ECLI:NL:RBMNE:2019:541

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
16/659406-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door basketbalcoach met minderjarige spelers tijdens trainingen

Op 13 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man uit Utrecht, die als basketbalcoach werkzaam was. De man werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zes minderjarige jongens, die hij trainde. De rechtbank oordeelde dat de man tijdens trainingen in het seizoen 2017/2018 de jongens bij hun kruis had aangeraakt. De rechtbank sprak de man vrij van enkele beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de man zijn positie als coach had misbruikt en het vertrouwen van de jeugdspelers en hun ouders had geschaad. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, evenals een taakstraf van 200 uur. Daarnaast werd bepaald dat de man gedurende vijf jaar geen werkzaamheden met minderjarigen mocht verrichten. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de man als ontuchtig moesten worden aangemerkt, gezien de aard van de gedragingen en de leeftijd van de slachtoffers. De zaak kwam voort uit verklaringen van de slachtoffers en getuigen, die consistent waren in hun beschrijvingen van de handelingen van de verdachte. De rechtbank weigerde de vorderingen van de benadeelde partijen voor immateriële schade, omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659406-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 september 2018 en 16 januari 2019. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 30 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam, alsmede van hetgeen mr. J. Pieters, namens de benadeelde partijen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 april 2018 in Nieuwegein en/of Soest in zijn functie van basketbalcoach met meerdere minderjarige jongens ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 5] , [minderjarige 6] , [minderjarige 7] , [minderjarige 8] , [minderjarige 9] en [minderjarige 10] wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte ontucht met hen heeft gepleegd door hen bij de penis en ballen aan te raken. Ten aanzien van [minderjarige 11] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen dat de ontucht (mede) bestond uit het tikken op de billen.
Met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 7] , [minderjarige 8] , [minderjarige 9] en [minderjarige 10] is de officier van justitie van mening dat de modus operandi van verdachte ten aanzien van deze jongens overeenkomt met de modus operandi ten aanzien van de andere hiervoor genoemde minderjarigen. De bewijsmiddelen in die andere zaken kunnen daarom als steunbewijs dienen om tot een bewezenverklaring te komen (schakelbewijs).
Ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 4] en [minderjarige 12] acht de officier van justitie het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte dient ten aanzien van deze twee minderjarigen vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Bij de onderbouwing van dit standpunt heeft zij zich beroepen op een door haar ingebracht rapport, opgemaakt door rechtspsycholoog prof. dr. Van Koppen.
De raadsvrouw heeft in de eerste plaats betoogd dat sprake is van verschillende vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. In het voorbereidend onderzoek is onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat geen sprake was van ontucht. De politie is in gebreke gebleven doordat zij mogelijke beïnvloeding van de minderjarigen en hun ouders door “collaborative storytelling” niet heeft onderzocht. Het onvoldoende openstaan voor een alternatief scenario heeft er (mede) voor gezorgd dat de verhoren van de minderjarigen van slechte kwaliteit zijn. Zo gebruikte de politie een vaste vragenlijst, luisterde niet naar de getuigen en stelde zeer gesloten vragen. Voorts is een deel van de verhoren niet of niet volledig opgenomen, waardoor door de verdediging niet getoetst kan worden of deze verhoren correct zijn weergegeven in de processen-verbaal. Het gaat hier om belangrijke en onherstelbare vormverzuimen, waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad. Dit moet leiden tot het uitsluiten van de verklaringen van de minderjarigen van het bewijs.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat ook zonder de hiervoor bedoelde bewijsuitsluiting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat normale gedragingen van verdachte tijdens trainingen en wedstrijden, die voortkomen uit zijn specifieke manier van training geven, door de in de tenlastelegging genoemde minderjarigen en hun ouders ten gevolge van “collaborative storytelling” achteraf op een onjuiste wijze zijn ingevuld en ingekleurd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw onder andere het volgende aangevoerd.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben allebei een andere herinnering aan het moment waarop zij het aanraken door verdachte van hun piemel en ballen aan hun ouders hebben verteld en beide broers hadden er daarvoor al onderling over gesproken. Het gaat hier dus niet om twee los van elkaar staande verhalen. [getuige 1] , hun vader, heeft vervolgens verdachte tijdens trainingen geobserveerd en heeft verklaard dat hij aanrakingen door verdachte bij de piemel of balzak van verschillende minderjarige jongens heeft waargenomen. [getuige 1] kan echter geen details noemen van hetgeen hij heeft gezien en heeft, na zijn waarneming, geen enkele actie ondernomen. De raadsvrouw vindt het daarom veel aannemelijker dat [getuige 1] helemaal geen strafbare feiten heeft waargenomen, maar dat zijn herinnering achteraf is ingekleurd door alle commotie die is ontstaan na de op non-actiefstelling van verdachte.
Voor en vanaf het begin van het onderzoek is er veel gecommuniceerd over de zaak. Zowel tussen ouders onderling, ouders en jongeren onderling en de jongeren onderling. De familie [familie] heeft hierbij, in de visie van de raadsvrouw, een “spilfunctie” gehad. Dit heeft er aan bijgedragen dat bij anderen de overtuiging heeft postgevat dat er wel degelijk iets strafbaars aan de hand is geweest en dat zij hun oordeel al klaar hadden voordat zij door de politie werden bevraagd.
