In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens en om schadevergoeding wegens onrechtmatige gegevensverwerking op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelde dat de gegevensverwerkingen, die plaatsvonden in 2013 en 2017, rechtmatig waren en dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing was, aangezien de gegevensverwerkingen vóór de inwerkingtreding van de AVG hadden plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, maar niet op de door hem aangevoerde gronden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder voor zover het de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding betrof, omdat deze afwijzing geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank verklaarde het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk en droeg de verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden. Tevens veroordeelde de rechtbank de verweerder in de proceskosten van de eiser.