ECLI:NL:RBMNE:2019:5813
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woningen in verband met bodemverontreiniging
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarden van twee woningen in [woonplaats]. Eiser, eigenaar van de woningen, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden voor de belastingjaren 2016, 2017 en 2018. De heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en daarbij rekening gehouden met een aftrek van 25% vanwege bodemverontreiniging. Eiser betwistte de hoogte van de vastgestelde waarden en stelde dat de woningen door de verontreiniging feitelijk onverkoopbaar waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarden van de woningen niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud van de woningen. De rechtbank volgde de eerdere uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin was geoordeeld dat een aftrek van 25% voor bodemverontreiniging voldoende was. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die aanleiding gaven om van dit oordeel af te wijken.
De rechtbank concludeerde dat de beroepen van eiser ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.