4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geverbaliseerd dat zij op 6 juli 2019 omstreeks 12.55 uur de opdracht kregen af te gaan op een melding omtrent een afpersing. Tijdens het aanrijden heeft verbalisant [verbalisant 1] gebeld met de melder [A] . Hij hoorde [A] zeggen dat zijn broer [slachtoffer] die ochtend was opgehaald door ene [voornaam van verdachte] . Hij hoorde aan de stem van [A] dat hij emotioneel was en dat [A] zei dat hij zich erg zorgen maakte om zijn broer. Aangekomen op het opgegeven adres vertelde [A] dat hij zojuist met zijn broer had gebeld en dat hij de stem van [voornaam van verdachte] en zijn broer hoorde. [A] had gehoord dat [voornaam van verdachte] zijn geld wilde. [slachtoffer] zei dat [voornaam van verdachte] een automatisch vuurwapen op hem had gericht en ook al in zijn buik geprikt had. [A] zei dat zijn moeder gebeld was door [slachtoffer] en geld ging brengen op de [straatnaam 1] .
[slachtoffer] heeft verklaard dat de aangehouden persoon die hij kent als [voornaam van verdachte] op 6 juli 2019 bij hem in de auto is gestapt. [voornaam van verdachte] gaf instructies waar hij heen moest rijden. Aan de [straatnaam 2] haalde [voornaam van verdachte] een wapen uit een auto. Tijdens het rijden legde [voornaam van verdachte] het wapen op zijn schoot neer. Op een soort parkeerplaatsje aan de [straatnaam 1] pakte [voornaam van verdachte] het wapen. Het was zwart en zat in een beige nylon holster. [voornaam van verdachte] laadde het door en hield het in de buik van [slachtoffer] . [voornaam van verdachte] zei dat er de dag ervoor 8 keer geschoten was, en allemaal mis, maar dat hij nu 1 keer zou schieten en dat zou zeker raak zijn. Hij zou [slachtoffer] lek schieten. [slachtoffer] moest [A] bellen, anders maakte [voornaam van verdachte] hem af. Toen [A] belde, zei [voornaam van verdachte] zachtjes dat hij [slachtoffer] onder schot hield. [slachtoffer] zei dit nog een keer tegen [A] . Toen [A] ophing, zei [voornaam van verdachte] dat hij nog een keer moest bellen en als niet zou worden opgenomen hij [slachtoffer] zou afmaken. [slachtoffer] heeft toen zijn moeder gebeld en gezegd dat ze moest komen om het te regelen. [slachtoffer] moest terugrijden naar de [straatnaam 2] . Daar zou [voornaam van medeverdachte] bij hem instappen zei [voornaam van verdachte] . [voornaam van medeverdachte] zou hem onder schot moeten houden. Dan zou [voornaam van verdachte] zijn telefoon meenemen en zodra zijn moeder zou bellen dan kon [voornaam van verdachte] met haar afspreken. [voornaam van medeverdachte] kreeg het wapen van [voornaam van verdachte] . [voornaam van verdachte] zei nog zoiets van: “Pas op, die pijp is scherp”. [voornaam van medeverdachte] stapte in bij [slachtoffer] .
Verbalisant [verbalisant 3] heeft geverbaliseerd dat hij op 6 juli 2019 om 13.21 uur een man die voldeed aan het door het operationeel center van de politie doorgegeven signalement, zag lopen ter hoogte van de stoep van de [straatnaam 1] te Lelystad.Daarop is de man, die zich met een Nederlands rijbewijs identificeerde als verdachte, aangehouden.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft geverbaliseerd dat zij op 6 juli 2019 in beide broekzakken van verdachte een mobiele telefoon aantrof. [slachtoffer] verklaarde later dat hij geen telefoon meer had, omdat deze hem door verdachte was afgenomen. Eén van de iPhones die ze bij verdachte had aangetroffen, wees [slachtoffer] aan als zijnde die van hem. Ze zag dat [slachtoffer] onrustig en emotioneel was. Hij vroeg waar zijn moeder was.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 juli 2019 op zoek was naar [A] omdat hij nog
€ 15.000,00 van hem kreeg. Hij heeft die dag contact gehad met [slachtoffer] . Hij heeft bij [slachtoffer] in de auto gezeten en samen hebben ze een rondje gereden. [slachtoffer] heeft toen met [A] en zijn moeder gebeld. De moeder zou het geld komen brengen. Hij heeft de telefoon van [slachtoffer] meegenomen.
