ECLI:NL:RBMNE:2019:6309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19-1297 en 19-1298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor persoonsgebonden budget (PGB) op basis van Wmo 2015 door gemeente Weesp

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd op 4 oktober 2019, zijn twee zaken behandeld waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, een persoonsgebonden budget (PGB) wilde ontvangen voor zorg en begeleiding door zijn vrouw. De eerste zaak betreft een melding van 15 februari 2018 (UTR 19/1297) en de tweede een melding van 2 juli 2018 (UTR 19/1298). In beide gevallen heeft de gemeente Weesp, vertegenwoordigd door mr. P.D. Rosheuvel, de aanvragen afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen formele aanvraag heeft ingediend na de meldingen, waardoor de gemeente geen besluit heeft genomen waartegen bezwaar en beroep openstond. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen, waaronder het verzoek om een PGB op basis van zijn psychische klachten en de zorg door zijn vrouw. De rechtbank concludeert dat de gemeente zich aan de wettelijke procedures heeft gehouden en dat de afwijzing van de aanvragen terecht was. Eiser heeft niet aangetoond dat de door zijn vrouw geboden hulp niet redelijkerwijs van haar kan worden verwacht, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de gemeente te herzien. De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/1297 en UTR 19/1298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigde: mr. P.D. Rosheuvel).

Inleiding

In beide zaken gaat het er om dat eiser een PGB [1] wil ontvangen. Hij heeft daarover twee keer een melding gedaan bij het Wmo [2] -loket van de gemeente: op 15 februari 2018 (hierover gaat de zaak met nummer UTR 19/1297) en op 2 juli 2018 (hierover gaat de zaak met nummer UTR 19/1298). Eiser heeft om verschillende redenen geen PGB gekregen. Hij is het hier niet mee eens en heeft in beide zaken bezwaar gemaakt en daarna beroep ingesteld.
De zaken zijn op 13 september 2019 op de zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

1. De rechtbank verklaart het beroep in beide zaken ongegrond. Eiser krijgt daarom ook geen proceskostenvergoeding. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De Wmo melding van 15 februari 2018
2. In de zaak met nummer UTR 19/1297 gaat het er om dat eiser zich op 15 februari 2018 met een hulpvraag heeft gemeld bij het Wmo-loket. Het college heeft eiser op 15 maart 2018 een brief gestuurd waarin staat dat deze melding niet in behandeling wordt genomen. Eiser was het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 20 februari 2019 door het college niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 15 maart 2018 volgens het college geen besluit is zoals wordt bedoeld in de Awb [3] .
3. De redenering van het college is als volgt: als een burger een Wmo-melding doet, moet het college eerst een onderzoek doen. Het college heeft hiervoor zes weken de tijd. Pas als het onderzoek is afgerond, kan de burger een officiële aanvraag doen, tenzij het onderzoek niet binnen de zes weken-termijn is uitgevoerd. Met andere woorden: als het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd, hoeft de burger niet nog langer te wachten op de uitkomst van het onderzoek, maar kan hij sowieso een aanvraag doen (ook al is het onderzoek dus nog niet uitgevoerd). Zo staat het inderdaad in de wet [4] . Volgens het college heeft eiser nooit een aanvraag gedaan en daarom is er geen besluit genomen waartegen bezwaar en beroep open staat.
4. Het college heeft tussen 15 februari 2018 en 12 maart 2018 een paar keer gebeld met eiser om duidelijkheid te krijgen over zijn persoonlijke situatie en de hulpvraag. Dit blijkt uit de brief van 15 maart 2018 en het advies van de bezwaarcommissie van 15 februari 2019. Het college is tot de conclusie gekomen dat eisers hulpvraag en de klachten niet waren veranderd ten opzichte van een eerdere aanvraag uit 2017. Bij die aanvraag was uitgebreid onderzoek gedaan en omdat de hulpvraag en de klachten hetzelfde waren gebleven, hoefde er volgens het college geen nieuw onderzoek te worden gedaan.
5. De rechtbank beslist dat eiser geen aanvraag heeft ingediend: niet nadat hij de brief van 15 maart 2018 had gekregen en ook niet nadat de zes weken-termijn voor het onderzoek was verstreken. Omdat eiser geen aanvraag heeft ingediend, heeft het college geen op een aanvraag volgende beslissing genomen zoals is vereist op grond van de Wmo [5] .
