ECLI:NL:RBMNE:2019:4969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om WIA-uitkering na verkorte wachttijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had verzocht om een WIA-uitkering na een verkorte wachttijd, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verkorte wachttijd, omdat er geen sprake is van een onomkeerbare situatie van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser had eerder gewerkt als verkoper, maar viel uit voor zijn werk vanwege lichamelijke en geestelijke klachten. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in overweging genomen, die concludeerde dat verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet uitgesloten is. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen onderschat zijn en dat er geen verdere behandeling mogelijk is voor zijn klachten. De rechtbank oordeelde echter dat er nog behandelmogelijkheden zijn en dat eiser niet in aanmerking komt voor de verkorte wachttijd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser, om hem na een verkorte wachttijd in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2019. Eiser is samen met zijn gemachtigde op de zitting gekomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser werkte als verkoper voor 37 uur per week. Op 7 februari 2017 is hij uitgevallen voor dit werk vanwege zowel lichamelijke als geestelijke klachten. Op 11 juli 2017 is zijn dienstverband beëindigd. Na de eerstejaars ziektewetbeoordeling is de uitkering op grond van de Ziektewet gecontinueerd. Eiser verzoektt op 17 mei 2018 toekenning van een WIA-uitkering na een verkorte wachttijd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet eerder dan na afloop van de standaardwachttijd van 104 weken in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet is uitgesloten. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.
3.1.
In de WIA is bepaald dat verweerder op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vaststelt, indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Onder duurzaam arbeidsongeschikt wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Dit volgt uit de artikelen 4, eerste en tweede lid, en 23, zesde lid, van de Wet WIA. Uit artikel 23, zesde lid, van de wet WIA volgt ook dat het einde van de verkorte wachttijd niet eerder kan worden vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend. De datum in geding is daarom 26 juli 2018, tien weken na 17 mei 2018.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267) kan alleen in een onomkeerbare situatie sprake zijn van een verkorte wachttijd. Dit betekent dat verweerder voor een aanvraag om een verkorte wachttijd moet beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan geen sprake zijn van toekenning van een verkorte wachttijd.
4. Eiser voert aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zijn beperkingen zijn onderschat. Dit geldt ook voor de combinatie van beperkingen. De klachten nemen alleen maar toe en er is geen behandeling meer mogelijk. Eiser heeft het prikkelbare darmsyndroom, divertikels, adhesie van de darmen en chronische anaal fissuur. Daarnaast heeft hij depressieve klachten, waarvoor hij iedere twee weken naar een psychiater gaat en medicatie gebruikt met veel bijwerkingen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een brief van de MDL-arts dr. [A] van Meander Medisch Centrum van 17 juli 2019. Uit het addendum in deze brief blijkt dat eiser maximaal behandeld wordt voor de klachten ten gevolge van het prikkelbare darm syndroom en dat hiervoor geen aanvullende behandeling mogelijk is. Voor de anaal fissuur geldt dat deze hardnekkig is en dat al uitgebreide behandeling heeft plaatsgevonden Ook hiervoor is verdere behandeling niet mogelijk.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Zoals reeds overwogen, moet in geval van toepassing van artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA, gelet op de wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak van de CRvB, sprake zijn van een onomkeerbare situatie waarbij herstel is uitgesloten. Dit volgt ook uit het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” van het UWV, waarbij de verzekeringsarts volgens stap 1 eerst beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dit is de duurzaamheid die in het kader van de verkorte wachttijd van belang is. Van deze duurzaamheid is sprake bij a) een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, of b) een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. In het eerste geval is behandeling bijna altijd uitsluitend gericht op het afremmen van het ziekteproces en zal de behandeling niet leiden tot verbetering van de belastbaarheid. In het tweede geval wordt gekeken naar de behandelmogelijkheden in medische (het ziekteproces als zodanig) en functionele zin (gericht op het herstel van het functioneren dan wel het ontwikkelen van compensatiemogelijkheden).