Op 7 juli 2019 is tijdens een doorzoeking ter inbeslagneming op het adres [straatnaam 2] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam] een tas aangetroffen met daarin een zwartkleurig handvuurwapen. In die tas zaten ook een op naam van [medeverdachte] gesteld paspoort en rijbewijs.[straatnaam 2] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam] is het adres waar [medeverdachte] op 7 juli 2019 werd aangehouden.Het vuurwapen betrof een pistool, merk Grand Power, model P1, kaliber 9mm Luger, zijnde een vuurwapen van categorie III.
Op het wapen zijn biologische sporen veiliggesteld, waaronder een spoor met SIN-nummer AAMO3476NL. Dat spoor is aangetroffen op de loop van het vuurwapen.
Het NFI heeft geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal met SIN-nummer AAMO3476NL het DNA-profiel van een man bevat en dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte. Het verkregen DNA-profiel van het onderzoeksmateriaal met SIN-nummer AAMO3476NL is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer deze bemonstering DNA bevat van verdachte dan wanneer de bemonstering DNA bevat van een willekeurige onbekende persoon.
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Inleidend over het bewijs
In deze zaak zijn er door de verdachte en door [slachtoffer] verschillende verklaringen afgelegd over wat er precies op 6 juli 2019 is gebeurd. In een dergelijke zaak staat de rechtbank voor de vraag of op basis van onder meer de verklaring van het slachtoffer bewezen kan worden dat wat verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Verklaringen [A] en [slachtoffer]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] en [A] niet betrouwbaar zijn en niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Voor wat betreft de verklaring van [slachtoffer] heeft de verdediging er op gewezen dat [slachtoffer] pas op 9 juli 2019 een uitgebreide verklaring heeft afgelegd en dat hij op 6 juli 2019 heeft verklaard dat hij niet mee wilde werken aan het onderzoek en eerst zijn moeder en broer wilde spreken. Voor wat betreft de verklaringen van [A] heeft de verdediging aangevoerd dat die verklaringen op sommige punten niet stroken met andere bewijsmiddelen in het dossier (onder meer wanneer hij verdachte in Lelystad zou hebben gezien en in wat voor bus verdachte zou rijden). De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] van 9 juli 2019 in de kern overeenkomt met de verklaring die hij op 6 juli 2019 bij de politie heeft gegeven. Daar verklaart hij al dat verdachte hem had gegijzeld in zijn auto en daarbij een vuurwapen gebruikte, dat hij telefoongesprekken met zijn broer en moeder had gevoerd en dat verdachte weg was gegaan vlak voor de aanhouding en dat er toen iemand anders in de auto kwam. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [slachtoffer] op de belangrijke punten consistent.
Steunbewijs
De verklaringen van [slachtoffer] en [A] vinden steun in elkaar en in andere bewijsmiddelen. Beiden verklaren dat verdachte [slachtoffer] onder schot hield, dat het wapen tegen hem aan was gedrukt en dat er toen telefonisch contact was tussen [slachtoffer] en [A] . Verder kan op basis van het resultaat van het DNA-onderzoek worden aangenomen dat er DNA van verdachte op de loop van het vuurwapen is aangetroffen (over het verweer met betrekking tot het DNA rapport volgt hieronder een overweging). Dat past in de verklaringen van [slachtoffer] en [A] dat verdachte dat wapen vast heeft gehad. Verder verklaart [slachtoffer] dat verdachte het wapen heeft gegeven aan medeverdachte [medeverdachte] en dat die het wapen in een tas heeft gedaan. Dit past bij het feit dat later door de politie een wapen is aangetroffen in een tas waarin ook een paspoort en rijbewijs van [medeverdachte] zaten. Ook geeft [slachtoffer] een omschrijving van het wapen en het holster die overeenkomt met het wapen en holster dat in de tas van [medeverdachte] is aangetroffen. Met name de omschrijving van het beigekleurige holster acht de rechtbank daarbij van belang.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de verklaringen van [slachtoffer] en [A] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank acht de verklaringen bruikbaar voor het bewijs.
