ECLI:NL:RBMNE:2019:6328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
16/163878-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling en voorhanden hebben van een vuurwapen in Lelystad

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 juli 2019 in Lelystad betrokken was bij de gijzeling van een slachtoffer. De verdachte, die samen met een ander handelde, heeft het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen om contact op te nemen met zijn broer en moeder om een geldbedrag van € 15.000,00 te eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer gedurende langere tijd in zijn auto heeft vastgehouden en onder schot heeft gehouden met een vuurwapen van categorie III. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en een getuige als betrouwbaar aangemerkt, en deze verklaringen werden ondersteund door DNA-onderzoek dat een match met de verdachte aangaf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding voor immateriële schade aan het slachtoffer, die door de rechtbank is vastgesteld op € 500,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/163878-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende in de [verblijfplaats] te [plaatsnaam] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzittingen van 25 september 2019 en 13 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.W.A. Offermans, advocaat te Zeewolde, en de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 6 juli 2019 te Lelystad, samen met een ander, [slachtoffer] heeft gegijzeld;
feit 2:
in de periode van 6 juli 2019 tot en met 7 juli 2019 te Lelystad, samen met een ander, een
verboden vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De verdediging heeft kanttekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [A] (hierna: [A] ) en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Verder is aangevoerd dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Het NFI heeft geconstateerd dat in het DNA-profiel uit de bemonstering van het spoor afkomstig van de loop van het vuurwapen (bemonstering AAMO3476NL) pieken zichtbaar zijn waarvan de achtergrond niet duidelijk is. Dit roept vragen op. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder de hypothese dat bemonstering AAMO3476NL DNA bevat van verdachte of een willekeurige onbekende persoon, niet zijnde een verwant van verdachte. Volgens de verdediging kan de bron van het DNA-profiel uit bemonstering AAMO3476NL echter een familielid zijn. Met die hypothese is in het DNA-onderzoek geen rekening gehouden. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat, als uit nader onderzoek zou blijken dat er een grote kans is dat het op de loop van het vuurwapen aangetroffen DNA-profiel afkomstig is van verdachte, dit dan nog geen bewijs oplevert dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft ook een voorwaardelijk verzoek gedaan. Voor het geval de rechtbank niet komt tot vrijspraak van verdachte heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de rapporteur van het NFI als deskundige te horen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geverbaliseerd dat zij op 6 juli 2019 omstreeks 12.55 uur de opdracht kregen af te gaan op een melding omtrent een afpersing. Tijdens het aanrijden heeft verbalisant [verbalisant 1] gebeld met de melder [A] . Hij hoorde [A] zeggen dat zijn broer [slachtoffer] die ochtend was opgehaald door ene [voornaam van verdachte] . Hij hoorde aan de stem van [A] dat hij emotioneel was en dat [A] zei dat hij zich erg zorgen maakte om zijn broer. Aangekomen op het opgegeven adres vertelde [A] dat hij zojuist met zijn broer had gebeld en dat hij de stem van [voornaam van verdachte] en zijn broer hoorde. [A] had gehoord dat [voornaam van verdachte] zijn geld wilde. [slachtoffer] zei dat [voornaam van verdachte] een automatisch vuurwapen op hem had gericht en ook al in zijn buik geprikt had. [A] zei dat zijn moeder gebeld was door [slachtoffer] en geld ging brengen op de [straatnaam 1] . [2]
