3.3Het oordeel van de rechtbank
Grondslag
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 31 december 2019 is [veroordeelde] , voor zover in deze procedure van belang, veroordeeld ter zake ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’, ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ en ‘deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet’.
De rechtbank komt aan de hand van de in genoemd vonnis vermelde bewijsmiddelen en de uitgangspunten zoals weergegeven in het ontnemingsrapport tot het oordeel dat [veroordeelde] zich gedurende een periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 maart 2018 heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het telen van hennep en aan deelneming aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het telen van hennep, uit de baten van welke misdrijven [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt voor de berekening van de verkregen opbrengsten en gemaakte kosten
– voor zover hierna niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is gerelateerd in het ontnemingsrapport, dat op 17 januari 2019 is opgesteld over het telen van hennepplanten in de ruimten, staande en gelegen aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2], en in het rapport van het Functioneel Parket Afpakken (hierna: het FPA-rapport) “wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht”, standaardberekening en normen. Het ontnemingsrapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop die berekening berust. De rechtbank zal deze bewijsmiddelen niet nader in dit vonnis uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van dit ontnemingsrapport.
Bij het schatten van het voordeel neemt de rechtbank over wat in het rapport met betrekking tot de opbrengst en kosten beredeneerd is vastgesteld.Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken dat deze bedragen anders moeten worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt wat betreft de oogsten het volgende.
[straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2]
Op 14 maart 2018 is in het pand gelegen aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2] een hennepkwekerij met daarin minimaal 3022 hennepplanten aangetroffen.Met ingang van 1 december 2017 is het bedrijfspand verhuurd. Dit betreft een periode van 103 dagen, zijnde 14 weken.
Met betrekking tot de kwekerij is gebleken van feiten en werden meerdere omstandigheden waargenomen die duiden op gerealiseerde oogsten:
- Bij het kweken van de hennepplanten is gebruik gemaakt van CO2 toepassing. Hierdoor wordt de kweekperiode bekort met twee weken en zou de opbrengst in gewicht met 20% tot 40% toenemen. In het voordeel van [veroordeelde] is uitgegaan van een meeropbrengst van 20%.
- In ruimte 8 op de bovenverdieping van het bedrijfspand werd een ruimte aangetroffen die bleek te zijn ingericht als knip/verwerkingsruimte van geoogste hennepplanten. In deze ruimte werden materialen aangetroffen die bleken te zijn gebruikt voor het knippen, dan wel het drogen van geoogste hennep: scharen, een knipmachine en droogrekken. Voorts werd ter plaatse aangetroffen: een hoeveelheid overalls, latex handschoenen een sealapparaat, sealbags en ander verpakkingsmateriaal, geschikt voor de luchtdichte verpakking van gedroogde hennep. Tevens werden vier paar damesschoenen aangetroffen die waren besmeurd met hennepplantenresten.
- Door getuigen [getuige 2]en [getuige 3]is waargenomen dat vanaf medio oktober / november 2017 met enige regelmaat twee busjes met daarop de bedrijfsnaam ‘ [bedrijfsnaam] ’ bij het pand gelegen aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2] stonden.
- Getuige [getuige 1] verklaarde in haar verhoor dat zij in het bedrijfspand aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2] gedurende twee dagen hennepplanten had geknipt. Zij had daar nog meer vrouwen gezien die eveneens hennepplanten aan het knippen waren.
