ECLI:NL:RBMNE:2019:6112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
8133082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en pensioenpremies in verband met hack van werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon en deugdelijke bruto-nettospecificaties, alsook aanmelding bij het pensioenfonds en betaling van pensioenpremies. [eiser] was sinds 1 maart 2017 in dienst bij [gedaagde] en had vanaf augustus 2019 geen loon meer ontvangen, omdat [gedaagde] door een hack in financiële problemen was geraakt. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiser] tot betaling van loon spoedeisend was en dat [gedaagde] in gebreke was gebleven. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] grotendeels toe, met uitzondering van de gevorderde wettelijke verhoging, die op nihil werd gesteld vanwege de financiële situatie van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] verplicht was om [eiser] aan te melden bij het pensioenfonds en de verschuldigde pensioenpremies te betalen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8133082 UV EXPL 19-279 SV/40160
Kort geding vonnis van 18 december 2019
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.F. de Graaf,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,handelend onder de naam “ [handelsnaam van gedaagde] ”,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [handelsnaam van gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door: [A] , statutair directeur bij [gedaagde] B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties en de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. [handelsnaam van gedaagde] werd vertegenwoordigd door haar statutair directeur [A] . Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 18 december 2019 vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[handelsnaam van gedaagde] is een organisatieadviesbureau dat detacheringswerkzaamheden verricht.
2.2.
[eiser] is vanaf 1 maart 2017 in dienst van [handelsnaam van gedaagde] , vanaf 1 maart 2018 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen een loon van
€ 3.900,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3.
Vanaf augustus 2019 heeft [eiser] van [handelsnaam van gedaagde] geen loon meer ontvangen. [handelsnaam van gedaagde] heeft [eiser] vrijgesteld van werk vanwege een hack binnen haar bedrijf. Op 9 oktober 2019 heeft ASR Levensverzekering N.V. (het pensioenfonds) [eiser] meegedeeld dat zijn deelneming aan de pensioenregeling van [handelsnaam van gedaagde] B.V. per 1 oktober 2019 is beëindigd.
2.4.
[eiser] heeft [handelsnaam van gedaagde] gesommeerd het achterstallige loon vanaf augustus 2019 te betalen en het pensioenfonds te informeren dat hij nog in dienst is van [handelsnaam van gedaagde] en te voldoen aan de verplichting tot afdracht van pensioenpremies. [eiser] heeft zich verder beschikbaar gesteld voor werk. [handelsnaam van gedaagde] heeft aan de sommaties van [eiser] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [handelsnaam van gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot:
betaling van het loon aan hem vanaf 1 augustus 2019 tot heden, ten bedrage van € 3.900,00 bruto, te vermeerderen met de verschuldigde emolumenten, de verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
voortzetting van de betaling aan hem van het loon van € 3.900,00 per maand, te vermeerderen met de verschuldigde emolumenten tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
en de veroordeling van [handelsnaam van gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
aan hem deugdelijke bruto-nettospecificaties vanaf juli 2019 te verstrekken;
hem aan te melden bij het pensioenfonds ASR Levensverzekering N.V. met terugwerkende kracht per 1 oktober 2019;
de verschuldigde pensioenpremies te betalen c.q. af te storten en tot verstrekking van schriftelijk bewijs daarvan aan hem dan wel, voor toekomstige afstortingen, tot betaling c.q. afstorting van de verschuldigde pensioenpremies binnen één week na de vervaldata;
de veroordelingen onder c., d. en e. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [handelsnaam van gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
en:
[handelsnaam van gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van gemachtigde.
3.2.
[handelsnaam van gedaagde] heeft tijdens de zitting verweer gevoerd. Op de inhoud daarvan zal hierna - voor zover hier van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld moet worden dat de hoofdvordering, die strekt tot betaling van (achterstallig) loon, naar haar aard spoedeisend is.
4.2.
In het kader van deze procedure moet beoordeeld worden of de vordering van [eiser] tot - kort gezegd - betaling van het (achterstallig) loon in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vordering vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.3.
Vaststaat dat [handelsnaam van gedaagde] het loon vanaf augustus 2019 niet meer heeft voldaan. [handelsnaam van gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij het loon niet kan betalen als gevolg van een hack van haar bedrijf. Door deze hack is het bedrijf volledig stil komen te liggen en heeft zij haar bankrekeningen moeten blokkeren. De omstandigheid dat [handelsnaam van gedaagde] het loon nu niet kan betalen, doet niet af aan het recht van [eiser] op betaling daarvan en de kantonrechter te vragen die betalingsverplichting van [handelsnaam van gedaagde] bij vonnis uit te spreken. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
[eiser] vordert [handelsnaam van gedaagde] te veroordelen om hem bruto-nettospecificaties van de loonbetaling vanaf juli 2019 te verstrekken. Dit zal worden toegewezen, waarbij de termijn voor de verstrekking op veertien dagen na betekening van dit vonnis zal worden gesteld.