De verdediging heeft er op gewezen dat het NFI in haar rapport heeft opgemerkt dat in het in de bemonstering AAMO3476NL aangetroffen DNA-profiel enkele pieken zichtbaar zijn waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon of technische artefacten zijn. De rechtbank overweegt dat de betreffende pieken kennelijk zo gering zijn geweest dat de achtergrond daarvan niet kon worden onderzocht. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze omstandigheid van invloed is op de betrouwbaarheid van de uitspraak van het NFI dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA=profiel van verdachte. Met betrekking tot het verweer dat in het DNA-onderzoek geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het in de bemonstering AAMO3476NL aangetroffen DNA-profiel afkomstig kan zijn van een aan verdachte verwant persoon overweegt de rechtbank als volgt. Ten eerste ziet dit verweer op de bewijskracht van de conclusie van het onderzoek. Feit blijft dat er een DNA-profiel in de bemonstering is aangetroffen van een man en dat het overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Daarnaast is op basis van de contextinformatie die door de verdediging is gegeven niet aannemelijk geworden dat de aannames die het NFI heeft gedaan om de bewijskracht te berekenen onjuist zijn. De verdediging heeft niets concreets naar voren gebracht over wie anders dan verdachte er donor kan zijn van het betreffende aangetroffen DNA. In het licht van wat er vast is komen te staan, is het verweer naar het oordeel van de rechtbank speculatief. Er is niet gebleken van aanwijzingen dat iemand anders die aan verdachte verwant is, het wapen heeft vastgehad. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk om nader onderzoek te laten doen, wijst het (voorwaardelijk) verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voor het horen van een deskundige van het NFI af en gebruikt het rapport voor het bewijs. Op basis van het resultaat van het DNA-onderzoek en de overige bewijsmiddelen in samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de donor is van het op de loop van het vuurwapen aangetroffen DNA. De verklaring van verdachte dat zijn DNA via een ander op het wapen terecht is gekomen is door verdachte verder niet onderbouwd en acht de rechtbank niet aannemelijk.
Het door de verdediging geschetste scenario
De verklaring van verdachte dat hij geen vuurwapen heeft gehad vindt op grond van het bovenstaande geen steun in het bewijs. Ook de verklaring van verdachte dat hij de bij hem aangetroffen telefoon van [slachtoffer] van hem heeft gekregen omdat de batterij van zijn eigen telefoon leeg was, vindt geen steun in het dossier. Uit het dossier blijkt dat de telefoon van verdachte ten tijde van de aanhouding (om 13.21 uur) nog aan stond, dat hij na zijn aanhouding meerdere keren is gebeld en dat om 16:10 de telefoon van verdachte nog steeds aan was. Daarom acht de rechtbank het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk.
Partiële vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op het medeplegen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (gijzeling) acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] samen met een ander heeft gegijzeld. Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een verboden vuurwapen kan op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting niet worden vastgesteld dat ten aanzien daarvan sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte en zijn mededader.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] op 6 juli 2019 opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en enige tijd daarvan beroofd heeft gehouden door hem in diens auto onder bedreiging van een vuurwapen (dat hij toen dus ook voorhanden heeft gehad) onder schot te houden met het oogmerk om [A] dan wel hun moeder te dwingen € 15.000,00 aan verdachte te betalen.