Op grond van de hiervoor weergegeven indicatoren acht de rechtbank aannemelijk dat vanaf medio november 2017 is gestart met de voorbereidingen voor het telen van hennep in het pand aan de [straatnaam 2] . Voor het bepalen van de periode dient wél aansluiting te worden gezocht bij wat feitelijk is vastgesteld, namelijk hetgeen wat is waargenomen door getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en niet hetgeen administratief (formeel aanvang huurcontract) zou zijn geregeld. Dit wordt ondersteund door de ter plaatse aangetroffen gebruikte materialen, hennepresten, en door wat door getuige [getuige 1] is verklaard. Hetzelfde oordeel treft het verweer ten aanzien van het telen met moederplanten. De rechtbank overweegt daartoe dat hoewel in de kwekerij een ruimte is aangetroffen waarin moederplanten werden geteeld, er bovendien ook aan hennepplanten te relateren gebruikte scharen, een gebruikte knipmachine en gebruikte droogrekken zijn aangetroffen. Voorts zijn in twee bloemenkarren 2012 hennepstekjes aangetroffen. Dit gegeven in combinatie met de verklaring van getuige [getuige 1] , waarin zij heeft verklaard in de kwekerij aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2] te hebben geknipt, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het daarmee geen aannemelijk geworden verklaring betreft. Dat, tot slot, zoals de raadsvrouw stelt, de aangetroffen vervuilde materialen niet de conclusie rechtvaardigen dat op de [straatnaam 2] zou zijn geoogst en dat getuige [getuige 1] een oogst van een andere kwekerij dan die van de [straatnaam 2] heeft geknipt in de kwekerij gelegen aan de [straatnaam 2] wordt op geen enkele wijze onderbouwd en verhoudt zich niet tot de hiervoor weergegeven indicatoren. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Op grond van het voorgaande en rekening houdend met een periode voor het opbouwen van de kwekerij gaat de rechtbank – overeenkomstig het ontnemingsrapport – uit van één eerdere oogst.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast op het bedrag van € 384.707,11.
De rechtbank houdt in de strafzaak [veroordeelde] tezamen met anderen verantwoordelijk voor het grootschalig telen van hennep. Indien meer personen betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, heeft als uitgangspunt te gelden dat een ieder daadwerkelijk voordeel heeft genoten. In beginsel wordt dat voordeel pondspondsgewijs verdeeld in het geval waarin niet is gebleken van aanwijzingen voor een andere verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hoewel [veroordeelde] en zijn mededaders [mededader 1] , [mededader 2] en [mededader 3] geen inzicht hebben gegeven in de verdeling van het uit de hennepteelt verkregen voordeel, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat [veroordeelde] en zijn mededaders de in de gebruikte rapporten per oogst opgevoerde opbrengst en daarmee samenhangende winst ponds- pondsgewijs hebben verdeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij een dergelijke criminele organisatie met het oogmerk het (grootschalig) telen van hennep er in de regel sprake is van een onderlinge hiërarchische verhouding, vergelijkbaar met een bedrijfsstructuur. Er moet dan in casu ook onderscheid worden gemaakt tussen degenen die hand- en spandiensten verrichten, de exploitanten en de leidinggevenden. Daaraan dient daarom ook een andere wijze van verdeling van voordeel te worden gerelateerd. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat de exploitanten en leidinggevenden zich het grootste deel van de winst zullen toe-eigenen.
Bij gebrek aan concrete harde aanwijzingen over de onderlinge verdeling van het daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank het vermoedelijke voordeel ook in de sleutel van die verdeling dienen te schatten, in welk verband als volgt wordt overwogen. De rechtbank acht de verklaring van [A] , dat hij voor het onderhouden van de hennepplanten in de hennepkwekerij aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] – [nummeraanduiding 3] te [plaatsnaam 2] € 15.000,- zou krijgen, aannemelijk en neemt dit bedrag als uitgangspunt voor het berekenen van het voordeel dat [veroordeelde] heeft genoten. Zoals in het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 31 december 2019 is overwogen, was [veroordeelde] betrokken bij de exploitatie van de hennepkwekerij waarin hij als ‘elektricien’ verantwoordelijk was voor het aansluiten van de elektriciteit achter de meter langs. Voorts heeft hij voor de kwekerij diverse goederen op naam van zijn bedrijven besteld. Gelet op deze werkzaamheden – rekening houdend met de hoeveelheid planten en het aantal gerealiseerde oogsten – schat de rechtbank de verdiensten van [veroordeelde] op € 50.000,-.
De rechtbank stelt, gelet op het voornoemde, het wederrechtelijk verkregen voordeel voor [veroordeelde] vast op een bedrag van € 50.000,-.
De verplichting tot betaling / draagkracht
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot het bedrag van € 50.000,-, de vordering voor het overige afwijzen en aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling aan de Staat opleggen van dat bedrag. De rechtbank ziet op in wat is komen vast te staan over de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige financiële omstandigheden van [veroordeelde] geen aanleiding om dit ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen bedrag te matigen. Daarbij komt dat een daartoe strekkend verweer niet is gevoerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vast op
€ 50.000,-;
- legt aan [veroordeelde] de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van
€ 50.000,-;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 december 2019.
Mrs. R. Veldhuisen en M. Ferschtman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.