[slachtoffer] heeft verklaard dat de aangehouden persoon die hij kent als [voornaam van verdachte] op 6 juli 2019 bij hem in de auto is gestapt. [voornaam van verdachte] gaf instructies waar hij heen moest rijden. Aan de [straatnaam 2] haalde [voornaam van verdachte] een wapen uit een auto. Tijdens het rijden legde [voornaam van verdachte] het wapen op zijn schoot neer. Op een soort parkeerplaatsje aan de [straatnaam 1] pakte [voornaam van verdachte] het wapen. Het was zwart en zat in een beige nylon holster. [voornaam van verdachte] laadde het door en hield het in de buik van [slachtoffer] . [voornaam van verdachte] zei dat er de dag ervoor 8 keer geschoten was, en allemaal mis, maar dat hij nu 1 keer zou schieten en dat zou zeker raak zijn. Hij zou [slachtoffer] lek schieten. [slachtoffer] moest [A] bellen, anders maakte [voornaam van verdachte] hem af. Toen [A] belde, zei [voornaam van verdachte] zachtjes dat hij [slachtoffer] onder schot hield. [slachtoffer] zei dit nog een keer tegen [A] . Toen [A] ophing, zei [voornaam van verdachte] dat hij nog een keer moest bellen en als niet zou worden opgenomen hij [slachtoffer] zou afmaken. [slachtoffer] heeft toen zijn moeder gebeld en gezegd dat ze moest komen om het te regelen. [slachtoffer] moest terugrijden naar de [straatnaam 2] . Daar zou [voornaam van medeverdachte] bij hem instappen zei [voornaam van verdachte] . [voornaam van medeverdachte] zou hem onder schot moeten houden. Dan zou [voornaam van verdachte] zijn telefoon meenemen en zodra zijn moeder zou bellen dan kon [voornaam van verdachte] met haar afspreken. [voornaam van medeverdachte] kreeg het wapen van [voornaam van verdachte] . [voornaam van verdachte] zei nog zoiets van: “Pas op, die pijp is scherp”. [voornaam van medeverdachte] stapte in bij [slachtoffer] . [3]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft geverbaliseerd dat hij op 6 juli 2019 om 13.21 uur een man die voldeed aan het door het operationeel center van de politie doorgegeven signalement, zag lopen ter hoogte van de stoep van de [straatnaam 1] te Lelystad. [4] Daarop is de man, die zich met een Nederlands rijbewijs identificeerde als verdachte, aangehouden. [5]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft geverbaliseerd dat zij op 6 juli 2019 in beide broekzakken van verdachte een mobiele telefoon aantrof. [slachtoffer] verklaarde later dat hij geen telefoon meer had, omdat deze hem door verdachte was afgenomen. Eén van de iPhones die ze bij verdachte had aangetroffen, wees [slachtoffer] aan als zijnde die van hem. Ze zag dat [slachtoffer] onrustig en emotioneel was. Hij vroeg waar zijn moeder was. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 juli 2019 op zoek was naar [A] omdat hij nog
€ 15.000,00 van hem kreeg. Hij heeft die dag contact gehad met [slachtoffer] . Hij heeft bij [slachtoffer] in de auto gezeten en samen hebben ze een rondje gereden. [slachtoffer] heeft toen met [A] en zijn moeder gebeld. De moeder zou het geld komen brengen. Hij heeft de telefoon van [slachtoffer] meegenomen. [7]
Op 7 juli 2019 is tijdens een doorzoeking ter inbeslagneming op het adres [straatnaam 2] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam] een tas aangetroffen met daarin een zwartkleurig handvuurwapen. In die tas zaten ook een op naam van [medeverdachte] gesteld paspoort en rijbewijs. [8] [straatnaam 2] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam] is het adres waar [medeverdachte] op 7 juli 2019 werd aangehouden. [9] Het vuurwapen betrof een pistool, merk Grand Power, model P1, kaliber 9mm Luger, zijnde een vuurwapen van categorie III. [10]
Op het wapen zijn biologische sporen veiliggesteld, waaronder een spoor met SIN-nummer AAMO3476NL. Dat spoor is aangetroffen op de loop van het vuurwapen. [11]
Het NFI heeft geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal met SIN-nummer AAMO3476NL het DNA-profiel van een man bevat en dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte. Het verkregen DNA-profiel van het onderzoeksmateriaal met SIN-nummer AAMO3476NL is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer deze bemonstering DNA bevat van verdachte dan wanneer de bemonstering DNA bevat van een willekeurige onbekende persoon. [12]
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Inleidend over het bewijs
In deze zaak zijn er door de verdachte en door [slachtoffer] verschillende verklaringen afgelegd over wat er precies op 6 juli 2019 is gebeurd. In een dergelijke zaak staat de rechtbank voor de vraag of op basis van onder meer de verklaring van het slachtoffer bewezen kan worden dat wat verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Verklaringen [A] en [slachtoffer]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] en [A] niet betrouwbaar zijn en niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Voor wat betreft de verklaring van [slachtoffer] heeft de verdediging er op gewezen dat [slachtoffer] pas op 9 juli 2019 een uitgebreide verklaring heeft afgelegd en dat hij op 6 juli 2019 heeft verklaard dat hij niet mee wilde werken aan het onderzoek