ECLI:NL:RBMNE:2019:5425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
490457 / HA RK 19-292
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met verzoeker als verdachte

Op 15 november 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.D. van Elst. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van 24 oktober 2019 in een strafzaak waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt. Tijdens deze zitting werd het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende inzicht had in de persoon van verzoeker en het recidiverisico niet kon beoordelen. Verzoeker had geen medewerking verleend aan de psychiatrisch en psychologisch rapporteur, wat leidde tot de conclusie dat de rechtbank niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen over de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verzoeker was eerder al tweemaal geschorst, maar had de opgelegde contactverboden overtreden.

Na de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing, heeft verzoeker de rechters gewraakt. Hij stelde dat de rechtbank de aangeefster ten onrechte geloofde en dat de rechters partijdig waren. De gewraakte rechters hebben echter aangegeven dat de onvrede van verzoeker over hun beslissingen geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een objectief gerechtvaardigd vermoeden van partijdigheid. De rechtbank concludeerde dat de beslissingen van de rechters gemotiveerd waren en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek ongegrond verklaard en de procedure in de strafzaak met parketnummer 16/125035-19 voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 490457 / HA RK 19-292
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
15 november 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
advocaat mr. E.D. van Elst,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 24 oktober 2019 met daarin het wrakingsverzoek van verzoeker;
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechters;
- de reactie van de officier van justitie.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 november 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker met zijn advocaat verschenen. De gewraakte rechters zijn met bericht niet verschenen. De officier van justitie is niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Utrecht, is een strafzaak onder parketnummer 16/125035-19 aanhangig. In die strafzaak is verzoeker verdachte. Op
24 oktober 2019 heeft in de strafzaak een zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden met mrs. G. Perrick, C.S. Schoorl en E.J. van Rijssen als rechters. Mr. Perrick trad op als voorzitter.
2.2.
Op de zitting van 24 oktober 2019 is het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het verzoek tot schorsing is ook afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen geen inzicht te hebben in de persoon van verzoeker en dus ook een eventueel recidiverisico niet te kunnen beoordelen. Verzoeker heeft onvoldoende medewerking verleend aan de psychiatrisch rapporteur, en geen medewerking verleend aan het onderzoek van de psychologisch rapporteur, zodat het niet mogelijk is om tot een conclusie te komen over de persoon van verzoeker, aldus de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank in haar overweging tot afwijzing van het schorsingsverzoek meegenomen dat verzoeker tweemaal eerder is geschorst en beide keren, binnen korte tijd, het opgelegde contactverbod heeft overtreden. Onder die omstandigheden wegen het algemeen belang, en in het bijzonder het belang van het slachtoffer, dat met de voortzetting van de voorlopige hechtenis is gemoeid zwaarder dan het belang van verzoeker bij schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarna heeft de rechtbank medegedeeld dat verzoeker heeft aangegeven geen medewerking te verlenen aan een zogenaamd triple-onderzoek indien hij gedetineerd blijft. Om die redenen heeft de rechtbank bevolen dat verzoeker ter observatie in het Pieter Baan Centrum wordt geplaatst.
2.3.
Verzoeker heeft de rechters vervolgens gewraakt. Als grond voert hij aan dat uit de beslissing om hem te plaatsen in het Pieter Baan Centrum blijkt dat de rechtbank de aangeefster (slachtoffer) ten onrechte gelooft. Ter zitting heeft hij zijn verzoek toegelicht en aangevoerd dat de stafzaak op 24 oktober 2019 inhoudelijk zou worden behandeld. De zitting begon echter direct met de mededeling dat de rechters onvoldoende voorgelicht waren over de persoon van verzoeker. Verzoeker trekt daaruit de conclusie dat de rechters de verklaringen van aangeefster geloven zonder naar zijn kant van het verhaal te luisteren. Verzoeker meent daarom dat de rechters partijdig zijn.
2.4.
De rechters berusten niet in de wraking. Verzoeker wraakt omdat hij het niet eens is met de beslissingen van de rechtbank. Dat is volgens de rechters echter geen grond voor wraking. Zij zijn van mening dat zij niet partijdig zijn en ook niet de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Uit de beslissingen blijkt ook geen vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker. De rechters vragen het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade leidt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De beslissingen die de rechtbank heeft genomen op de zitting van 24 oktober 2019, naar aanleiding waarvan verzoeker de rechtbank heeft gewraakt, zijn procesbeslissingen. Procesbeslissingen zijn in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechtbank heeft de beslissingen immers gemotiveerd en deze motivering geeft geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokkenen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/125035-19 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. J.F. Haeck als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.