6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep Tjon-A-Sam motiveert in haar rapportages van 28 december 2018 en 10 januari 2019 waarom bij eiser op de datum in geding, 26 juli 2018, geen sprake is van een onomkeerbare situatie van volledige arbeidsongeschiktheid. Zij licht dit toe met een verwijzing naar de eerstejaars Ziektewetbeoordeling. De uitkering ingevolge de Ziektewet is destijds voortgezet, omdat er onvoldoende functies te duiden waren, waarmee eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Dit betekent niet dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft verder dat verbetering van de medische situatie ook niet uit te sluiten is. Dit blijkt volgens haar uit de informatie van MDL-arts [A] , die volgens Tjon-A-Sam verbetering niet uit sluit, maar ook uit informatie van de psychische behandelaars (POH-GGZ en de psychiater), waar verbetering uit bleek ten tijde van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts.
6.2.
In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gemotiveerd op de beroepsgronden met een rapportage van 25 juli 2019 en een aanvulling van 31 juli 2019, nadat eiser de brief van MDL-arts [A] van 17 juli 2019 heeft overgelegd. Dit is dezelfde brief als die in bezwaar is overgelegd, gedateerd 20 november 2018, maar nu met een addendum. Tjon-A-Sam geeft aan dat zij met enige terughoudendheid van deze versie van de brief kennis heeft genomen, omdat er geen ondertekening door [A] in is opgenomen. Zij schrijft dat uit de brief van 17 juli 2019 blijkt dat de abdominale adhaesies volgens [A] mogelijk een uitlokkende, dan wel onderhoudende rol spelen bij de klachten. Ook blijkt dat de behandeling door de anesthesioloog de pijnklachten positief kan beïnvloeden, bijvoorbeeld door een TENS- apparaat. In de rapportage van
25 juli 2019 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een anaal fissuur die chronisch en niet-operabel is uit verzekeringsgeneeskundig oogpunt niet tot de conclusie kan leiden dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Tjon-A-Sam merkt hierbij nog op dat gespecialiseerde, niet nader genoemde, klinieken bovendien vaak een oplossing kunnen bieden in geval van een chronische fissuur. In bezwaar is overigens niet gebleken dat eiser deze heeft. Tjon-A-Sam stelt verder dat ervaren stress bij prikkelbaar darm syndroom een grote invloed kan hebben en dat dit kan leiden tot een zichzelf versterkende vicieuze cirkel. Dit kan nader onderzocht worden en zo nodig behandeld worden door middel van psychische begeleiding. Eiser was al verwezen naar een psychiater, maar er is geen informatie ingebracht waaruit blijkt wat het effect is van die behandeling. Tjon-A-Sam acht verder voeding en beweging van invloed en stelt dat hier nog verbetering uit te verwachten is, zodat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van volledige en vooral duurzame arbeidsongeschiktheid.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan de (strenge) voorwaarden voor een verkorte wachttijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteen gezet welke mogelijkheden er nog zijn qua behandeling, zowel lichamelijk als psychisch. Weliswaar zou het de voorkeur van de rechtbank hebben als ‘gespecialiseerde klinieken’ met naam en vestigingsplaats worden genoemd en er dus niet te lichtvaardig wordt aangenomen dat dergelijke informatie op eenvoudige wijze te vinden is, maar hierin wordt geen aanleiding gezien de motivering van het bestreden besluit onvoldoende te achten. Eiser heeft geen informatie overgelegd ten aanzien van de behandeling door de psychiater, zodat inderdaad niet uitgesloten is dat hier verbetering uit te verwachten valt. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiser is om door middel van medische informatie de beoordeling door verweerder te betwisten. De rechtbank overweegt verder dat de beoordeling of eiser in aanmerking komt voor een verkorte wachttijd een zeer beperkte beoordeling is en dat alleen die zieke werknemers die in een evident stabiele of verslechterende situatie verkeren en volledig arbeidsongeschikt zijn in aanmerking kunnen komen voor een zogenoemde flexibele keuring met een verkorte wachttijd. Hier is in het geval van eiser niet van gebleken. De beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.