en eerst zijn moeder en broer wilde spreken. Voor wat betreft de verklaringen van [A] heeft de verdediging aangevoerd dat die verklaringen op sommige punten niet stroken met andere bewijsmiddelen in het dossier (onder meer wanneer hij verdachte in Lelystad zou hebben gezien en in wat voor bus verdachte zou rijden). De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] van 9 juli 2019 in de kern overeenkomt met de verklaring die hij op 6 juli 2019 bij de politie heeft gegeven. Daar verklaart hij al dat verdachte hem had gegijzeld in zijn auto en daarbij een vuurwapen gebruikte, dat hij telefoongesprekken met zijn broer en moeder had gevoerd en dat verdachte weg was gegaan vlak voor de aanhouding en dat er toen iemand anders in de auto kwam. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [slachtoffer] op de belangrijke punten consistent.
Steunbewijs
De verklaringen van [slachtoffer] en [A] vinden steun in elkaar en in andere bewijsmiddelen. Beiden verklaren dat verdachte [slachtoffer] onder schot hield, dat het wapen tegen hem aan was gedrukt en dat er toen telefonisch contact was tussen [slachtoffer] en [A] . Verder kan op basis van het resultaat van het DNA-onderzoek worden aangenomen dat er DNA van verdachte op de loop van het vuurwapen is aangetroffen (over het verweer met betrekking tot het DNA rapport volgt hieronder een overweging). Dat past in de verklaringen van [slachtoffer] en [A] dat verdachte dat wapen vast heeft gehad. Verder verklaart [slachtoffer] dat verdachte het wapen heeft gegeven aan medeverdachte [medeverdachte] en dat die het wapen in een tas heeft gedaan. Dit past bij het feit dat later door de politie een wapen is aangetroffen in een tas waarin ook een paspoort en rijbewijs van [medeverdachte] zaten. Ook geeft [slachtoffer] een omschrijving van het wapen en het holster die overeenkomt met het wapen en holster dat in de tas van [medeverdachte] is aangetroffen. Met name de omschrijving van het beigekleurige holster acht de rechtbank daarbij van belang.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de verklaringen van [slachtoffer] en [A] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank acht de verklaringen bruikbaar voor het bewijs.
Het DNA-rapport
De verdediging heeft er op gewezen dat het NFI in haar rapport heeft opgemerkt dat in het in de bemonstering AAMO3476NL aangetroffen DNA-profiel enkele pieken zichtbaar zijn waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon of technische artefacten zijn. De rechtbank overweegt dat de betreffende pieken kennelijk zo gering zijn geweest dat de achtergrond daarvan niet kon worden onderzocht. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze omstandigheid van invloed is op de betrouwbaarheid van de uitspraak van het NFI dat het aangetroffen DNA-profiel matcht met het DNA=profiel van verdachte. Met betrekking tot het verweer dat in het DNA-onderzoek geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het in de bemonstering AAMO3476NL aangetroffen DNA-profiel afkomstig kan zijn van een aan verdachte verwant persoon overweegt de rechtbank als volgt. Ten eerste ziet dit verweer op de bewijskracht van de conclusie van het onderzoek. Feit blijft dat er een DNA-profiel in de bemonstering is aangetroffen van een man en dat het overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Daarnaast is op basis van de contextinformatie die door de verdediging is gegeven niet aannemelijk geworden dat de aannames die het NFI heeft gedaan om de bewijskracht te berekenen onjuist zijn. De verdediging heeft niets concreets naar voren gebracht over wie anders dan verdachte er donor kan zijn van het betreffende aangetroffen DNA. In het licht van wat er vast is komen te staan, is het verweer naar het oordeel van de rechtbank speculatief. Er is niet gebleken van aanwijzingen dat iemand anders die aan verdachte verwant is, het wapen heeft vastgehad. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk om nader onderzoek te laten doen, wijst het (voorwaardelijk) verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voor het horen van een deskundige van het NFI af en gebruikt het rapport voor het bewijs. Op basis van het resultaat van het DNA-onderzoek en de overige bewijsmiddelen in samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de donor is van het op de loop van het vuurwapen aangetroffen DNA. De verklaring van verdachte dat zijn DNA via een ander op het wapen terecht is gekomen is door verdachte verder niet onderbouwd en acht de rechtbank niet aannemelijk.