6. Eiser heeft aangevoerd dat het college hem er op had moeten wijzen dat hij een aanvraag kon en moest indienen en dat het college hem niet telefonisch had mogen laten weten dat zijn melding zou worden afgesloten. De rechtbank verwerpt dit argument. Eiser had al eerder een Wmo-aanvraag ingediend (in 2017) en wist dus hoe de procedure werkte. Bovendien had hij op of kort na 15 maart 2018 al professionele rechtsbijstand; het bezwaarschrift is namelijk ingediend door de gemachtigde. Eiser had dus ook iemand die in ieder geval op de hoogte zou moeten zijn van de juiste procedure.
7. De rechtbank beslist dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep in de zaak met UTR 19/1297 is daarom ongegrond. De rechtbank geeft geen beslissing over de andere argumenten die eiser naar voren heeft gebracht, want deze maken geen verschil voor de uitspraak.
De Wmo-melding van 2 juli 2018
8. In de zaak met nummer UTR 19/1298 gaat het om het volgende. Eiser heeft op 2 juli 2018 opnieuw een melding gedaan bij het Wmo-loket. Vervolgens heeft het college besloten om toch nog een keer naar eisers situatie te kijken. Naar aanleiding hiervan heeft Argonaut op 12 september 2018 een medisch advies uitgebracht en is er een onderzoeksverslag Wmo gemaakt door de gemeente. Op 31 oktober 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan. Eiser wil een parkeervergunning en hij wil begeleiding en mantelzorgondersteuning. Voor de laatste twee wil hij een PGB krijgen om zijn vrouw te kunnen betalen, want zij is degene die hem begeleidt en verzorgt. De aanvraag is afgewezen en het bezwaar van eiser is op 19 februari 2019 ongegrond verklaard.
9. De rechtbank neemt geen beslissing over de parkeervergunning, want die hoort niet thuis in deze procedure. Het gaat alleen om het PGB voor de begeleiding en de mantelzorgondersteuning. Eiser heeft psychische klachten en hij heeft psychotische aanvallen. Vaak zijn dit ‘lichte’ aanvallen, maar geregeld heeft hij ook ‘zwaardere’ aanvallen. Tijdens heftige aanvallen ervaart hij grote beperkingen op het gebied van zelfzorg. Hij wordt daarbij geholpen door zijn vrouw; hij is dan helemaal afhankelijk van haar. Eiser en zijn vrouw hebben vier kinderen van 22, 18, 17 en 4 jaar oud.
10. De CRvB heeft bepaald dat als bij het college een Wmo-melding wordt gedaan, er een vast stappenplan geldt waarbij het college moet onderzoeken:
(a) wat de hulpvraag is;
(b) wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
(c) wat de aard en omvang is van de gewenste en nodige maatschappelijke ondersteuning;
(d) of de nodige hulp en ondersteuning kan worden geboden door de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen.
Alleen als (d) tot niets leidt, moet het college een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo verlenen. Als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, moet het college zo’n onderzoek laten uitvoeren [6] .
11. Eiser heeft in zijn beroepsschrift aangevoerd dat het college zich niet aan het stappenplan heeft gehouden, maar heeft op de zitting verklaard dat het stappenplan wel is doorlopen. Hij is het alleen niet eens met de uitkomst van stap (d) [7] . Eiser kan volgens het college gespecialiseerde hulp krijgen voor zijn psychische klachten (dit is een voorliggende voorziening) en hij krijgt hulp en ondersteuning van zijn vrouw (dit is gebruikelijke hulp). Volgens het college blijkt namelijk uit het advies van Argonaut dat eisers klachten zullen verminderen als hij gespecialiseerde GGZ hulp krijgt en kunnen hij en zijn vrouw daardoor beter leren omgaan met eisers psychische problemen. Eiser heeft aangevoerd dat de motivering ‘hierdoor zullen eisers klachten verminderen’ niet genoeg is om zijn aanvraag af te wijzen. Volgens eiser moet hij eerst de kans krijgen om zich te laten behandelen en kan pas daarna eventueel de conclusie worden getrokken dat zijn klachten zijn verminderd. Tot dat moment kan niet worden gezegd dat de behandeling bij de GGZ een volwaardig alternatief is voor het PGB. In de tussentijd heeft hij wel behoefte aan het PGB want zijn vrouw zal hem moeten blijven begeleiden en verzorgen, in ieder geval totdat het eventueel beter met hem gaat.