De raadsvrouw is van mening dat er sprake is van een alternatief scenario, een scenario waarin geen sprake is geweest van ontuchtige aanrakingen van jeugdspelers, maar van normale verdedigingsoefeningen in een trainingssituatie die achteraf anders zijn geïnterpreteerd. De raadsvrouw wijst er ter ondersteuning van het alternatieve scenario tot slot nog op dat tegenover de belastende verklaringen ook verklaringen van getuigen staan die nooit iets hebben ervaren en/of gezien van strafbare handelingen van de zijde van verdachte.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de afgelegde verklaringen van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 6] , [minderjarige 11] en [minderjarige 5] op onderdelen innerlijk tegenstrijdig en strijdig met verklaringen van andere getuigen zijn en dat de beschuldigingen in deze verklaringen op een later moment worden afgezwakt. Professor van Koppen heeft na bestudering van deze verklaringen in zijn rapport geconstateerd dat bij de verhoren van de minderjarigen fouten zijn gemaakt met de – sturende – vraagstelling en de verslaglegging. Hij betwist de juistheid van de verklaringen. Dat maakt die verklaringen volgens de raadsvrouw onbetrouwbaar, zodat zij niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Ten aanzien van de overige minderjarigen heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. [minderjarige 4] spreekt over aanrakingen bij zijn piemel, niet tegen zijn piemel. Dat maakt dat er geen sprake is van ontuchtige handelingen. [minderjarige 7] is niet gehoord en zijn moeder verklaart dat [minderjarige 7] heeft aangegeven dat de hand van [verdachte] in de buurt van ‘rare plekken’ was gekomen. Dit maakt dat er geen bewijs is voor gepleegde ontuchtige handelingen. De e-mail van de moeder waarin staat dat [minderjarige 7] later gezegd zou hebben “dat er meestal sprake was van aanrakingen” maakt dit, zonder dat duidelijk wordt waar, hoe en wanneer dit is gebeurd, niet anders. De moeder van [minderjarige 9] en [minderjarige 10] heeft, na de op non-actiefstelling van verdachte, haar beide zonen zeer gerichte en gesloten vragen gesteld, waarna beide zonen bevestigden soortgelijke ervaringen met verdachte te hebben. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring van ontuchtige handelingen.
Ook voor het ontuchtig aanraken van [minderjarige 12] en [minderjarige 8] is geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De raadsvrouw heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om, mocht de rechtbank niet reeds op basis van het dossier tot een vrijspraak ten aanzien van [minderjarige 7] , [minderjarige 9] , [minderjarige 10] en/of [minderjarige 8] komen, deze minderjarigen te horen als getuige.
Indien de rechtbank de verklaringen van de getuigen wel bruikbaar voor het bewijs acht dan kunnen deze volgens de raadsvrouw niet in een schakelbewijs-constructie gebruikt worden. De betreffende verklaringen zijn niet onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen en niet is uit te sluiten dat de getuigen een beschrijving geven van wat ze van anderen gehoord hebben.
Tot slot is door de raadsvrouw aangevoerd dat de ten laste gelegde gedragingen niet als ontuchtig zijn aan te merken omdat deze plaatsvonden in de openbaarheid, in een spelsituatie en ten overstaan van een groep spelers. In dit verband heeft de raadsvrouw verwezen naar een aantal video’s kenbaar uit openbare bronnen waarop te zien is dat bij verschillende verdedigingsposities in het basketbal lichamelijk – niet seksueel getint – contact plaatsvindt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak
4.3.1.1 Betasten/aanraken/tikken billen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van verklaringen in het dossier is komen vast te staan dat verdachte meerdere keren minderjarige jongens bij de billen heeft aangetikt. Dit gebeurde tijdens het wisselen van spelers bij de wedstrijden. Gelet op het wedstrijdelement, het openbare karakter van de wedstrijden en de aanwezigheid van onder andere publiek en officials, bevat het dossier onvoldoende steun dat deze handelingen van verdachte in de geschetste context als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
4.3.1.2 [minderjarige 7] , [minderjarige 8] , [minderjarige 10] en [minderjarige 9]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 7] , [minderjarige 8] , [minderjarige 10] en [minderjarige 9] het volgende.