Het door de verdediging geschetste scenario
De verklaring van verdachte dat hij geen vuurwapen heeft gehad vindt op grond van het bovenstaande geen steun in het bewijs. Ook de verklaring van verdachte dat hij de bij hem aangetroffen telefoon van [slachtoffer] van hem heeft gekregen omdat de batterij van zijn eigen telefoon leeg was, vindt geen steun in het dossier. Uit het dossier blijkt dat de telefoon van verdachte ten tijde van de aanhouding (om 13.21 uur) nog aan stond, dat hij na zijn aanhouding meerdere keren is gebeld en dat om 16:10 de telefoon van verdachte nog steeds aan was. Daarom acht de rechtbank het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk.
Partiële vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op het medeplegen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (gijzeling) acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] samen met een ander heeft gegijzeld. Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een verboden vuurwapen kan op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting niet worden vastgesteld dat ten aanzien daarvan sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte en zijn mededader.
Conclusie
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] op 6 juli 2019 opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en enige tijd daarvan beroofd heeft gehouden door hem in diens auto onder bedreiging van een vuurwapen (dat hij toen dus ook voorhanden heeft gehad) onder schot te houden met het oogmerk om [A] dan wel hun moeder te dwingen € 15.000,00 aan verdachte te betalen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
6 juli 2019 te Lelystad, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- bij die [slachtoffer] in de auto te stappen en
- ( vervolgens) die [slachtoffer] rondjes te laten rijden in de auto onder bedreiging van een (vuur)wapen en
- (daarbij) die [slachtoffer] onder schot te nemen met een (vuur)wapen en
- ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, nu in 1 keer raak zou schieten en die [slachtoffer] lek zou schieten en dat die [slachtoffer] zijn broertje moest bellen, anders maakte hij, verdachte, hem af, en
- die [slachtoffer] gedurende lange tijd te beletten om die auto te verlaten met het oogmerk een ander, te weten [A] en [C] , te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 15.000 euro.
