4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 6
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 1, 2, 3 primair en 6 primair ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2019;
- een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming;
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen;
- een proces-verbaal van correctie van telling van de aangetroffen tabletten van 562 naar 5620;
- een NFI-rapport van 23 januari 2019 met betrekking tot 48,15 gram oranje tabletten;
- een NFI-rapport van 25 januari 2019 met betrekking tot 2500 gram blauw/wit tabletten;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2019;
- een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van een handgranaat;
- een rapport van het NFI van 27 juni 2019 te weten een explosievenonderzoek aan een vermeende handgranaat aangetroffen in een kelderbox aan de [adres] in [woonplaats] op 22 januari 2019;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2019;
- een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte door [aangever 2] namens ICS op 20 september 2018;
- een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte door [aangever 1] namens de Coöperatieve Rabobank U.A.
- een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , met bijlage;
- een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , met bijlage;
- een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] ;
- een proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , namens [benadeelde 5] ;
- een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [verdachte] ’90;
- een proces-verbaal zaak ICS/Rabobank fraude;
De rechtbank acht ten aanzien van feit 3 primair niet bewezen dat verdachte op 31 oktober 2018 € 4.000,- van de rekening van [benadeelde 1] heeft gepind en op 12 december 2018 een bedrag ter grootte van € 460,- heeft gepind van de rekening van [benadeelde 4] . Uit het dossier blijkt namelijk dat deze bedragen door een ander dan verdachte zijn gepind.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte bedragen van € 1.250,- en € 10,- heeft gepind van de rekening van [aangever 3] / [benadeelde 5] . De geldopnames hebben plaatsgevonden op 6 oktober 2018 om 19:04 uur en om 19.17 uur. Even daarvoor om 18:56 uur heeft verdachte met deze pas gepind in de Media Markt. Dit heeft hij bekend. Gelet op de korte tijd tussen het pinnen in de Media Markt en de geldopnames acht de rechtbank deze geldopnames ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met een ander of anderen, een bedrag van € 15.680,- heeft gestolen door middel van valse sleutels.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 november 2019;
- een proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] namens [benadeelde 5] , met bijlagen;
- een proces-verbaal van bevindingen;
Ten aanzien van feit 4
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft ter terechtzitting op 13 november 2019 verklaard dat hij pakketjes heeft opgehaald uit een pakketautomaat op het ’ [adres] in [woonplaats] . Ook heeft hij pakketjes overgenomen van een pakketbezorger. Hij heeft eenmaal in een pakket gekeken, daar zaten Apple producten in. Via een WhatsApp- en later een Snapchat-groep werd het verzoek gestuurd om een pakket op te halen. Als verdachte hierop reageerde kreeg hij de code toegestuurd van de pakketautomaat of stuurde hij de pakketbezorger een bericht. Na afhalen van het pakket gaf hij dit aan een ander bij een Febo in Amsterdam. Verdachte heeft verklaard dat hij hier tussen de € 100,- en € 150,- voor kreeg. De appgroep waarin hij deze berichten ontving, was dezelfde appgroep als waarin hij berichten ontving om geld te pinnen. Over het geld pinnen met de bankpas van een ander heeft verdachte verklaard dat hij de indruk kreeg dat er iets niet klopte.
Op 11 september 2018 is namens ICS aangifte gedaan:
Op 13 augustus 2018 hebben er diverse frauduleuze inlogmomenten plaatsgevonden op de WebPortal van cardhouder [benadeelde 6] . Op 13 augustus 2018 werden via de Webportal, rechtmatige e-mailadresgegevens aangepast naar: [e-mail] @yopmail.com. ICS heeft contact opgenomen met de rechtmatige cardhouder. Hij verklaarde onder meer dat hij geen bestelling bij [bedrijf 1] had gedaan, hij geen e-mailadres wijziging had gedaan via zijn Webportal, hij een phishing e-mail had ingevuld en dat hij hier ook niemand toestemming voor heeft gegeven. [bedrijf 1] gaf aan dat de bestelling een Apple MacBook Pro betrof die afgeleverd was op het [adres] in [woonplaats] . De betaling is gedaan met cardnummer [cardnummer] . De schade bedraagt € 1.999,-.
