ECLI:NL:RBMNE:2019:5238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1944
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uwv inzake verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een WW-uitkering. Eiseres had per 1 november 2018 een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had haar medegedeeld dat zij verwijtbaar werkloos was geworden, waardoor de uitkering niet werd uitbetaald. Eiseres had eerder een jaarcontract bij werkgever 1, dat eindigde op 1 januari 2019. Ze beëindigde haar dienstverband per 1 november 2018 om een parttime functie bij werkgever 2 te aanvaarden. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarna zij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 6 november 2019 was eiseres aanwezig, maar de verweerder was afwezig. De rechtbank oordeelde dat eiseres verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij zelf ontslag had genomen zonder dat er een acute noodzaak was om dit te doen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van de Werkloosheidswet (WW) en concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat voortzetting van haar dienstverband bij werkgever 1 redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.M. van der Linde en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1944
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 1 november 2018 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (WW), maar dat de WW-uitkering per die datum niet aan haar wordt uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft voor haar beslissing de volgende motivering.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is per 1 januari 2018 met een jaarcontract bij [werkgever 1] in dienst getreden voor 36 uren per week. Op 21 augustus 2018 heeft haar werkgever haar meegedeeld dat haar dienstverband op 1 januari 2019 zou eindigen. Vervolgens heeft eiseres dit dienstverband per 1 november 2018 beëindigd omdat zij vanaf die datum voor 8 uren per week bij [werkgever 2] is gaan werken. Op 28 oktober 2018 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
1 november 2018 verwijtbaar werkloos is geworden uit haar dienstbetrekking bij [werkgever 1] omdat er voor eiseres geen acute noodzaak was om voortijdig ontslag te nemen.
3. Eiseres voert aan dat haar niet kan worden verweten dat zij ontslag heeft genomen bij [werkgever 1] . Zij had een acute noodzaak voor de beëindiging van haar dienstverband. Op 21 augustus 2018 heeft haar oud werkgever haar namelijk meegedeeld dat haar dienstverband op 31 december 2018 zou eindigen. Vervolgens heeft eiseres per
1 november 2018 voor 8 uren per week werk gevonden bij [werkgever 2] .
4. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW moet een werknemer voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is een werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige ernstige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van de werknemer kon worden gevergd. In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald dat verweerder blijvend een bedrag op de uitkering in mindering brengt indien een werknemer een verplichting, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres uit vrije keuze ontslag heeft genomen bij [werkgever 1] om werkzaamheden bij een andere werkgever te gaan verrichten. Door zelf ontslag te nemen heeft eiseres een op zich begrijpelijk en goed voorstelbaar, maar voor de toepassing van de WW niet aanvaardbaar werkloosheidsrisico genomen. Daarbij komt dat niet is gebleken van een situatie waarin voortzetting van haar dienstbetrekking redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. Eiseres is sinds het evaluatiegesprek op 21 augustus 2018, waarbij haar duidelijk is geworden dat haar dienstverband op 31 december 2018 zou eindigen, ook feitelijk aan het werk gebleven. Door toch ervoor te kiezen zelf ontslag te nemen, is er sprake van een beëindiging van haar dienstbetrekking op haar verzoek, waardoor eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van
5 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2985.
De rechtbank is niet gebleken dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen, eiseres niet in overwegende mate is aan te rekenen. Dit betekent dat verweerder terecht op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW een WW-uitkering aan eiseres heeft ontzegd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.