Uit de verklaringen van de ouders van bovengenoemde minderjarigen volgt dat deze minderjarigen aan hun ouders hebben verteld dat zij, op de wijze zoals ten laste gelegd, zijn aangeraakt door verdachte. De ouders van deze minderjarigen hebben expliciet aangegeven dat zij (in overleg met hun kind) geen aangifte willen doen en dat zij niet willen dat hun kind wordt gehoord. Dit is ook niet gebeurd. De rechtbank heeft overwogen het onderzoek te heropenen om deze jongens alsnog te doen horen (zoals door de verdediging
-voorwaardelijk- verzocht) aangezien hetgeen de ouders hebben verklaard over wat hun kinderen tegen hen hebben verteld over verdachtes handelingen in lijn is met de aangiftes en verklaringen van de wél gehoorde minderjarigen. In deze zaak ziet de rechtbank echter geen aanleiding om deze minderjarigen tegen hun wil en/of tegen de wil van hun ouders als getuigen te (laten) horen. Nu de verdediging niet in de gelegenheid wordt gesteld deze minderjarigen te horen, kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de officier van justitie meent, de schakelbewijs-constructie niet worden toegepast. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 7] , [minderjarige 8] , [minderjarige 10] en [minderjarige 9] heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.1.3 [minderjarige 12] en [minderjarige 11]
De minderjarigen [minderjarige 12] en [minderjarige 11] hebben beiden ontkend dat verdachte hen bij hun penis en/of ballen heeft betast, aangeraakt of aangetikt.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voornoemde ten laste gelegde handelingen ten aanzien van deze twee minderjarigen heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 6] en [minderjarige 5] [1]
[minderjarige 2] , geboren op [2007] , heeft op 20 april 2018 verklaard dat hij door [verdachte] werd getraind bij de basketbalclub [club] in [vestigingsplaats] . [verdachte] was er vanaf twee weken voor het nieuwe seizoen (
de rechtbank begrijpt: september 2017). [verdachte] gebruikte hem tijdens de trainingen vaak als voorbeeld bij oefeningen. Als hij bij de verdedigingsoefeningen dichterbij moest komen dan trok [verdachte] hem aan zijn shirt dichterbij. Hij zag en voelde dat [verdachte] dan met de achterkant van zijn hand tegen zijn ballen en piemel zat. [2] Het aanraken door [verdachte] was op en tegen zijn kleding. [3] De laatste keer dat het gebeurde was twee of drie weken geleden. [4] Hij zag het soms ook bij zijn broer [minderjarige 1] gebeuren. [verdachte] zat dan op dezelfde manier aan [minderjarige 1] als hij ook bij [minderjarige 2] deed. [5]
[minderjarige 1] , geboren op [2005] , heeft verklaard dat hij [verdachte] kent van de basketbaltraining. [verdachte] was aan het begin van het seizoen trainer geworden, dat was net voordat hij 12 jaar werd (
de rechtbank begrijpt hieruit dat het seizoen in september 2017 is begonnen). [6] Bij het uitleggen van de oefeningen zat [verdachte] met zijn handen bij zijn ballen en piemel, hij tikte het aan. Als hij bij de uitleg te ver bij [verdachte] vandaan stond, trok [verdachte] hem aan zijn shirtje terug en kon [verdachte] alsnog bij zijn ballen en piemel. Het gebeurde heel vaak tijdens de training in [vestigingsplaats] , soms niet bij hem maar dan weer wel bij anderen. [7] Hij voelde de hand van [verdachte] , die drukte tegen zijn piemel en soms iets lager tegen zijn ballen. Het aanraken gebeurde tijdens een verdedigingsoefening. [8] Hij had gezien dat het tijdens de training ook gebeurde bij zijn broertje [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en bij [minderjarige 5] . [9]
[minderjarige 3] , geboren op [2004] , heeft verklaard dat hij door [verdachte] werd getraind bij de basketbalvereniging [club] in [vestigingsplaats] . [verdachte] had hem aangeraakt op plekken waar hij het minder fijn vond. [10] Het gebeurde vaak. Als ze aan het verdedigen waren dan ging hij, [verdachte] , heel langzaam, bij zijn piemel met één hand. [verdachte] raakte dan zijn penis aan, aan de onderkant van de ballen en een beetje de voorkant van de ballen. De eerste keer bij hem was in de derde of vierde week van september 2017. De eerste of tweede week van september 2017 deed [verdachte] het ook bij andere jongens. [11]
Het aanraken gebeurde tijdens de uitleg. Als [verdachte] hem aanraakte, dan stapte hij, [minderjarige 3] , naar achteren, maar dan liep [verdachte] met hem mee en bleef hem aanraken. [12] Hij had gezien dat [verdachte] dit ook bij andere jongens deed. Dat had hij gezien bij [minderjarige 5] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 6] . [13]
[minderjarige 5] , geboren op [2005] , heeft verklaard dat hij bij [club] te [vestigingsplaats] basketbaltraining kreeg van [verdachte] . Het gebeurde dat [verdachte] zijn piemel aanraakte. Hij, [minderjarige 3] , stapte dan naar achteren. [14] Het gebeurde vaak, ongeveer 1 keer in de twee trainingen. Bijvoorbeeld als er voorgedaan moest worden hoe je moest verdedigen. Soms deed [verdachte] het tijdens de lay-up. Dan raakte hij het (
de rechtbank begrijpt dat getuige hier zijn piemel bedoelt) gewoon aan met zijn hand. [15] Als [verdachte] aan zijn piemel zat, dan was dat op zijn kleding. [16]