Op 8 januari 2019 is namens ICS wederom aangifte gedaan:
Op 12 augustus 2018 heeft er een frauduleus inlogmoment plaatsgevonden op de WebPortal
van Cardhouder [benadeelde 7] . ICS heeft contact opgenomen met de rechtmatige Cardhouder. Zij verklaarde onder meer dat zij mogelijk een phishing e-mail had ingevuld, zij op 12 augustus 2018 geen transactie heeft gedaan bij [bedrijf 1] en zij hier ook niemand toestemming voor heeft gegeven. Met de creditcard van cardhouder [benadeelde 7] heeft een frauduleuze transactie bij [bedrijf 1] plaatsgevonden.
Op 12 augustus 2018 hebben er diverse frauduleuze inlogmomenten plaatsgevonden op de
WebPortal van cardhouder [benadeelde 8] . ICS heeft contact opgenomen met de rechtmatige cardhouder. Hij verklaarde onder meer dat hij mogelijk een phishing e-mail had ingevuld, hij op 12 augustus 2018 geen transacties heeft gedaan bij [bedrijf 1] en hij hier ook niemand toestemming voor heeft gegeven. Met de creditcard van cardhouder [benadeelde 8] hebben frauduleuze transacties plaatsgevonden.
Op 12 augustus 2018 hebben er diverse frauduleuze inlogmomenten plaatsgevonden op de
WebPortal van cardhouder [benadeelde 9] . ICS heeft contact opgenomen met de rechtmatige cardhouder. Zij verklaarde onder meer dat zij mogelijk een phishing e-mail had ingevuld, zij niemand toestemming heeft gegeven om op 12 augustus 2018 een transactie voor haar te doen bij [bedrijf 1] . Met de creditcard van cardhouder [benadeelde 9] heeft een frauduleuze transactie plaatsgevonden.Uit de bijlage blijkt dat met de creditcard van [benadeelde 7] met nummer [cardnummer] een bestelling van € 1.899,- is gedaan, met de creditcard van [benadeelde 8] bestellingen van € 1.079 en € 1.899,- en met de creditcard van [benadeelde 9] een bestelling van € 1.899,-. Alle bestellingen zijn gedaan bij [bedrijf 1] .
Ook op 11 februari 2019 is aangifte gedaan namens ICS:
Op 12 augustus 2018 hebben er diverse frauduleuze inlogmomenten plaatsgevonden op de
WebPortal van Cardhouder [benadeelde 17] . ICS heeft contact opgenomen met de rechtmatige cardhouder. Hij verklaarde onder meer dat hij mogelijk een phishing e-mail had ingevuld, hij geen bestelling bij [bedrijf 1] had gedaan en dat hij hier ook niemand toestemming voor heeft gegeven. [bedrijf 1] gaf aan dat de bestelling een Apple MacBook Pro betrof die afgeleverd was op het [adres] in [woonplaats] . De schade bedraagt € 1.899,-.
Namens de Rabobank is op 14 november 2018 aangifte gedaan:
Op 22 oktober 2018 heeft mevrouw [benadeelde 10] gereageerd op een phishingmail ontvangen uit naam van de Rabobank waarin de klant een nieuwe bankpas kon aanvragen en heeft op de phishingsite gegevens achtergelaten. De oude bankpas heeft zij opgestuurd naar [adres] te [woonplaats] . Op 24 oktober 2018 om 20:37 uur heeft er een iDEAL-betaling plaatsgevonden van € 2.488,00 van de rekening van [benadeelde 10] naar de rekening van [bedrijf 1] . Op dezelfde dag om 21:05 uur heeft er weer een iDEAL-betaling plaatsgevonden van de rekening van [benadeelde 10] naar de rekening van Coolbue, ter hoogte van € 2.778,-. Om 20:52 uur op dezelfde dag heeft er een iDEAL-betaling plaatsgevonden van de rekening van [benadeelde 10] naar de rekening van [naam] / [bedrijf 2] . B.V. ter hoogte van € 2.249,-. Het afleveradres was [adres] in [woonplaats] .