feit 2:
op 6 juli 2019 te Lelystad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Grand Power type model P1, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
gijzeling;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte mild te straffen en rekening te houden met het feit dat hij een gezin en een baan heeft en al geruime tijd niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gijzeling van de broer van een persoon die hem nog een geldbedrag verschuldigd zou zijn geweest. Hij heeft het slachtoffer in diens eigen auto op intimiderende wijze met een vuurwapen onder schot gehouden om zodoende de druk tot betaling op te voeren. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een dergelijke gebeurtenis een zeer beangstigende en bedreigende ervaring is en dat een slachtoffer daarvan nog lang de psychische gevolgen van ondervindt. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaring die het slachtoffer op de terechtzitting heeft afgelegd. Bovendien zorgen zulke incidenten ook voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen overweegt de rechtbank - zoals zij ook in haar vonnis van 13 december 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:5953) heeft overwogen - dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden. Daar komt nog bij dat sprake was van een semi-automatisch wapen, dat geladen was, dat verdachte op straat voorhanden heeft gehad en dat is gebruikt in verband met kennelijk een drugsgerelateerd conflict.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 19 augustus 2019 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat er sprake is van uitgebreide justitiële documentatie. In 2005 is verdachte al eens veroordeeld wegens gijzeling en in 2003 voor illegaal wapenbezit. Dit wordt in de strafoplegging in het nadeel van verdachte meegewogen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 10 december 2019, uitgebracht door [B] , reclasseringswerker. De reclassering constateert dat het door verdachte geschetste beeld van een gezinsman met een (ook financieel) probleemloos, regulier werkend bestaan, in groot contrast staat met de aard van de feiten. Vanwege de ontkenning van beide feiten door verdachte is het verbinden van
criminogene gebieden aan het delictgedrag niet mogelijk. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen en met name omdat er sprake is van zeer ernstige feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat van de straf een afschrikwekkend effect moet uitgaan naar anderen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft zich op de terechtzitting mondeling als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het bedrag van € 3.000,00 bestaat uit een vergoeding van € 2.000,00 voor materiële schade en een vergoeding van € 1.000,00 voor immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade alsmede de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor materiële schade heeft hij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [slachtoffer] . Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat dit deel van de vordering niet is onderbouwd en dat het te ingewikkeld is om de schade te kunnen schatten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade. Volgens de verdediging is de door [slachtoffer] afgelegde verklaring over wat hem zou zijn aangedaan ongeloofwaardig. De verdediging heeft verzocht [slachtoffer] voor wat betreft de vergoeding voor materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat daarvoor iedere onderbouwing mist.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Gevorderde vergoeding voor materiële schade
[slachtoffer] zal voor wat betreft dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet op de omstandigheden dat:
  • [slachtoffer] zich pas op de terechtzitting mondeling heeft gevoegd;
  • hij zijn vordering toen pas heeft toegelicht;
  • hij de door hem gestelde gederfde omzet niet heeft gestaafd met stukken;
  • er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de schade te kunnen schatten; en
  • het strafproces geen mogelijkheden biedt voor partijen om hun standpunten na de zitting nader te onderbouwen,
levert verdere behandeling van de vordering in deze stand van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding op. [slachtoffer] kan dit onderdeel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gevorderde vergoeding voor immateriële schade
Hoewel de gestelde immateriële schade ook niet is onderbouwd met stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan [slachtoffer] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). Gelet op de toelichting die door [slachtoffer] is gegeven heeft de verdediging deze aantasting onvoldoende betwist.
Op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van hetgeen naar voren is gebracht, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 500,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd, te weten 6 juli 2019.
[slachtoffer] heeft een hogere vergoeding voor immateriële schade gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Gelet op wat er hiervoor voor de materiële schade is overwogen levert de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom [slachtoffer] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer] .
De proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 57 en 282a van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,00 bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2019.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 juli 2019 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- bij die [slachtoffer] in de auto te stappen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] rondjes te laten rijden in de auto onder bedreiging van een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] onder schot te nemen en/of houden met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of
- (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, gisteren 8 keer had geschoten, allemaal mis, maar dat hij, verdachte, nu in 1 keer raak zou schieten en/of die [slachtoffer] lek zou schieten en/of dat die [slachtoffer] zijn broertje moest bellen, anders maakte hij, verdachte, hem af, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] anderszins te bedreigen en/of
- die [slachtoffer] gedurende lange tijd te beletten om die auto te verlaten met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer] en/of [A] en/of [C] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 15.000 euro, althans enig geldbedrag;
2
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2019 tot en met 7 juli 2019 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapen, van het merk Grand Power type model P1, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 oktober 2019, genummerd 2019200376, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 291. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 52 en 53.
3.Pagina 102 tot en met 104.
4.Pagina 56 en 57.
5.Pagina 35.
6.Pagina 58 tot en met 60.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 13 december 2019.
8.Pagina 84 tot en met 86.
9.Pagina 14.
10.Pagina 169.
11.Pagina 280 tot en met 282.
12.Een geschrift, te weten rapport van het NFI d.d. 8 november 2019, pagina 2.