ECLI:NL:RBMNE:2019:6325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/2770
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen vastgestelde waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2019. Eiser heeft in het kader van de afhandeling van het bezwaar geen inlichtingen verstrekt, ondanks een verzoek van de verweerder op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit leidde tot het nemen van een informatiebeschikking door de verweerder. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank moest beoordelen of de informatiebeschikking rechtmatig was genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder bevoegd was om in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen, ook al was er geen verzoek om informatie gedaan voorafgaand aan de WOZ-beschikking. Eiser en verweerder hebben beide verwezen naar een arrest van de Hoge Raad, maar de rechtbank volgde de uitleg van verweerder. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de informatiebeschikking rechtmatig was en dat het beroep van eiser ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door mr. N.M.H. van Ek, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 december 2019. Eiser werd in de procedure vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, terwijl de verweerder ook een gemachtigde had. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2770
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigden: A. Oosters en mr. R. van Baaren),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: I.K. Beek).

Procesverloop

Op 27 maart 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de door verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bij beschikking vastgestelde waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019.
In het kader van de afhandeling van het bezwaar heeft verweerder bij brief van 3 april 2019 op grond van artikel 47, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) eiser verzocht inlichtingen te verstrekken over de toestand van de woning middels het invullen van een Inlichtingen Formulier Secondaire Kenmerken (IFSO). In deze brief heeft verweerder erop gewezen dat, indien het formulier niet binnen de gestelde tijd wordt geretourneerd, er een informatiebeschikking wordt genomen. Daarbij is vermeld dat dit inhoudt dat er een omgekeerde en verzwaarde bewijslast van kracht is inzake de gevraagde gegevens.
Vanwege het uitblijven van de gevraagde inlichtingen heeft verweerder op 3 mei 2019 een informatiebeschikking genomen op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr.
In de uitspraak op bezwaar van 26 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken UTR 19/2746, UTR 19/2765, UTR 19/2766, UTR 19/2767, UTR 19/2768, UTR 19/2769 en UTR 19/2770 zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 17 december 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is enkel de vraag of verweerder in de bezwaarfase een informatiebeschikking mag nemen als hij niet voorafgaand aan de WOZ-beschikking zijn bevoegdheden uit artikel 47, eerste lid, van de Awr (het vragen van inlichtingen) heeft uitgeoefend. Voor de onderbouwing van hun standpunten wijzen zowel eiser als verweerder naar hetzelfde arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895, maar leggen dit arrest ieder op een andere manier uit.
2. Eiser stelt dat de Hoge Raad zich in dit arrest niet heeft uitgelaten over de in deze zaak voorliggende vraag. Het arrest ziet namelijk op de situatie waarin verweerder voorafgaand aan de primaire aanslag om informatie had verzocht, maar na het uitblijven van deze informatie pas in de bezwaarfase een informatiebeschikking nam. Volgens eiser is dat een wezenlijk andere situatie dan in deze zaak aan de orde is, omdat verweerder in dit geval pas voor het eerst in de bezwaarfase om informatie heeft verzocht. Gelet op de aangehaalde wetsgeschiedenis, Handelingen I, 2010-2011, nr. 24, item 6, blz 23, rk, kan in een dergelijke situatie geen informatiebeschikking in bezwaar meer worden genomen.
3. Verweerder stelt dat hij ook in de bezwaarfase nog de bevoegdheid heeft om informatie te vragen en eventueel een informatiebeschikking te nemen. Verweerder heeft gewezen op rechtsoverweging 2.3.2. en 2.4.3 van het arrest van de Hoge Raad. Gelet op het woord ‘ook’ in rechtsoverweging 2.4.3. is de specifieke situatie in die procedure niet de enige situatie waarin het mogelijk is in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen.
4. De rechtbank volgt de uitleg van eiser over het arrest van de Hoge Raad niet. Uit rechtsoverweging 2.4.3. van het arrest blijkt dat de Hoge Raad de parlementaire geschiedenis bij zijn oordeel heeft betrokken. Op grond hiervan heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het niet de bedoeling is geweest om de onderzoeksbevoegdheden van verweerder (de inspecteur of de heffingsambtenaar) in de bezwaarfase te beperken. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ook in de bezwaarfase ruimte is voor verweerder om een verzoek om informatie te doen en eventueel een informatiebeschikking te nemen als de gevraagde informatie uitblijft. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat het nemen van een informatiebeschikking in dit geval strijd oplevert met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Meer in het bijzonder is het nemen van een informatiebeschikking in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat bepaalde vragen in het formulier onduidelijk zijn. Ook is de informatiebeschikking in strijd met het proportionaliteitsbeginsel, omdat het een te zwaar middel zou zijn. Het onjuist invullen van vragen op het formulier kan grote gevolgen hebben, namelijk de omkering en verzwaring van de bewijslast.
6. Verweerder stelt dat het nemen van een informatiebeschikking juist het minst vergaande middel is in vergelijking met bijvoorbeeld een inpandige opname. Daarbij wijst verweerder erop dat de informatiebeschikking alleen ziet op de toestand van de woning. Ten aanzien van de onderbouwing van overige waardebepalende elementen en de waarde van de woning rust de bewijslast nog steeds op verweerder.
7. De rechtbank overweegt dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad, onder omstandigheden het vaststellen van een informatiebeschikking in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag onverenigbaar is met beginselen van behoorlijk bestuur. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is het rechtszekerheidsbeginsel in dit geval niet geschonden. Verweerder houdt zich juist aan zijn uitlatingen en werkwijze ten aanzien van de gevraagde informatie en het opleggen van een informatiebeschikking, zoals neergelegd in zijn brief van 3 april 2019. Ook ziet de rechtbank in dit geval geen strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Zoals verweerder heeft toegelicht, ziet de informatiebeschikking alléén op de toestand van de woning. De bewijslast voor de juistheid van de aan de woning van eiser toegekend waarde van de woning blijft op verweerder rusten. Dat er in het formulier enkele vragen staan die mogelijk op meerdere manieren kunnen worden uitgelegd, maakt het voorgaande niet anders. Bij onduidelijkheden kan (telefonisch) navraag worden gedaan bij verweerder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de informatiebeschikking rechtmatig heeft genomen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het proces-verbaal van de uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.