ECLI:NL:RBMNE:2019:5007
Rechtbank Midden-Nederland
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure
Op 29 oktober 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. P.W.G. de Beer. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een zitting op 25 september 2019, waar verzoeker mr. De Beer gewraakt heeft. Verzoeker stelde dat mr. De Beer niet neutraal en onafhankelijk was, onder andere vanwege een eerdere zitting op 20 juni 2019, waar mr. De Beer alleen was met een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Verzoeker vermoedde dat mr. De Beer de Raad had geïnstrueerd om de moeder te belasten met eenhoofdig gezag. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 15 oktober 2019, zijn zowel verzoeker als zijn raadsman alsook de gemachtigde van de moeder verschenen. Mr. De Beer was afwezig vanwege een bericht van verhindering.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek voor zover het betrekking had op de zitting van 20 juni 2019, omdat het verzoek te laat was ingediend. Voor de overige gronden van het wrakingsverzoek, zoals de vermeende belemmering van de rechtsgang door mr. De Beer, vond de wrakingskamer geen objectieve rechtvaardiging voor de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.