[minderjarige 6] , geboren op [2005] , heeft verklaard dat hij bij [club] in [vestigingsplaats] basketbaltraining kreeg van [verdachte] . Eén keer per twee weken werd hij door [verdachte] naar voren geroepen om het aanvallen en verdedigen te oefenen. Als [verdachte] dan voor hem stond deed [verdachte] zijn hand bij zijn lul. [17]
[verdachte] zat met de rugzijde van zijn hand tegen zijn lul. Het gebeurde elke keer als je samen verdedigde. [18]
[minderjarige 4] , geboren op [2004] , heeft verklaard dat hij basketbal speelt bij de [club] in [vestigingsplaats] . Hij kent [verdachte] sinds dit basketbalseizoen (
de rechtbank begrijpt dat getuige het seizoen 2017/2018 bedoelt). [19] Als [verdachte] de verdediger was en hij, [minderjarige 4] , de aanvaller dan ging [verdachte] heel laag en dicht op hem zitten. [verdachte] had dan een hand bij zijn geslachtsdeel. [verdachte] raakte dan zijn broekje ter hoogte van zijn piemel. Hij, [minderjarige 4] , stapte dan een stukje terug. [20] Het gebeurde wel iedere training dat [verdachte] met de bovenkant van zijn hand op zijn broekje bij zijn piemel zat. [21]
[getuige 1] , vader van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , heeft verklaard dat hij bedenkingen had over de manier waarop [verdachte] bepaalde oefeningen uitlegde. Nadat hij van zijn vrouw had gehoord dat hun kinderen hadden verteld dat [verdachte] hen soms ongepast aanraakte was hij op de trainingen nauwlettender gaan opletten. Na [verdachte] een paar trainingen geobserveerd te hebben, heeft hij [verdachte] aangesproken en gevraagd waarom hij, [verdachte] , met het uitleggen van bepaalde oefeningen zich zo dicht op de jongens begaf en met name zijn handen zo dichtbij of op de erogene zone, de piemels, van de jongens had. Daarnaast vond hij het opvallend dat [verdachte] de jongens tijdens de uitleg echt dicht naar zich toe trok, hij zag de jongens terugdeinzen of een stap terug zetten. Hij zag dat [verdachte] daarna de jongen aan zijn shirt of bovenkant van zijn broek weer naar zich toetrok.
In dat gesprek gaf [verdachte] onder andere aan dat hij zich van geen kwaad bewust was. Daarna was hij [verdachte] nauwlettender in de gaten gaan houden. [22] Hij zag dat het gedrag van [verdachte] hetzelfde bleef en zag de jongens weer terugdeinzen. Hij zag dat bij de uitleg van een verdedigende oefening de hand van [verdachte] , waarmee je een speler op afstand houdt, de speler echt aanraakte bij de piemel of balzak. Hij heeft dit tientallen keren gezien. Hij heeft gezien dat dit onder andere gebeurde bij zijn eigen zoons [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij [minderjarige 5] [23] , [minderjarige 6] (
de rechtbank begrijpt dat hier [minderjarige 6] wordt bedoeld) en [minderjarige 3] (
de rechtbank begrijpt dat hier [minderjarige 3] wordt bedoeld). [24]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij in januari 2018 heeft gezien dat [verdachte] bij een training [minderjarige 5] apart nam en hem iets uitlegde. [verdachte] stond heel dicht op [minderjarige 3] . De rechterhand van [verdachte] zat op de bil van [minderjarige 3] , de andere hand van [verdachte] zat op het schaambeen van [minderjarige 3] , net boven de plasser. [25]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij in 2018, hij dacht een maand voordat [getuige 1] in gesprek ging met [verdachte] , tijdens een training heeft gezien dat [verdachte] [minderjarige 3] nog even instructie gaf. Hij zag dat de hand van [verdachte] ter hoogte van het kruis van [minderjarige 3] was. [26] Op een ander, later, moment sprak hij met [getuige 1] over het aanspreken van [verdachte] door [getuige 1] . Zij zagen het op dat moment allebei opnieuw gebeuren met [verdachte] en [minderjarige 3] . [verdachte] legde iets uit en streelde dan met zijn hand over het kruis. [27]
(Bewijs)overwegingen
Bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de politie onvoldoende heeft onderzocht hoe het verhaal
dat verdachte ontucht pleegt de wereld in is gekomen en in hoeverre daarbij sprake is
geweest van beïnvloeding van getuigen. In dat kader is aangevoerd dat de politie onvoldoende heeft opengestaan voor de mogelijkheid dat van ontucht geen sprake was. Daarnaast is betoogd dat de verhoren van de minderjarigen van slechte kwaliteit zijn, omdat de vraagstelling volgens een vragenlijstje ging, de verbalisanten onvoldoende typkwaliteiten hadden en een deel van de verhoren niet is opgenomen. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat deze fouten van invloed zijn geweest op de inhoud van de verklaringen die daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank deelt deze bezwaren en de daaraan verbonden conclusie niet. Zo er al kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de wijze van vraagstelling en de typekwaliteiten van de verbalisant, dan is geenszins gebleken dat hierdoor onware verklaringen zijn afgelegd. De bij de politie afgelegde verhoren geven hiervan geen blijk. Bovendien geldt dat de minderjarigen op een later moment hun verklaring bij de rechter-commissaris hebben herhaald. Niet is gebleken dat de inhoud en strekking van de verklaringen bij de rechter-commissaris zodanig afwijkt van de inhoud en strekking van de verklaringen bij de politie, dat aan de juistheid van de verklaringen moet worden getwijfeld. Ook het gegeven dat een relatief klein aantal verhoren niet of niet volledig is opgenomen kan niet leiden tot bewijsuitsluiting.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Betrouwbaarheid verklaringen getuigen