4.5.
Gelet op de (financiële) situatie bij [handelsnaam van gedaagde] komt het de kantonrechter billijk voor de gevorderde wettelijke verhoging op nihil te stellen. [handelsnaam van gedaagde] heeft hierover tijdens de zitting gemotiveerd toegelicht dat zij niet kan betalen als gevolg van een hack van haar bedrijf en de noodzaak om haar bankrekeningen te blokkeren. [handelsnaam van gedaagde] heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie die vervolgens een onderzoek is gestart. Een andere medewerker van [handelsnaam van gedaagde] is door de politie opgepakt vanwege fraude. [handelsnaam van gedaagde] heeft bij de politie ook aangifte tegen [eiser] gedaan voor het plegen van cybercrime en identiteitsfraude. [eiser] betwist dat hij dergelijke strafbare feiten heeft gepleegd. Op grond van de door [handelsnaam van gedaagde] aangevoerde omstandigheden, waaronder het gestarte politieonderzoek, waarbij [eiser] mogelijk betrokken is, ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW voorlopig (bij wege van matiging) op nihil te stellen.
4.6.
Artikel 7:623 lid 1 BW bepaalt wanneer het loon moet worden betaald, te weten na afloop van het loontijdvak. De betaaldag is ook de fatale termijn voor nakoming, zodat een werkgever door overschrijding daarvan op grond van artikel 6:83 aanhef en sub a BW (zonder nadere ingebrekestelling) van rechtswege in verzuim verkeert (Gerechtshof Leeuwarden 12 november 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9673). Dit betekent dat de wettelijke rente over het loon verschuldigd is direct na afloop van het tijdvak.
4.7.
[eiser] vordert dat zijn deelneming aan het pensioenfonds met terugwerkende kracht per 1 oktober 2019 wordt aangemeld en dat de verschuldigde pensioenpremies alsnog worden betaald c.q. afgestort. Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurt, is [handelsnaam van gedaagde] gehouden op het bruto loon van [eiser] pensioenpremie in te houden en af te dragen aan het pensioenfonds waarbij zij is aangesloten. Ook de werkgeversbijdrage aan de pensioenpremie dient zij af te dragen aan het pensioenfonds. [handelsnaam van gedaagde] heeft niet betwist dat zij [eiser] per 1 oktober 2019 ten onrechte heeft afgemeld bij het pensioenfonds, dat zij geen pensioenpremies meer heeft afgedragen en dat zij verplicht is bewijs te verstrekken van de afdracht van de verschuldigde pensioenpremies. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de vordering van [eiser] om [handelsnaam van gedaagde] te veroordelen met terugwerkende kracht per 1 oktober 2019 aan te melden bij het pensioenfonds ASR Levensverzekering N.V., toe te wijzen. De kantonrechter zal [handelsnaam van gedaagde] daarnaast veroordelen de voor [eiser] verschuldigde pensioenpremies af te dragen, hiervan schriftelijk bewijs te verstrekken en de toekomstig verschuldigde pensioenpremies binnen één week na de vervaldata af te dragen.
4.8.
Nu [handelsnaam van gedaagde] met haar toelichting tijdens de zitting aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege een overmachtssituatie niet kan betalen, ziet de kantonrechter onder deze omstandigheden geen aanleiding de bij de veroordeling gevorderde dwangsom toe te wijzen.
4.9.
[handelsnaam van gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] , die met een toevoeging procedeert, worden begroot op:
- informatiekosten incl. 21% BTW
€ 5,43
- salaris advocaat
€ 720,00
(vast tarief kort geding kanton gemiddeld gewicht)
- griffierecht
€ 81,00
totaal
€ 806,43
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en advertentiekosten niet mogelijk.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [handelsnaam van gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 3.900,00 bruto aan (achterstallig) loon en de verschuldigde emolumenten over de maanden augustus en september 2019 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallig loon vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
  • € 3.900,00 bruto per maand aan loon vermeerderd met de verschuldigde emolumenten vanaf 1 oktober 2019 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallig loon vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [handelsnaam van gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken deugdelijke bruto-netto specificaties van de loonbetaling vanaf juli 2019;
5.3.
veroordeelt [handelsnaam van gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis [eiser] met terugwerkende kracht per 1 oktober 2019 aan te melden bij het pensioenfonds ASR Levensverzekeringen N.V., de verschuldigde pensioenpremies af te dragen, hiervan bewijsstukken te verstrekken en toekomstig verschuldigde pensioenpremies binnen één week na de vervaldata af te dragen;
5.4.
veroordeelt [handelsnaam van gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op € 806,43;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.