ECLI:NL:RBMNE:2019:6332
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die meer dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, ontving met ingang van 29 juni 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser was het niet eens met de beslissing van het Uwv, die zijn bezwaar tegen de toekenning van de uitkering ongegrond had verklaard. Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsarts van het Uwv was vastgesteld en overhandigde medische informatie ter onderbouwing van zijn standpunt.
De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde medische informatie niet voldoende was om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv te weerleggen. De rechtbank benadrukte dat de verzekeringsarts zijn besluiten op zorgvuldige wijze had gemotiveerd en dat de rapporten aan de vereisten voldeden. Eiser had niet voldoende medische gegevens overgelegd om aan te tonen dat het oordeel van de verzekeringsarts onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende had onderbouwd waarom bepaalde beperkingen waren aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de rechtbank de beslissing van het Uwv om eiser voor 37,32% arbeidsongeschikt te achten, bevestigde. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.