De rechtbank overweegt dat uit de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen volgt dat verdachte tijdens de uitleg van (verdedigings)oefeningen op de basketbaltraining dichtbij de betreffende minderjarige kwam staan en vervolgens met zijn hand op de kleding tegen de penis en/of ballen van die minderjarige kwam. Als deze dan achteruit stapte of kennelijk naar de mening van verdachte te ver weg stond, werd deze door verdachte aan zijn shirtje naar voren getrokken. De getuigen verklaren bij de politie en de rechter-commissaris consistent over de wijze waarop dit gebeurde en de verklaringen vinden bovendien over en weer steun in elkaar. Dat de diverse verklaringen op detail niet overeenkomen en/of verschillen met verklaringen van anderen, doet niet af aan de ervaringen en waarnemingen van die getuigen. Het is niet aannemelijk dat getuigen zich tot in detail alles exact kunnen herinneren en reproduceren, zeker niet gezien de langere periode en frequentie van de handelingen die worden beschreven.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsvrouw dat de aangiftes niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, omdat sprake zou zijn van collaborative storytelling en een sneeuwbaleffect, niet. De rechtbank is van oordeel dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat het verhaal over wat er tijdens de uitleg van (verdedigings)oefeningen op de trainingen is gebeurd, groter is geworden dan wat er in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. In de hiervoor aangehaalde verklaringen van de minderjarige en volwassen getuigen gaat het steeds om het aanraken van de penis en/of ballen over de kleding. Die gedragingen en de omvang ervan zijn in de verklaringen niet groter of anders geworden. Het is ook niet zo dat getuigen later opeens wezenlijk anders zijn gaan verklaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunt voor het standpunt van de verdediging dat sprake is geweest van collaborative storytelling. De minderjarigen bevinden zich op een leeftijd waarbij zij aan het begin staan van hun seksuele ontwikkeling en aannemelijk is dat zij dergelijke handelingen in beginsel niet goed kunnen plaatsen of duiden. Ook het zich daarover durven uitspreken tegenover verdachte of anderen is, gelet op de gezagsverhouding van verdachte als trainer van deze jongens, niet vanzelfsprekend. De rechtbank acht het begrijpelijk dat de stap om aangifte te doen, of voor een minderjarige om te vertellen wat hem is overkomen, in een zaak als deze kleiner is, als bekend is dat ook anderen dit is overkomen en/of aangifte hebben gedaan tegen dezelfde persoon. Dat maakt echter nog niet dat sprake is van het door de verdediging bedoelde sneeuwbaleffect.
Ten aanzien van de getuige [getuige 1] , wiens verklaringen volgens de verdediging ook niet betrouwbaar kunnen worden geacht, overweegt de rechtbank dat de getuige, nadat hij van zijn vrouw en kinderen had gehoord dat verdachte zijn beide zoons tijdens de trainingen aangeraakt zou hebben, in eerste instantie zorgvuldig heeft gehandeld door zelf eerst op de trainingen te gaan kijken. Hij heeft, nadat hij bevestiging kreeg van wat er gebeurde, verdachte aangesproken. Het is op zich opmerkelijk dat deze getuige, nadat hij verdachte had aangesproken en vervolgens zag dat verdachte doorging met zijn gedragingen, niet heeft ingegrepen. De rechtbank merkt daarbij wel op dat korte tijd nadat getuige verdachte had aangesproken bij de voorzitter van de basketclub bekend werd dat verdachte twee andere door hem getrainde minderjarigen zou hebben betast, waarna verdachte direct op non-actief werd gezet. Het feit dat de getuige in de relatief korte periode van ongeveer twee weken tussen het gesprek met verdachte en het op non-actief stellen van verdachte niet heeft ingegrepen, maakt niet dat zijn verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt.
De verklaringen van getuigen die aangeven dat zij zelf nooit iets gezien of gemerkt hebben van ontuchtige handelingen van de zijde van verdachte doen niets af aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen. Uit deze laatste verklaringen blijkt immers dat deze getuigen zelf hebben gemerkt dan wel gezien dat verdachte ontuchtige handelingen bij henzelf en/of anderen pleegde. Het feit dat er anderen zijn die dit niet hebben gemerkt of gezien zegt uiteraard niet dat het dan niet gebeurd is. De rechtbank acht het om deze reden dan ook niet noodzakelijk om de door de raadsvrouw genoemde getuigen te horen die andere ervaringen met verdachte hebben dan de jongens namens wie aangifte is gedaan.
De conclusie op grond van het bovenstaande is dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen betrouwbaar zijn.
Rapport prof. dr. P.J. van Koppen
Door de raadsvrouw is gewezen op de inhoud van het door haar overgelegde rapport van rechtspsycholoog prof. dr. P.J. van Koppen van 8 januari 2019.
