ECLI:NL:RBMNE:2019:5051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
487575 / HA RK 19-251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter mr. O. Veldman in bestuursrechtelijke procedure

Op 30 oktober 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. O. Veldman. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting die op 6 september 2019 had plaatsgevonden in een bestuursrechtelijke procedure met kenmerk UTR 19/1244. Verzoeker stelde dat mr. Veldman niet onpartijdig was, onder andere vanwege een niet-gemelde nevenactiviteit als jurylid bij een pleitwedstrijd van de Vereniging voor bestuursrecht (VAR) en de wijze waarop hij tijdens de zitting was behandeld. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker en mr. Veldman zorgvuldig beoordeeld.

De wrakingskamer oordeelde dat de deelname van mr. Veldman aan de pleitwedstrijd geen partijdigheid of schijn van partijdigheid met zich meebracht, aangezien deze activiteit onder auspiciën van de VAR plaatsvond en niet in dienst van de Universiteit Utrecht. Daarnaast werd vastgesteld dat de onderbrekingen van verzoeker door mr. Veldman tijdens de zitting niet ongepast waren, maar noodzakelijk voor de regie van de zitting. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees voor partijdigheid van mr. Veldman.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. De procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19/1244 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 487575 / HA RK 19-251
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
30 oktober 2019
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
mr. [verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 6 september 2019 heeft mr. O. Veldman een zitting gehouden in de procedure met kenmerk UTR 19/1244. Verzoeker is tijdens die zitting in persoon verschenen en van de zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Op 9 september 2019, door de rechtbank op 10 september 2019 ontvangen, heeft verzoeker schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Veldman. Mr. Veldman heeft op 2 oktober 2019 een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 15 oktober 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en mr. Veldman verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft, zo blijkt uit het schriftelijke wrakingsverzoek en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, een niet gemelde nevenactiviteit van
mr. Veldman en de wijze waarop Veldman op de zitting en in de daaraan voorafgaande correspondentie is opgetreden, aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
2.2.
Mr. Veldman heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie en tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Veldman aangevoerd dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.
2.3.
Op de standpunten van zowel verzoeker als mr. Veldman wordt hierna nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd
vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De
wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven
beoordelen.
Nevenactiviteit
3.3.
Met betrekking tot de nevenactiviteit heeft verzoeker aangevoerd dat mr. Veldman recent werkzaamheden heeft verricht voor Universiteit Utrecht (hierna: UU) door als jurylid te fungeren in een pleitwedstrijd van de Vereniging voor bestuursrecht (VAR). Deze nevenactiviteit van Veldman is niet gemeld in het register van nevenbetrekkingen, terwijl dit volgens verzoeker wel had gemoeten. Verzoeker voert aan dat het verrichten van werkzaamheden voor UU strijdig is met het behandelen van een zaak waarbij UU als één van partijen betrokken is, zoals in de zaak met kenmerk UTR 19/1244.
3.4.
Mr. Veldman heeft aangegeven dat hij heeft deelgenomen als jurerend rechter aan de landelijke pleitwedstrijd van de VAR. Deze VAR-pleitwedstrijd vond plaats onder auspiciën van de VAR. Hoewel de pleitwedstrijd plaatsvond in het academiegebouw van de UU, heeft mr. Veldman geen werkzaamheden voor UU verricht. Mr. Veldman heeft ook op geen enkel moment de indruk gehad dat de deelnemers of andere juryleden meenden dat de juryleden optraden namens of in dienst van UU, aldus mr. Veldman.
3.5.
De wrakingskamer ziet in de deelname van mr. Veldman als jurerend rechter in de pleitwedstrijd geen partijdigheid of schijn van partijdigheid van mr. Veldman. Duidelijk is geworden dat de pleitwedstrijd is georganiseerd door de VAR. Dat de pleitwedstrijd werd gehouden in het Academiegebouw van de UU, is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende om vooringenomenheid van mr. Veldman aan te nemen. De wrakingskamer heeft hierbij betrokken dat het gaat om een incidentele activiteit, waarvoor geen bezoldiging is overeengekomen en waarvan de organisatie in handen was van de VAR.