Op 30 oktober 2018 heeft mevrouw [benadeelde 1] gereageerd op een phishingmail, ontvangen uit naam van de Rabobank waarin de klant een nieuwe bankpas kon aanvragen en heeft op de phishingsite gegevens achtergelaten. De oude bankpas heeft zij opgestuurd. Op 31 oktober 2018 om 21:08 uur heeft er een iDEAL-betaling plaatsgevonden van € 2.688,00 van de rekening van [benadeelde 1] naar de rekening van [bedrijf 1] . Het afleveradres was [adres] in [woonplaats] .
Op 24 januari 2019 is namens de Rabobank opnieuw aangifte gedaan:
Op 27 mei 2018 heeft mevrouw [benadeelde 11] een e-mail ontvangen uit naam van de Rabobank. In deze mail stond, dat er een nieuwe bankpas aangevraagd diende te worden. Tot
1 juni 2018 zouden hieraan geen kosten verbonden zijn, hierna zou de pas geld gaan kosten.
In de e-mail stond een link naar een phishingsite, gelijkend op de Rabobank site. [benadeelde 11] heeft op de phishingsite gegevens achtergelaten en hierdoor hebben frauduleuze overboekingen plaatsgevonden. De bankpas heeft zij opgestuurd naar een adres in Amsterdam. Op 30 mei 2018 om 18:19 uur heeft er een iDEAL-betaling plaatsgevonden van € 1.899,00 van de rekening van [benadeelde 11] naar een rekening van de ING Bank, met als omschrijving ‘Hartelijk dank voor je betaling [bedrijf 1] B.V. De bestelling is afgeleverd bij het afhaalpunt [adres] in [woonplaats] .
[aangever 4] heeft aangifte gedaan namens [benadeelde 12] :
Op 22 november 2018 had ik een mail ontvangen vanaf een e-mailadres namelijk [e-mail] @ben.nl. Ik zag dat er aangekondigd werd dat de betaalpas van de RABO bankrekening zou gaan vervallen. Ik zag dat er een link in de mail stond waarmee men een nieuwe betaalpas kon aanvragen. Ik klikte op de link. Op 1 december 2018 omstreeks 09.30 uur werd ik gebeld door de RABO bank. De medewerker meldde aan mij dat er meerdere verdachte mutaties te zien waren op zowel de spaarrekening als de betaalrekening. Ik verklaarde dat deze mutatie absoluut niet door mij of door Twinss beheer, gedaan waren.Uit de rekeningafschriften blijken de volgende betalingen: Op 30 november 2018 om 17:57 en 21:29 uur zijn bestellingen van respectievelijk € 2.838,- en € 2.488,- gedaan bij [bedrijf 1] , op dezelfde dag om 21:49 en 21:52 uur zijn bestellingen van respectievelijk € 2.799,- en € 2.638,- gedaan bij [naam] / [bedrijf 2] B.V.
Op 2 juli 2018 heeft [aangever 5] aangifte gedaan namens [benadeelde 13] :
Op 13 juni 2018 heb ik een e-mail van de Rabobank ontvangen. In deze e-mail las ik dat de bij mij in gebruik zijnde pinpas van [benadeelde 13] moest worden vervangen. Als ik dit via de link in de mail zou doen zou de pas gratis vervangen worden. Ik heb de link op 17 juni 2018 aangeklikt, ik kwam op een pagina waar ik het bankrekeningnummer en de pincode in moest vullen, dit heb ik gedaan. Op 19 juni 2018 heeft men een aankoop bij [bedrijf 1] van € 1.879,- gedaan. Deze betaling heeft via iDEAL plaatsgevonden.