12. Hoewel de rechtbank op zich begrip kan opbrengen voor de moeilijke situatie waarin eiser zit, wordt dit argument toch verworpen. Als het argument namelijk zou worden gevolgd, dan zou dat betekenen dat verweerder aan eiser voor lange tijd alvast een PGB zou moeten toekennen. Maar dat past niet in het systeem van de Wmo, want volgens dat systeem is verweerder verplicht om binnen zes weken de melding helemaal te onderzoeken en daarna binnen twee weken een beslissing te nemen op de aanvraag. Afwachten of een behandeling aanslaat, past niet bij dit systeem van de Wmo.
13. Eiser heeft verder aangevoerd dat gespecialiseerde GGZ geen voorliggende voorziening is. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 2.3.5, vijfde en/of zesde lid, van de Wmo. De rechtbank passeert ook dit argument. Het vijfde lid gaat over de afstemming van een maatwerkvoorziening (bijvoorbeeld een PGB) op allerlei persoonlijke omstandigheden van de aanvrager of op andere wettelijke regelingen. Deze bepaling gaat er dus vanuit dat er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, maar dat is in het geval van eiser juist niet zo. Het vijfde lid geldt daarom niet voor eiser. Het zesde lid gaat over de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te weigeren als iemand ook rechten heeft op grond van de Wet langdurige zorg. Maar dat speelt in eisers geval niet, dus is het zesde lid ook niet van toepassing.
14. De rechtbank beslist dat het college op basis van de medische informatie tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser gespecialiseerde GGZ nodig heeft. Aangezien dit een voorliggende voorziening is en hij bij zijn persoonlijke verzorging hulp krijgt van zijn vrouw, heeft het college eisers aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank vindt hierbij ook belangrijk dat eiser niet heeft aangevoerd dat het advies van Argonaut onduidelijk of onzorgvuldig is. Verder heeft eiser wel gesteld dat hij jarenlang behandeling heeft gehad van een psycholoog of psychiater, dat dit tot geen enkele verbetering van zijn klachten heeft geleid en dat hij uitbehandeld is, maar hij heeft dit verder niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank gaat hier daarom verder niet op in. Daarnaast heeft eiser wel gesteld, maar verder niet aannemelijk gemaakt dat de door zijn vrouw geboden hulp redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht [8] .
15. Eiser heeft ook nog een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2018 [9] . Hij vindt dat het college niet goed heeft gekeken of zijn vrouw hem kan blijven verzorgen als zij daarvoor geen PGB ontvangt. Als zij het PGB niet krijgt, zal ze buitenshuis moeten gaan werken omdat eiser en zijn vrouw anders te weinig geld hebben om met het gezin van te kunnen leven.
16. De rechtbank verwerpt ook dit argument van eiser. Uit eisers verhaal blijkt dat hij het PGB wil ontvangen omdat hij en zijn vrouw anders niet genoeg geld hebben. Maar daar is een PGB niet voor bedoeld; de Wmo is geen inkomensvoorziening. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam gaat niet op, want in die zaak ging het om een heel specifieke situatie van een minderjarige die jeugdhulp kreeg van zijn moeder, een alleenstaande ouder die als zelfstandige voor het gezinsinkomen moest zorgen.
17. De rechtbank beslist dat het college voldoende en op de goede manier onderzoek heeft gedaan naar eisers situatie en dat de aanvraag terecht is afgewezen. Dit betekent dat ook dit beroep ongegrond is. De rechtbank geeft geen beslissing over de andere argumenten die eiser naar voren heeft gebracht, want deze maken geen verschil voor de uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Persoonsgebonden budget.
2.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
3.Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo.
5.Artikel 2.3.5 eerste lid, sub a, van de Wmo. Vergelijk Centrale Raad van Beroep (CRvB) 4 juli 2018, ECLI:NL:2018:2013.
6.Vergelijk CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819
7.Artikel 2.3.5 van de Wmo en artikel 8, derde lid, en artikel 9, eerste lid, sub a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weesp 2018.
8.Vergelijk CRvB 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362.