Behandeling van de zaak tijdens de zitting en de daaraan voorafgaande correspondentie
3.6.
Bij de onderbouwing van deze grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker diverse onderwerpen aangehaald, die hierna afzonderlijk door de wrakingskamer worden behandeld en beoordeeld.
Getuigenverzoek
3.7.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bij brief van 24 juni 2019 een verzoek tot het horen van getuigen heeft gedaan. Toen verzoeker navraag deed naar de ontvangst van deze brief, heeft de griffie aan verzoeker medegedeeld dat de brief nog niet was ontvangen. Verzoeker is gebleken dat deze mededeling niet juist was. Ook heeft de griffie in de zaak 19/1244 verzuimd aan verzoeker afschriften te zenden van brieven aan verweerder. Verder wenste verzoeker bij aanvang van de zitting op 6 september 2019 in het proces-verbaal opgenomen te hebben dat de door hem verzochte getuige [A] niet was verschenen. Ook heeft mr. Veldman niet verder doorgevraagd naar de afwezigheid van [A] , aldus verzoeker. Hieruit heeft verzoeker afgeleid dat mr. Veldman reeds heeft beslist op het door hem gedane getuigenverzoek.
3.8.
Mr. Veldman heeft aangegeven dat de onjuiste mededeling door de griffie van de rechtbank waarschijnlijk is ontstaan doordat de brief van verzoeker nog niet was geregistreerd in het digitale postregistratiesysteem. Mr. Veldman heeft benadrukt dat verzoeker uiteraard moet beschikken over alle relevante dossierstukken en dat hem niet geheel duidelijk is op welke stukken het wrakingsverzoek ziet. Mr. Veldman geeft aan dat hij niet heeft doorgevraagd naar de afwezigheid van [A] , omdat hem dit niet van belang leek voor de verdere behandeling van de zaak en al was aangegeven dat [A] niet aanwezig was op de zitting vanwege een congres. Mr. Veldman heeft tot slot opgemerkt dat hij nog niet heeft beslist op het getuigenverzoek van verzoeker. Na sluiting van het onderzoek ter zitting, zou hij zich gaan beraden over het getuigenverzoek. Mocht hij dit nodig achten, dan zou hij het onderzoek heropenen, aldus mr. Veldman.
3.9.
De wrakingskamer acht de verklaring die mr. Veldman heeft gegeven over de verkeerde mededeling door de griffie genoegzaam. Uit deze onjuiste mededeling, die goed verklaarbaar lijkt, kan geen vooringenomenheid van Veldman worden afgeleid. Ditzelfde geldt voor hetgeen wel of niet wordt opgenomen in het proces-verbaal. Het is aan de rechter voorbehouden hierover te beslissen. Verder is gebleken dat mr. Veldman in het proces-verbaal heeft opgenomen dat getuige [A] niet is verschenen.
Het feit dat mr. Veldman getuige [A] niet heeft opgeroepen voor de zitting van
6 september 2019 is een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake, nu uit de reactie van mr. Veldman volgt (en uit het proces verbaal van de zitting blijkt) dat hij nog geen beslissing heeft genomen op het getuigenverzoek. Mr. Veldman heeft het blijkbaar niet nodig gevonden getuige [A] op te roepen voor de zitting van 6 september 2019. De wrakingskamer ziet dan ook niet in waarom mr. Veldman in dit stadium had moeten doorvragen naar de afwezigheid van [A] . De wrakingskamer ziet hierin geen grond voor het aannemen van vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden hiervoor van mr. Veldman.
3.10.
De stelling van verzoeker dat de griffie geen afschriften van correspondentie met verweerder aan verzoeker heeft gezonden, kan op zichzelf ook geen grond voor wraking van de rechter opleveren: dit had verzoeker ter zitting aan de orde kunnen stellen. Zo er al sprake is geweest van een fout van de griffie rechtvaardigt dit enkele feit bovendien nog niet de conclusie dat de rechter vooringenomen is of dat een gerechtvaardigd vermoeden daarvan bestaat.
Toevoegen van een stuk aan het dossier binnen de 10-dagentermijn
3.11.
