ECLI:NL:RBMNE:2019:6372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 170
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor kinderdagverblijf in strijd met bestemmingsplan

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een kantoorruimte naar een kinderdagverblijf. De vergunninghouder had op 12 mei 2018 een omgevingsvergunning van rechtswege verkregen, omdat de beslistermijn was verstreken. Eisers, bewoners van een nabijgelegen perceel, stelden dat de activiteit kinderopvang in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Gemengde Doeleinden' had. De rechtbank oordeelde dat de activiteit kinderopvang onder de ruime definitie van dienstverlening viel, zoals beschreven in de planvoorschriften. De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de planwetgever een ruime uitleg van de bestemming had beoogd. De rechtbank verwierp de argumenten van eisers dat kinderopvang alleen toegestaan zou zijn onder de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden'. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: S. Pijnappel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] , te [woonplaats], (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. A.C. van Oijen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2018 (het primaire besluit) is aan vergunninghouder een omgevingsvergunning van rechtswege verleend voor het verbouwen van de kantoorruimte op de begane grond naar een kinderdagverblijf op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaak onder zaaknummer UTR 19/1044 (handhaving) en daarna weer gesplitst. In deze zaken worden aparte uitspraken gedaan, eerst in 19/170 en aansluitend in zaak met nummer 19/1044. Beide uitspraken worden op dezelfde dag verzonden. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. T.M.H. van Zundert. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. van Oijen en mr. G. Schildknegt.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 2 februari 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een kantoorruimte naar een kinderdagverblijf. Het betreft het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel).
2.De aangevraagde vergunning is op 12 mei 2018 van rechtswege verleend, vanwege het verstrijken van de beslistermijn. De vergunning heeft betrekking op de activiteit bouwen. Het besluit is op 9 augustus 2018 bekendgemaakt. Eisers hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt. Daarna heeft verweerder de bestreden beslissing genomen en het primaire besluit gehandhaafd.
3.Eisers wonen op het perceel [adres] , dat met de tuin aan de achtzijde grenst aan het perceel.
4.Op het perceel is het bestemmingsplan “Kom West 2007” ( het bestemmingsplan) van toepassing en rust de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’.
5.Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het project niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat ook de overige weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid van de Wabo zich niet voordoen. Het gaat om een gebonden beschikking en verweerder is gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
6.Partijen zijn het erover eens dat op het perceel de bestemming ‘Gemengde Doeleinden’ rust.
7.Eisers voeren tegen het bestreden besluit aan dat de activiteit ‘kinderopvang’ op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan zodat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven. Zij voeren ter onderbouwing van dit standpunt kort gezegd aan dat verweerder de bestemming ‘Gemengde doeleinden’ (artikel 9, eerste lid van de voorschriften bij het bestemmingsplan (de planvoorschriften)) te ruim heeft uitgelegd.
8.Artikel 9 eerste lid, onder a (Gemengde doeleinden) van de planvoorschriften luidt:
De op de kaart voor Gemengde doeleinden (GD) aangewezen gronden zijn:
a. wat betreft de begane grondlaag bestemd voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in de milieucategorie I van de van deze voorschriften deel uitmakende Lijst van Bedrijfsactiviteiten en voor wonen;
9.In artikel 1, onder 13 van de planvoorschriften is bepaald dat onder dienstverlening is begrepen het bedrijfsmatig verkopen en verlenen van zakelijke en persoonlijke diensten (hieronder worden geen horeca en detailhandelsactiviteiten begrepen).
10.In artikel 1, onder 23 van de planvoorschriften is bepaald dat onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan voorzieningen ten dienste van medische, sociale, culturele of religieuze activiteiten, alsmede voorzieningen ten dienste van onderwijs en overheidsdiensten.
11.Uit artikel 11, eerste lid onder e, van de planvoorschriften volgt dat op de kaart voor ‘Maatschappelijke doeleinden’ aangewezen gronden bestemd zijn voor kinderopvang.
12.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de activiteit kinderopvang is aan te merken als dienstverlening zoals bepaald in artikel 9, eerste lid onder a van de planvoorschriften en in samenhang met artikel 1 onder 13, dienstverlening van de planvoorschriften. Ter uitleg van wat onder persoonlijke dienstverlening moet worden verstaan heeft verweerder aansluiting gezocht bij het dagelijkse spraakgebruik. Daarvoor hanteert verweerder de betekenis van het begrip ‘dienstverlening’ en begrip ‘dienst’ uit het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal”, namelijk: het al dan niet tegen betaling verrichten van diensten, waarbij onder een dienst wordt verstaan ‘een handeling waarbij je iemand van nut bent’. Hieruit heeft verweerder geconcludeerd, dat het opvangen van de kinderen van een ander gezin beschouwd kan worden als een vorm van persoonlijke dienstverlening. Dat het hierbij gaat om een bedrijfsmatige activiteit, blijkt uit het feit dat voor deze dienst moet worden betaald. Ter zitting heeft verweerder nog opgemerkt dat de planwetgever voor het plangebied waar het perceel is gelegen, bewust voor een ruime bestemming heeft gekozen en dat het hier dus niet uitsluitend een woonwijk betreft. Het betreft een overgangsgebied richting het winkelcentrum met bijbehorende gemengde bestemmingen zodat gemengde doeleinden ruim dient te worden uitgelegd.
13.Eisers hebben hiertegen in beroep ten eerste als grond aangevoerd dat niet artikel 9, eerste lid, maar artikel 11 onder e, van de planvoorschriften op de activiteit kinderopvang van toepassing is, omdat de plantwetgever de activiteit kinderopvang expliciet heeft voorzien bij de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’. Uit deze expliciete keuze blijkt, aldus eisers, dat de planwetgever geen kinderopvang mogelijk heeft willen maken binnen een andere bestemming en dus ook niet onder ‘Gemengde doeleinden’.