[benadeelde 14] heeft aangifte gedaan op 8 november 2018:
Op 30 oktober 2018 kreeg ik een email van de Rabobank. Ik las dat mijn bankpas aan vernieuwing toe was. In de e-mail werd de instructie gegeven hoe ik aan een nieuwe bankpas kon komen, en dat dit voor 4 november 2018 kosteloos kon geschieden, als ik mij digitaal inlogde via de link in de email. Ik heb dit gedaan. Ik heb na het inloggen ergens mijn pincode moeten invoeren en mij werd de vraag gesteld of ik deze pincode wilde behouden. Op 3 november 2018 werd ik gebeld door de Rabobank. Men vroeg mij naar verdachte overmakingen die met mijn bankpas waren gedaan. Men had bij verschillende bedrijven aankopen gedaan. Uit de rekeningafschriften blijken betalingen te hebben plaatsgevonden op 2 november 2018 om 18:35 uur bij [bedrijf 1] voor € 2.858,-.
[benadeelde 15] heeft op 14 juni 2018 aangifte gedaan:
Op 6 juni 2018 kreeg ik een e-mail van de Rabobank waarin stond dat mijn RABO bankpas was verouderd. Ik kon via een link een nieuwe bankpas aanvragen. Ik heb toen op deze link geklikt. Ik hoorde bij de bank dat er van mijn zakelijke en mijn privé rekening diverse bedragen waren opgenomen. Uit de boekingsdetails blijkt op 7 juni 2018 om 18:08 uur een iDEAL-betaling van € 1.799,- aan [bedrijf 1] B.V.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [verdachte] ’90 blijkt dat verdachte te zien is bij het ophalen van pakketten besteld bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Dit gaat om bestellingen die zijn afgeschreven van de rekeningen van [benadeelde 11] , [benadeelde 15] , [benadeelde 13] , [benadeelde 8] , [benadeelde 16] (door het creditcardnummer [cardnummer] te herleiden naar [benadeelde 7] ), [benadeelde 17] , [benadeelde 9] , [benadeelde 18] (door het creditcardnummer [cardnummer] te herleiden naar [benadeelde 6] ), [benadeelde 10] , [benadeelde 1] , [benadeelde 14] en [benadeelde 12] . De afgegeven goederen betroffen Apple MacBooks Pro, Apple iPhones en een Asus Zenbook.
Bewijsoverwegingen
Dat verdachte pakketjes heeft opgehaald staat niet ter discussie nu verdachte dit bekend heeft. Uit de verschillende aangiftes volgt dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. zijn bewogen tot afgifte van elektronische producten. Medeverdachten hebben daarbij gebruik gemaakt van gephishte bankgegevens. Dat wil zeggen dat bewogen is tot afgifte door het aannemen van een valse hoedanigheid en op naam van een ander dan verdachte en zijn mededaders bestellingen doen. Het gaat hier dus om oplichting.
De verdediging heeft gesteld dat de oplichting reeds was voltooid door het afgeven van de bestellingen op het afhaalpunt. Dit betekent dat verdachte geen bijdrage heeft geleverd aan de oplichting, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Met het afleveren van een bestelling bij een afhaalpunt is het delict nog niet afgerond. De bestelling is immers nog niet in handen van de dadergroep gekomen en zal, indien het pakket niet wordt opgehaald, worden geretourneerd aan de afzender ( [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V.). Verdachte kreeg gedurende het proces berichten dat hij op een bepaald tijdstip een pakket op moest halen bij een pakketpunt, hij werd op dat moment dus al betrokken. Ook heeft hij naar eigen zeggen een aantal malen een pakket rechtstreeks van de pakketbezorger overgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de medeplichtigheidshandelingen van verdachte niet plaatsgevonden na afloop van het delict, maar tijdens het delict en is verdachte aldus behulpzaam geweest bij het plegen van het misdrijf. Dat de specifieke handelingen van verdachte zelf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. niet hebben bewogen tot afgifte van elektronische producten doet aan het behulpzaam zijn van verdachte aan de oplichting niet af, omdat het daarbij van belang is dat verdachte heeft bijgedragen aan het geheel van oplichtingshandelingen die maakten dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. de goederen afgaven. Daarbij is van belang dat een kwaliteitsdelict, waaronder het door listige kunstgrepen bewegen tot afgifte van dat goed, kan