De heer Van Koppen trekt in zijn rapport de conclusie dat de afgenomen verhoren bij de politie van slechte kwaliteit en suggestief zijn, waarbij hij opmerkt dat de studioverhoren niet door hem bekeken zijn. De afgelegde verklaringen zijn volgens hem sterk beïnvloed door de kwaliteit van de verhoren. Voorts wordt de conclusie getrokken dat slechts twee jongens verdachte beschuldigen van het aanraken van hun kruis tijdens de trainingen. Het lijkt er daarbij op dat de ouders een grote invloed op hun verklaringen hebben gehad, aldus de heer Van Koppen.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat meerdere jongens (niet slechts twee) verdachte beschuldigen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de verklaringen van die getuigen betrouwbaar zijn. De conclusie van de rechtbank is dan ook anders dan die van de heer Van Koppen. Het is bovendien aan de rechtbank om de bewijswaarde van de getuigenverklaringen te wegen en te beoordelen. De rechtbank heeft daarbij, anders dan de heer Van Koppen, tevens de verklaringen van de minderjarigen en getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris betrokken. Nu de inhoud van het rapport geen andere of nieuwe gezichtspunten oplevert, die het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen, zoals hierboven weergegeven, anders maken, zal de rechtbank de conclusies uit het rapport niet overnemen. De rechtbank ziet evenmin de noodzaak tot het laten verrichten van een aanvullend onderzoek door de heer Van Koppen.
Schakelbewijs [minderjarige 4]
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval of aan voornoemd bewijsminimum van het tweede lid van artikel 342 Sv is voldaan (10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1355). Ook kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat gebruik mag worden gemaakt van een bewijsconstructie waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Deze constructie wordt ook wel schakelbewijs genoemd. Schakelbewijs kan voldoende steun opleveren indien de wijze waarop de feiten zijn begaan, op essentiële punten met elkaar overeenkomt (HR, 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326).
De rechtbank stelt vast dat uit de afgelegde verklaringen die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen volgt dat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi. Het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden tijdens basketbaltrainingen bij (verdedigings)oefeningen waarbij de minderjarigen door verdachte als voorbeeld werden gebruikt. Verdachte bevond zich dichtbij de minderjarigen. Vervolgens heeft verdachte, aldus de getuigen, zijn hand over de kleding heen op het geslachtsdeel van de minderjarige gelegd. De verklaringen van de getuigen ondersteunen elkaar over en weer wat betreft de aard van de handelingen en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen de verklaring van [minderjarige 4] ondersteunen. De rechtbank gebruikt dan ook de verklaringen die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen als steunbewijs voor de verklaring van [minderjarige 4] .
Ontuchtig karakter
De rechtbank overweegt dat verdachte over een relatief lange periode meerdere minderjarige jongens meerdere keren met zijn hand op de penis /ballen over de kleding heeft aangeraakt.
Ten aanzien van het verweer dat sprake is geweest van normale handelingen die onderdeel uitmaken van de specifieke manier van training geven door verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte in het geheel niet heeft aangegeven wat deze specifieke methode inhoudt en evenmin heeft geconcretiseerd wat de daarbij behorende handelingen zijn. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk hoe zij dit verweer moet begrijpen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de minderjarigen niet dan wel in ieder geval niet opzettelijk heeft aangeraakt bij of op hun piemel/ballen. Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van opzettelijke aanrakingen overweegt de rechtbank dat uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen genoegzaam volgt dat van onopzettelijke aanrakingen geen sprake is. Daarbij komt dat verdachte ook niet heeft uitgelegd hoe hij per ongeluk de betreffende jongens kan hebben aangeraakt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat “wanneer je een lange tegenstander hebt, van 2 meter of zo,” die rechtop blijft staan terwijl jij zelf bukt, het zo kan zijn dat je hand in de buurt van het kruis van een tegenstander komt. Verdachte heeft daarbij opgemerkt dat het hem onwaarschijnlijk lijkt dat dit daadwerkelijk gebeurt. Verdachte sluit daarmee dus ook zelf uit dat de bewezen verklaarde aanrakingen van de minderjarigen per ongeluk kunnen hebben plaatsgevonden.
Het aanraken van de penis en de ballen op de wijze zoals de minderjarigen en andere getuigen verklaren, is naar het oordeel van de rechtbank in het basketbal of welke sport dan ook, niet gebruikelijk. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om daarover een basketbaldeskundige te bevragen.
