ECLI:NL:RBMNE:2019:6310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
UTR 17/2050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en deskundigenrapport in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Gemeente Utrecht als eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan een betrokkene die zich arbeidsongeschikt had gemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, die op 27 augustus 2014 arbeidsongeschikt was geraakt, een WIA-uitkering had aangevraagd en dat de verweerder deze uitkering had toegekend met ingang van 24 augustus 2016, omdat de betrokkene 68,46% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank een deskundige, J.T.J.A. Klijn, benoemd om de medische situatie van de betrokkene te beoordelen. Klijn concludeerde dat de betrokkene psychische klachten had, maar dat hij op basis van de beschikbare informatie en zijn eigen onderzoek in staat was om 20 uur per week te werken. De rechtbank heeft de bevindingen van Klijn gevolgd en geoordeeld dat de gronden van eiseres niet konden slagen. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van de WIA-uitkering door verweerder terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische gegevens.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2019 in de zaak tussen

Gemeente Utrecht, te Utrecht, eiseres

(gemachtigde: M.J.A. van den Bogaart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[betrokkene](betrokkene), te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 24 augustus 2016 aan betrokkene een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij besluit van 3 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beslist dat de kennisname van de stukken die medische gegevens bevatten uitsluitend is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door medisch adviseur M. Melis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
J.T.J.A. Klijn heeft op verzoek van de rechtbank een deskundigenbericht uitgebracht. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 24 juni 2019 gesloten.

Overwegingen

1. Betrokkene heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van eiseres te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Betrokkene heeft zich op 27 augustus 2014 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk als medewerker debiteurenbeheer bij de gemeente Utrecht voor 31,95 uur per week. Op 6 mei 2016 heeft betrokkene een WIA-uitkering aangevraagd. Hierna volgde de besluitvorming die hiervoor onder ‘Procesverloop’ staat.
Het geschil
3. Het primaire en het bestreden besluit houden in dat verweerder met ingang van 24 augustus 2016 een WIA-uitkering toekent aan betrokkene, omdat hij 68,46% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verzekeringsgeneeskundige van 10 maart 2017, de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2017 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 maart 2017.
4. Eiseres is het niet eens met de beoordeling van verweerder en voert aan dat de beperkingen van betrokkene groter zijn. Betrokkene is niet in staat om 8 uur aaneengesloten te werken. De geduide functies zijn fysiek te belastend voor betrokkene. Eiseres is van mening dat betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat hij in aanmerking dient te komen voor een uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA-uitkering).
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep een rapport ingebracht van medisch adviseur M. Melis van 26 februari 2018. In dit rapport is aangegeven welke beperkingen er nog meer voor betrokkene aangenomen zouden moeten worden op de FML. Ook is beschreven dat betrokkene maximaal 8-12 uur per week / 3 uur per dag kan werken in sterk aangepast werk waarbij geen sprake is van structurele inzetbaarheid.
De deskundige
5. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens en wat eiseres daarover heeft aangevoerd aanleiding gezien verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn (hierna: Klijn) als deskundige te benoemen.
6. Klijn concludeert in zijn rapport dat bij betrokkene sprake is van psychische klachten. Hij gebruikt hiervoor medicijnen en hij heeft hiervoor een behandeling gevolgd. Ook heeft betrokkene lichamelijke klachten waarvoor, ondanks uitgebreide onderzoeken, geen verklaring is gevonden. In de stukken over de behandeling van de psychische klachten wordt gesproken over een somatoforme stoornis, wat volgens Klijn een juiste aanduiding is voor de lichamelijke klachten die betrokkene ervaart. Bij eigen lichamelijk onderzoek vond Klijn geen afwijkingen bij betrokkene en het onderzoek naar de psyche laat persoonskenmerken zien die in de eerdere expertise van Ergatis uit 2016 ook worden vermeld. Klijn is het eens met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen zoals vermeld op de FML van 15 maart 2017. Ook is hij het eens met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat betrokkene op 24 augustus 2016 in staat was om 20 uur per week te werken en met de vastgestelde beperkingen de geduide functies te verrichten.
7. In reactie op het rapport van Klijn heeft verweerder laten weten dat hij zich in het rapport van Klijn kan vinden omdat Klijn het standpunt van verweerder volledig onderschrijft. Eiseres en betrokkene hebben niet op het rapport van Klijn gereageerd.
De beoordeling door de rechtbank
8. Op grond van vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. [1] Deze situatie doet zich hier voor. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van Klijn, waarbij hij kennis heeft genomen van alle beschikbare informatie, met betrokkene heeft gesproken en een eigen onderzoek heeft gedaan, voldoende zorgvuldig, samenhangend en volledig is en dat hij zijn conclusies voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd. Eiseres heeft bovendien niet gereageerd op het rapport van Klijn en niet aangevoerd waarom het rapport van Klijn niet goed zou zijn.
9.1
De rechtbank volgt Klijn dus in zijn bevindingen. Klijn kan zich op zijn beurt vinden in de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat de gronden van eiseres ten aanzien van de vastgestelde beperkingen en de aangenomen urenbeperking niet kunnen slagen. Ten aanzien van de geduide functies heeft eiseres alleen aangevoerd dat betrokkene deze functies om medische redenen niet kan uitvoeren. Omdat het medische oordeel niet wijzigt kan ook deze grond ook niet slagen.
9.2
Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat betrokkene 68,46% arbeidsongeschikt is per 24 augustus 2016. Alleen al omdat betrokkene minder dan 80%, en dus niet volledig arbeidsongeschikt is, kan geen sprake zijn van een recht op een IVA-uitkering. De daarop gerichte beroepsgrond slaagt ook niet.
Conclusie
10. Verweerder heeft terecht aan betrokkene een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2346.