14.De rechtbank overweegt dat voor de uitleg van het bestemmingsplan de bestemming zoals die is vermeld op de plankaart bepalend is. Niet in geschil is en ook de rechtbank stelt vast, dat op het perceel de bestemming ‘Gemengde doeleinden’ is vermeld. De rechtbank stelt vast dat deze bestemming in artikel 9, eerste lid onder a van de planvoorschriften is beschreven. De rechtbank concludeert op basis van deze bepaling dat het hier gaat om een ruime doeleindenomschrijving en dat de planwetgever op deze gronden kennelijk veel activiteiten wil toelaten. In lijn met de rechtspraak van de Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) moeten de planregels in het kader van rechtszekerheid zoveel mogelijk letterlijk worden uitgelegd. Uit artikel 1, onder 13 blijkt de planwetgever onder dienstverlening het bedrijfsmatig verkopen en verlenen van zakelijke en persoonlijke diensten (niet zijnde horeca en detailhandel) mogelijk heeft willen maken. In de planregels en uit de toelichting op het bestemmingsplan valt niet af te leiden wat onder persoonlijke dienstverlening moet worden verstaan. Nu de aangehaalde teksten hierover geen duidelijkheid scheppen, dient volgens de vaste rechtspraak van de Afdeling het begrip ‘persoonlijke dienstverlening’ uitgelegd te worden in overeenstemming met wat in het dagelijks spraakgebruik gangbaar is. Uit de betekenis van het begrip ‘dienstverlening’ en begrip ‘dienst’ in het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal”: het al dan niet tegen betaling verrichten van diensten, waarbij onder een dienst wordt verstaan ‘een handeling waarbij je iemand van nut bent’. Hieruit kan, en zoals verweerder ook heeft geconcludeerd, naar het oordeel van de rechtbank kinderopvang het opvangen van de kinderen van een ander gezin beschouwd worden als een vorm van persoonlijke dienstverlening. Dat het hierbij gaat om een bedrijfsmatige activiteit, blijkt uit het feit dat voor deze dienst moet worden betaald.
15.De rechtbank overweegt op grond van wat hiervoor is overwogen dat de activiteit kinderopvang dienstverlening is, en dat dienstverlening binnen het gebied met de bestemming ‘Gemengde doeleinden” is toegestaan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. In geschil is, kort gezegd, of dienstverlening bestaande uit kinderopvang, alleen toegestaan is voor gronden waarop de bestemming Maatschappelijke doeleinden rust.
16.De planwetgever heeft in artikel 11onder e van de planvoorschriften, zoals eisers betogen, inderdaad nadrukkelijk de activiteit kinderopvang mogelijk gemaakt voor gronden die de bestemming Maatschappelijke doeleinden hebben. De rechtbank volgt eisers echter niet in hun stelling dat dit betekent dat de planwetgever kinderopvang daarom alleen heeft willen toestaan op gronden met maatschappelijke doeleinden en dus kinderopvang heeft willen uitsluiten voor andere bestemmingen zoals de bestemming ‘Gemengde doeleinden’.
De rechtbank overweegt dat noch uit de letterlijke uitleg van de planvoorschriften, noch uit de toelichting op het bestemmingsplan noch op andere wijze blijkt of valt af te leiden dat de planwetgever heeft bedoeld kinderopvang uitsluitend toe te willen staan op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijke Doeleinden’. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17.Het aanvullend betoog van eisers ter zitting dat kinderopvang valt in milieucategorie II en dat deze milieucategorie niet is toegestaan op gronden met de bestemming Gemengde doeleinden, volgt de rechtbank niet en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
In artikel 9, eerste lid onder a van de planvoorschriften is vermeld dat de gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorie I van de van de planvoorschriften deeluitmakende Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Dat betekent dat de op die Lijst vermelde bedrijven zijn toegelaten op de bestemming Gemengde doeleinden. Daarmee worden geen bedrijven of activiteiten uitgesloten die vallen in milieucategorie II, zoals die zijn vermeld in het kader van het Activiteitenbesluit waar eisers op doelen. De rechtbank vindt daarbij steun voor haar oordeel in het feit dat op grond van artikel 9, eerste lid onder a in samenhang met artikel 1 onder 23 van de planvoorschriften de gronden ook zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder voorzieningen voor onderwijs. Niet in geschil is dat voorzieningen van onderwijs vallen in milieucategorie II van het Activiteitenbesluit vallen. Voorzieningen die vallen in milieucategorie II, zijn dus niet uitgesloten op de bestemming Gemengde doeleinden. Ook deze grond slaagt niet.
18.Voor zover eisers menen dat verweerder in haar besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen omdat een kinderdagverblijf een enorme inbreuk is op hun woon- en leefklimaat, oordeelt de rechter dat in deze procedure voor verweerder geen ruimte is om die belangen mee te wegen. De mogelijkheid om in het kader van een procedure als deze de toepasselijke bestemming aan de orde te stellen, strekt niet zover dat het betreffende onderdeel van het bestemmingsplan opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de toetsing van dat bestemmingsplan te hanteren toetsingsmaatstaf, zoals geluidsnormen. De vraag of uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan het perceel de juiste bestemming is toegekend, kan volgens de vaste rechtspraak van de Afdeling alleen aan de orde komen
in de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan als zodanig. De rechtbank zal hier daarom niet verder op deze gronden van eisers in gaan.
19.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteit kinderopvang op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. Omdat niet is gebleken dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan en ook geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, was verweerder gelet op het dwingendrechtelijke karakter van deze bepaling was verweerder gehouden de omgevingsvergunning in stand te laten.
20.Het beroep is ongegrond en de rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.