Op grond van deze omstandigheden – daarbij de aard van de gedragingen en de leeftijd van de minderjarigen in aanmerking genomen – is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte gepleegde handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt, dat wil zeggen dat sprake is van handelingen van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank merkt nog op dat zij, anders dan de officier van justitie, ook het aanraken op de broek dichtbij de penis en/of ballen, dus in de schaamstreek, als ontuchtig aanmerkt. De rechtbank acht daarom ook de handeling die [minderjarige 4] heeft beschreven in zijn verklaring ontuchtig.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 6] en [minderjarige 5] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 01 september 2017 tot en met 01 april 2018 te [vestigingsplaats] telkens ontucht heeft gepleegd met de, in verdachtes hoedanigheid van basketbalcoach, aan zijn zorg en opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarigen, te weten:
[minderjarige 2] , geboren op [2007] , en
[minderjarige 1] , geboren op [2005] , en
[minderjarige 3] , geboren op [2004] , en
[minderjarige 4] , geboren op [2004] , en
[minderjarige 6] , geboren op [2005] , en
[minderjarige 5] , geboren op [2005] ,
immers heeft hij, verdachte, telkens als basketbalcoach tijdens een door hem gegeven training, voornoemde [minderjarige 2] , geboren op [2007] , en [minderjarige 1] , geboren op [2005] , en [minderjarige 3] , geboren op [2004] , en [minderjarige 4] , geboren op [2004] , en [minderjarige 6] , geboren op [2005] , en [minderjarige 5] , geboren op [2005] ,
bij hun met kleding bedekte penis en/of ballen aangeraakt en/of aangetikt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Telkens: ontucht plegen met een minderjarige die aan de zorg, opleiding en waakzaamheid is toevertrouwd, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact;
- een taakstraf van 200 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis;
- de maatregel dat verdachte gedurende 5 jaar in hobby en werk geen werkzaamheden zal verrichtten met minderjarigen, met de bepaling dat voor iedere keer dat verdachte het verbod overtreedt, vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de duur van 1 week per overtreding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging zich tegen het opleggen van een beroepsverbod verzet omdat dit onnodig is, aangezien verdachte na een veroordeling geen Verklaring Omtrent het Gedrag zal kunnen krijgen en hij dus reeds om die reden geen basketbaltraining meer zal kunnen geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft als basketbaltrainer/coach gedurende een langere periode verschillende minderjarige jongens die hij trainde en coachte op seksuele wijze aangeraakt door hen over hun kleding bij of op hun piemel/ballen aan te raken. Verdachte stond binnen de vereniging bekend als een zeer vakkundige en betrokken trainer. Verdachte heeft daarmee, enkel en alleen ten behoeve van zijn seksuele verlangens, zijn positie en aanzien binnen de basketbalvereniging misbruikt en daarmee het door de slachtoffers, ouders en basketbalclub in hem gestelde vertrouwen geschaad. Door het plegen van voornoemde ontuchtige handelingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 6 december 2018. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 27 augustus 2018. Uit het rapport volgt dat het leven van verdachte al jaren in het teken van basketbal en het geven van basketbaltraining staat. Verdachte woont bij zijn moeder, heeft vrijwel nooit een betaalde baan gehad en heeft weinig behoefte aan een partner of andere sociale contacten. Bij een veroordeling zal er mogelijk sprake zijn van verlies van werk en bijbehorende sociale contacten uit de basketbalwereld. Dit wordt gezien als een mogelijk risico op afglijden of isolatie. Sociaal isolement is voor zedendaders vaak een risicofactor. De reclassering acht het daarom van belang dat verdachte enige tijd gemonitord wordt door de reclassering waarbij hij ondersteuning kan krijgen bij het vinden van een dagbesteding, anders dan het geven van basketbaltraining aan kinderen.
De reclassering adviseert verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een verbod op werkzaamheden met minderjarigen op te leggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is. Dat de rechtbank ten aanzien van een kleiner aantal minderjarigen tot een bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, is, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding voor een lagere strafoplegging.
De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opleggen, met daarbij verplicht reclasseringscontact en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen van 200 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en indien niet of niet naar behoren verricht, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Op grond van artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is een taakstraf uitgesloten indien een
ernstigeinbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak in onvoldoende mate sprake van is, zodat het taakstrafverbod niet van toepassing is.
Verbod op werkzaamheden met minderjarigen in hobby en werk
De rechtbank is van oordeel dat een verbod zoals door de officier van justitie is geëist niet mogelijk is in het kader van artikel 38v Sr, nu dit verbod niet valt onder een van de in het artikel limitatief opgesomde mogelijkheden.
Nu verdachte er door zijn handelen blijk van heeft gegeven niet het vertrouwen waard te zijn dat in hem als professional gesteld moet kunnen worden, acht de rechtbank een dergelijk verbod wel noodzakelijk. De rechtbank acht het onvoldoende waarborg dat verdachte, zoals de verdediging heeft aangegeven, geen Verklaring Omtrent het Gedrag zal krijgen na veroordeling, omdat niet alle clubs daarom vragen en omdat het daarnaast niet alleen gaat om werk maar ook om hobby. De rechtbank zal verdachte daarom als bijzondere voorwaarde opleggen dat hij – in werk en hobby – geen werkzaamheden met minderjarigen zal verrichten, met daaraan gekoppeld een proeftijd van 5 jaren.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – gelet op de aard en frequentie van het bewezenverklaarde – opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, deze voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[minderjarige 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 528,88. Dit bedrag bestaat uit € 28,88 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[minderjarige 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 505,70. Dit bedrag bestaat uit € 5,70 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[minderjarige 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 519,76. Dit bedrag bestaat uit € 19,76 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[minderjarige 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 530,91. Dit bedrag bestaat uit € 30,91 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen, met daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair, gelet op de bepleite vrijspraak, gesteld dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk in de vordering dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan met oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging opgemerkt dat het dient te gaan om schade die het gevolg is van het tenlastegelegde. In de onderhavige zaak lijkt het erop dat er ook schade is ontstaan door alle commotie en ophef.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De in voornoemde vorderingen genoemde materiële schadeposten, die zien op reiskosten, zullen worden toegewezen met uitzondering van de reiskosten naar de terechtzitting. De rechtbank zal de benadeelde partijen ten aanzien van de reiskosten die zijn gevorderd voor het reizen naar de terechtzitting toe niet-ontvankelijk verklaren, nu deze kosten alleen als proceskosten kunnen worden toegekend als de benadeelde partij zonder gemachtigde procedeert (artikel 238 en 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
De rechtbank overweegt ten aanzien van de in de voornoemde vorderingen genoemde posten van immateriële schade (à € 500,00) als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel hebben opgelopen, in hun eer of goede naam zijn geschaad of op andere wijze in de persoon zijn aangetast. Lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam zijn door de benadeelde partijen niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in haar persoon zijn aangetast,