Verzoeker heeft aangevoerd dat mr. Veldman tijdens de zitting heeft toegestaan dat UU op de zitting nog een document heeft mogen overleggen. Verzoeker heeft hier tijdens de zitting bezwaar tegen gemaakt, omdat het nog overleggen van een stuk in strijd is met de 10-dagentermijn en aldus met de goede procesorde.
3.12.
Mr. Veldman heeft aangegeven dat het nog overleggen van het stuk geen strijd met de goede procesorde opleverde, gezien de geringe omvang en de reeds bekende inhoud van het stuk.
3.13.
Het feit dat mr. Veldman UU heeft toegestaan nog een stuk te overleggen tijdens de zitting van 6 september 2019 is ook een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
Behandeling tijdens de zitting van 6 september 2019
3.14.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechterlijke onpartijdigheid is geschonden door de wijze waarop mr. Veldman hem heeft behandeld tijdens de zitting van 6 september 2019. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij tijdens de zitting meermalen door mr. Veldman is onderbroken. Op enig moment heeft mr. Veldman tegen hem gezegd dat “we nu al een uur bezig zijn”. Hieruit volgt, volgens verzoeker, dat mr. Veldman liet blijken niet geïnteresseerd te zijn in een zorgvuldige behandeling. Ook is verzoeker ‘afgekapt’ door mr. Veldman en heeft mr. Veldman tegen hem gezegd dat hij ‘op alle slakken zout legt”.
3.15.
Mr. Veldman heeft aangegeven dat hij verantwoordelijk is voor de regie van de zitting. Dit betekent dat het nodig kan zijn dat hij een partij onderbreekt, bijvoorbeeld als deze partij lang aan het woord is, in herhaling valt of van het onderwerp af dreigt te raken. Ook kan het soms zinvol zijn een debat ter zitting met enige scherpte te voeren om te achterhalen waar het een partij écht om gaat en om te bezien of het geschil kan worden beperkt.
3.16.
Mr. Veldman heeft erkend verzoeker enkele malen te hebben onderbroken. De wrakingskamer is van oordeel dat het soms noodzakelijk kan zijn een partij te onderbreken tijdens de behandeling ter zitting. Omdat de rechter verantwoordelijk is voor de regie op de zitting dient hij ook de tijd te bewaken. Er blijkt niet uit het proces-verbaal dat verzoeker is belet om relevante nieuwe informatie of standpunten binnen de beschikbare tijd naar voren te brengen. Wel blijkt dat mr. Veldman af en toe wat prikkelende opmerkingen heeft gemaakt, waaronder de opmerking dat verzoeker ‘op alle slakken zout legt’. Uit de hierop door mr. Veldman gegeven toelichting leidt de wrakingskamer af dat deze opmerkingen zijn gemaakt om het materiële belang van verzoeker bij zijn zaak te verduidelijken. Dat doel lijkt ook bereikt te zijn, omdat verzoeker, zo blijkt uit het proces-verbaal, telkens in de gelegenheid is gesteld om erop te reageren en van deze gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. De wrakingskamer ziet hierin geen grond voor het aannemen van vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden hiervoor van mr. Veldman.
Overige aspecten
3.17.
Verzoeker heeft in zijn brief van 9 september 2019 nog enkele andere onderwerpen aangehaald ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek. Deze onderwerpen hebben betrekking op bestuursrechtelijk inhoudelijk beslissingen van mr. Veldman.
3.18.
Hiervoor geldt dat vooropgesteld moet worden dat inhoudelijke beslissingen van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking opleveren. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. Dat geldt ook indien die beslissing onjuist zou zijn. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.19.
De wrakingskamer is van oordeel dat – indien al sprake zou zijn van een onjuiste beslissing van mr. Veldman – er geen sprake is van een zo onbegrijpelijke beslissing van de rechter dat deze in het licht van alle omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.20.
Voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij mr. Veldman.
Conclusie
3.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. O. Veldman, andere betrokken partijen, alsmede aan de desbetreffende teamvoorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19/1244 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is ter zitting gegeven door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzitter,
mrs. M.J. Slootweg en G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.