worden medegepleegd of ondersteund door iemand die de desbetreffende kwaliteit mist, terwijl niet is vereist dat de medeplegers dan wel medeplichtingen eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict (vgl. HR 28 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9096) en HR 10 april 2012 ECLI:NL:HR:2012:BV5575). Verdachte heeft dan ook een bijdrage, in de vorm van medeplichtigheid, geleverd aan de oplichting. Voorts heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de oplichting en dat hij ook niet een aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat hij de verzoeken tot het pinnen van geldbedragen en het ophalen van pakketten ontving in eenzelfde Whatsappgroep en later via Snapchat. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de indruk had dat er iets niet klopte aan het pinnen. Over het ophalen van pakketten heeft verdachte verklaard dat hij het pakket soms overnam van de pakketbezorger en dat hij voor het ophalen € 100 tot 150 ontving. Het moet verdachte derhalve duidelijk zijn geweest dat er hier, net als bij het pinnen, ook iets niet in de haak was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband en samenhang bezien, verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zowel het gronddelict als op het behulpzaam zijn erbij.
De rechtbank acht dan ook het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5 primair
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 november 2019 verklaard dat hij een bericht kreeg via de WhatsApp- of Snapchatgroep. Via een persoonlijk bericht kreeg hij vervolgens het adres. Hij heeft toen bij de brievenbus gehengeld naar een envelop. Zonder deze open te maken heeft hij de envelop afgegeven aan de persoon die hierom had gevraagd.
Namens ICS is op 16 november 2018 aangifte gedaan:
Op 22 oktober 2018 werd door de afdeling Investigations van ICS vanuit de dagelijkse queries een positieve hit met betrekking tot wijzigingen in het account van [benadeelde 19] waargenomen. Op 20 oktober 2018 werden via de Webportal, rechtmatige adresgegevens aangepast naar het adres [adres] (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Op 21 oktober 2018 is er via de WebPortal van de Cardhouder een valse aanvraag voor een Extra Card gedaan op de naam [naam] . Op 29 oktober 2018 is de pincode gekozen voor de Extra Card waarna de Extra Card aangemaakt is en verstuurd naar het gewijzigde adres.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de creditcard uit de brievenbus van [adres] in [woonplaats] heeft gehengeld. Uit de aangifte blijkt dat ICS door middel van een valse hoedanigheid is bewogen tot het afgeven van de creditcard.
De raadsman heeft gesteld dat de oplichting reeds was voltooid op het moment dat de aanvraag voor de tweede creditcard was verwerkt en deze was verzonden zodat verdachte geen bijdrage heeft geleverd aan de oplichting. De rechtbank verwerpt dit verweer. Pas nadat de creditcard uit de brievenbus is gehengeld en in het bezit is gekomen van de dadergroep, is de oplichting voltooid. Verdachte is dan ook wel degelijk behulpzaam geweest bij het uitvoeren van de oplichting van ICS.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de oplichting of dat hij deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Ook dit verweer verwerpt de rechtbank en verwijst daartoe naar de overwegingen bij feit 4. Ook hier gaat het om een evident strafbare handeling die past in het stramien van de opdrachten die de verdachte kennelijk binnen de dadergroep uitvoerde, het feitelijk uitvoeren van het verkrijgen van andermans goederen, of het nu pinnen met andermans pas, het ophalen van pakketten die niet voor verdachte waren bestemd, of zoals hier het uit iemands brievenbus hengelen van een envelop met creditcard. Verdachte heeft verklaard dat hij voelde dat er een pas in de envelop zat.
De rechtbank acht het onder 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de oplichtingshandelingen zijn begonnen op 20 oktober 2018. Omdat 26 oktober 2018 nergens in de aangifte genoemd wordt, gaat de rechtbank uit van een kennelijke verschrijving en leest zij de tenlastelegging verbeterd.