2.3.3.Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten de volgende berekening gehanteerd.
Bankrekening SNS [rekeningnummer]
Om te kunnen bepalen wie welk voordeel op welk moment heeft verkregen en welke financiële transacties er op bepaalde tijdstippen zijn uitgevoerd zijn de relevante
bankrekeningen opgevraagd.
Voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in dit onderzoek primair de SNS bankrekening met nummer [rekeningnummer] gebruikt. Dit is de zakelijke rekening welke is geopend door [medeveroordeelde] ten behoeve van [bedrijf 1] op 10 februari 2015. Relevante mutaties hebben plaatsgevonden tot 09 juli 2015. Dit is ook de datum waarop het zogenoemde faillissement van [bedrijf 1] bekend werd gemaakt.
Beginsaldo SNS [rekeningnummer] € 0,00
Bijschrijvingen
Vakantieboekingen rechtstreeks op de SNS rekening € 145.574,33
Vakantieboekingen via PSP Escrow ice pay € 274.553,01
+
Totaal bijgeboekt € 420.127,34
Van dit bedrag wordt het geld dat werd terugbetaald voor geannuleerde vliegreizen afgehaald (restitutie).
€ 420.127,34 - € 2942,- = € 417.185,34
Op dit bedrag worden de zakelijke kosten betaald aan derden en de inkoopkosten van vliegtickets in mindering gebracht.
Kosten Global collect € 849,15
Kosten Google € 17.342,41
Zakelijke kosten € 1.384,27
Inkoop vliegtickets € 183.560.08
+
€ 203.135,91
€ 417.185,34 - € 203.135,91 = € 214.049,43
Verdeelsleutel
Vanuit het onderzoek zijn er aanwijzingen dat de verdeling van het voordeel niet gelijkelijk heeft plaatsgevonden. Het onderzoek vermeldt dat de medeveroordeelde [medeveroordeelde] de beschikking heeft gehad over twee privérekeningen waarnaar in totaal € 72.200,- werd overgemaakt van de zakelijke ( [bedrijf 1] ) SNS rekening [rekeningnummer] .Echter, uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeveroordeelde] uitsluitend de beschikking had over de (privé) SNS-rekening met het nummer [rekeningnummer] . Naar deze rekening is in totaal € 26.500,- overgemaakt vanaf de zakelijke SNS rekening van [bedrijf 1]. De rechtbank zal dit bedrag in mindering brengen op het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
€ 214.049,43 - € 26.500,- = € 187.549,43
Winst van [bedrijf 1] als rechtmatig verkregen voordeel
Door de verdediging is aangevoerd dat niet alle winst gezien kan worden als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde een lening (ondernemerskrediet) heeft aangevraagd, naar aanleiding waarvan het Instituut voor het midden en kleinbedrijf (IMK) een onderzoek heeft gedaan naar het bedrijf [bedrijf 1] . Uit de beslissing op bezwaar van de Gemeente Zaanstad van 5 januari 2015 volgt dat de omzet fors zou moeten zijn om een rendabele bedrijfsvoering te kunnen realiseren met [bedrijf 1] . De beslissing vermeldt bovendien dat de zakelijke schulden vanaf 2008 zijn opgelopen tot
€ 60.000,-, veroordeelde sinds 2013 vrijwel geen salaris meer ontvangt uit de onderneming en dat het verwachte bedrijfsresultaat voor 2016 € 10.300,- negatief bedraagt.’
De rechtbank concludeert op basis daarvan dat niet aannemelijk geworden is dat [bedrijf 1] enige rechtmatige winst heeft gemaakt in de periode waarop de ontnemingsprocedure ziet, zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan.
Draagkrachtverweer
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat veroordeelde bezig is met het aflossen van zijn schulden en om die reden op dit moment en in de voorzienbare toekomst onvoldoende draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben. Daarbij heeft de rechtbank onder meer gelet op het feit dat veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard weer te werken en dat hij ter onderbouwing hiervan zijn arbeidsovereenkomst heeft overgelegd. Bovendien heeft hij verklaard dat hij zijn zakelijke schulden en een prive schuld van € 28.000,-- heeft afgekocht. De hoogte van eventuele andere privéschulden heeft hij niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op grond van de (beperkte) draagkracht van veroordeelde, wat in beginsel pas in de executiefase aan de orde gesteld dient te worden, de betalingsverplichting te matigen (vgl. Hoge Raad 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747). Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank overweegt dat voor de aanvang van de redelijke termijn in ontnemingszaken in beginsel dient te worden gekeken naar het moment dat de ontneming is aangekondigd, het moment dat veroordeelde op de hoogte raakt van een strafrechtelijk financieel onderzoek of het moment dat de ontnemingsvordering aan hem is betekend (Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De eerste twee situaties hebben zich in deze zaak niet voorgedaan. De ontnemingsvordering is gedateerd van 30 juli 2018 en de betekening van de ontnemingsvordering heeft plaatsgevonden middels een griffiebetekening, die is gedagtekend op 1 augustus 2019. Van een overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Betaling aan benadeelde partijen
De officier van justitie heeft gevorderd om in geval van toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen de betalingsverplichting hiermee te verminderen.
Ingevolge artikel 36e, negende lid, Sr dienen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat de aan benadeelde partijen in rechte toegekende vorderingen in mindering te worden gebracht. Dit brengt mee dat bij de toepassing daarvan slechts in aanmerking komen de in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen van benadeelde partijen, alsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van benadeelde partijen als bedoeld in artikel 36f Sr voor zover die zijn voldaan. Die situatie doet zich hier niet voor.
Conclusie
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat veroordeelde uit oplichting, meermalen gepleegd voordeel heeft genoten.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan dan ook aan de veroordeelde worden opgelegd voor een bedrag van € 187.549,43.