is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Begrijpelijkerwijs hebben de benadeelde partijen nadelige gevolgen van de ontuchtige handelingen door verdachte ondervonden. Daarmee is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, echter niet gegeven dat sprake is van daadwerkelijk geestelijk letsel. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het volgende oordeel:
Ten aanzien van [minderjarige 2]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 22,80, ter zake materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend van 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de genoemde benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5,70, ter zake materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend van 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de genoemde benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van [minderjarige 3]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16,72, ter zake materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend van 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de genoemde benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van [minderjarige 4]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 22,55, ter zake materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend van 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de genoemde benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partijen als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot:
- een
gevangenisstrafvan
3 maanden;
- bepaalt dat
de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij ten aanzien van de voorwaarden en de onder 1 genoemde bijzondere voorwaarde een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt daarbij ten aanzien van de onder 2 genoemde bijzondere voorwaarde een
proeftijd van 5 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de
Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet verdachte zich gedurende de eerste twee jaar van de proeftijd melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2 gedurende 5 jaar in werk en hobby geen werkzaamheden met minderjarigen zal verrichten, waarbij de politie met de controle op naleving van deze voorwaarde is belast;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de onder 1 genoemde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de onder 2 genoemde bijzondere voorwaarde
dadelijk uitvoerbaaris;
- een
taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 100 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
[minderjarige 2]
- wijst de vordering van [minderjarige 2] toe tot een bedrag van € 22,80, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [minderjarige 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [minderjarige 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [minderjarige 2] aan de Staat
€ 22,80 te betalen, te vermeerderen de wettelijke rente. Bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis, met dien verstande dat dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. De rente wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[minderjarige 1]
- wijst de vordering van [minderjarige 1] toe tot een bedrag van € 5,70 toe, bestaande uit
materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [minderjarige 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [minderjarige 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [minderjarige 1] aan de Staat € 5,70 te betalen, te vermeerderen de wettelijke rente. Bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis, met dien verstande dat dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. De rente wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[minderjarige 3]
- wijst de vordering van [minderjarige 3] toe tot een bedrag van € 16,72, bestaande materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [minderjarige 3] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [minderjarige 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [minderjarige 3] aan de Staat
€ 16,72 te betalen, te vermeerderen de wettelijke rente. Bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis, met dien verstande dat dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. De rente wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[minderjarige 4]
- wijst de vordering van [minderjarige 4] toe tot een bedrag van € 22,55, bestaande uit
materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [minderjarige 4] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [minderjarige 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [minderjarige 4] aan de Staat € 22,55 te betalen, te vermeerderen de wettelijke rente. Bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis, met dien verstande dat dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. De rente wordt berekend vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. G.A. Bos en
E.W.A. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 01 april 2018 te Nieuwegein en/of Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de/een, in verdachtes hoedanigheid van sportleraar/basketbalcoach, aan zijn zorg en / of opleiding en / of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n) te weten
[minderjarige 2] , geboren op [2007] , en/of [minderjarige 1] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 3] , geboren op [2004] , en/of [minderjarige 4] , geboren op [2004] , en/of [minderjarige 7] , geboren op [2007] , en/of [minderjarige 12] , geboren op [2006] , en/of [minderjarige 8] , geboren op [2004] , en/of [minderjarige 10] , geboren op [2000] , en/of [minderjarige 9] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 6] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 11] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 5] , geboren op [2005] ,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) als sportleraar/basketbalcoach tijdens een door hem gegeven training, voornoemde [minderjarige 2] , geboren op [2007] , en/of [minderjarige 1] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 3] , geboren op [2004] , en/of [minderjarige 4] , geboren op [2004] , en/of [minderjarige 7] , geboren op [2007] , en/of [minderjarige 12] , geboren op [2006] , en/of [minderjarige 8] , geboren op [2004] , en/of [minderjarige 10] , geboren op [2000] , en/of [minderjarige 9] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 6] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 11] , geboren op [2005] , en/of [minderjarige 5] , geboren op [2005] ,
bij zijn/hun (met kleding bedekte) penis en/of ballen en/of billen betast en/of aangeraakt en/of aangetikt;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 augustus 2018, genummerd 2018101606B, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 253. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 2] , pagina 55.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 2] , pagina 56.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 2] , pagina 55.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 2] , volledig uitgewerkt studioverhoor (
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 1] , pagina 61.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 1] . pagina 62.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 1] . pagina 63.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 1] . pagina 64.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 3] , pagina 82.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 3] , pagina 83.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 3] , pagina 84.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 3] , pagina 85.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 5] , pagina 238.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 5] , pagina 239.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 5] , pagina 240.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 6] , pagina 139.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 6] , pagina 140.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 4] , pagina 98.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 4] , pagina 99.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [minderjarige 4] , pagina 100.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 70.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 71.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 72.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 226.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 233.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 234.