ECLI:NL:RBMNE:2019:5429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
UTR 18/3392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en toekenning proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 26 juli 2018. Dit besluit betrof de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van verzoekster, die door verweerder op 16 januari 2019 werd gewijzigd. In het gewijzigde besluit werd vastgesteld dat verzoekster vanaf 15 april 2018 45,68% arbeidsongeschikt was, en dat de hoogte van haar WIA-uitkering tot en met 1 december 2020 niet zou wijzigen. Het beroep van verzoekster was gericht tegen zowel het oorspronkelijke als het gewijzigde besluit.

De zitting vond plaats op 22 mei 2019, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J. Bosch. Tijdens de zitting werd het onderzoek aangehouden om verzoekster de gelegenheid te geven nadere medische stukken te overleggen. Op 13 augustus 2019 nam verweerder een nieuw besluit, waarin werd vastgesteld dat verzoekster per 15 april 2018 onveranderd voor 80-100% arbeidsongeschikt was. Verzoekster trok haar beroep in op 21 augustus 2019, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

Verweerder stemde in met de proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank besloot uitspraak te doen zonder een zitting te houden over de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld, omdat hij met het gewijzigde besluit tegemoet was gekomen aan de bezwaren van verzoekster. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.024,-, plus reiskosten van € 15,30, en het griffierecht van € 46,- moest ook door verweerder worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Bosch),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 26 juli 2018.
Verweerder heeft op 16 januari 2019 een gewijzigd besluit genomen. Daarin is bepaald dat verzoekster vanaf 15 april 2018 45,68% arbeidsongeschikt is en dat de hoogte van haar WIA-uitkering tot en met 1 december 2020 niet wijzigt.
Het beroep van verzoekster tegen het besluit van 26 juli 2018 wordt geacht mede tgen het besluit van 16 januari 2019 te zijn gericht.
Het beroep is ter zitting van 22 mei 2019 behandeld, waar verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek aangehouden en is verzoekster in de gelegenheid gesteld nadere medische stukken te overleggen ter onderbouwing van haar beroep.
Op 13 augustus 2019 heeft verweerder naar aanleiding van de overgelegde stukken en de uitkomst van een medisch en arbeidskundig vervolgonderzoek een nieuw besluit genomen. Dit besluit komt in de plaats van de door verzoekster in beroep bestreden besluiten.
Bij dit gewijzigde besluit heeft verweerder bepaald dat verzoekster per 15 april 2018 onveranderd voor 80-100% arbeidsongeschikt is.
Verzoekster heeft bij brief van 21 augustus 2019 het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 9 september 2019 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij akkoord is met een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank heeft met instemming van partijen besloten uitspraak te doen zonder dat een zitting plaats vindt met betrekking tot het verzoek om proceskostenvergoeding en het onderzoek op 11 oktober 2019 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met zijn gewijzigde besluit van 13 augustus 2019 tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoekster. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster vanwege de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
4. Verzoekster heeft verder verzocht om vergoeding van € 15,30 voor de door haar gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten komen ook voor vergoeding in aanmerking.
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een totaalbedrag van € 1.039,30;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.