ECLI:NL:RBMNE:2019:4924

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
C/16/478051 / FO RK 19-447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en adoptie van een kind naar Nederlands recht na buitenlandse adoptiebeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2019 een beschikking gegeven over de adoptie van een kind, [belanghebbende], door de vrouw, die eerder samen met de man [belanghebbende] had geadopteerd volgens het recht van Sri Lanka. De vrouw verzocht de rechtbank om de buitenlandse adoptiebeslissing uit 1987 te erkennen of om de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing niet mogelijk was, omdat er geen aanleiding was om deze te erkennen, gezien de omstandigheden van de adoptie in de jaren tachtig en de mogelijke misstanden die zich toen hebben voorgedaan. De rechtbank concludeerde echter dat het recht doet aan de feitelijke situatie als de vrouw ook juridisch ouder wordt van [belanghebbende]. Ondanks dat [belanghebbende] inmiddels meerderjarig is, oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die rechtvaardigt dat de adoptie naar Nederlands recht wordt uitgesproken. De rechtbank sprak de adoptie uit, waarbij de adoptie door de man in stand blijft. De geslachtsnaam van [belanghebbende] blijft ongewijzigd. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/478051 / FO RK 19-447
adoptie
Beschikking van 28 oktober 2019
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Peel en Maas,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.P.J. Appelman,
met als belanghebbenden
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingediend op 27 maart 2019;
  • de brief van de vrouw, met daarin een correctie van het verzoekschrift, ingediend op 5 september 2019;
  • de brief van de man, ingediend op 12 september 2019;
  • het aanvullende verzoekschrift van de vrouw, ingediend op 20 september 2019.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 23 september 2019. Hierbij waren de vrouw met haar advocaat en [belanghebbende] aanwezig.
De man was ook uitgenodigd, maar hij is niet verschenen.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank nog de brief van 24 september 2019 van de vrouw ontvangen, met daarbij de referteverklaring van 23 september 2019 van de man met betrekking tot het aanvullende verzoekschrift.

2.Feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn getrouwd geweest. Hun huwelijk is door echtscheiding ontbonden op [1993] .
2.2.
De Staatssecretaris van Justitie heeft bij besluit van 9 juli 1986 aan de man en de vrouw toestemming verleend voor het opnemen van een buitenlands kind ter adoptie.
2.3.
[belanghebbende] is geboren op [1987] te [geboorteplaats] , Sri Lanka, als dochter van
[biologische moeder](hierna te noemen: de biologische moeder) en
[biologische vader](hierna te noemen: de biologische vader).
2.4.
Bij ‘Affidavit’ van 22 juni 1987 heeft de biologische moeder afstand gedaan van [belanghebbende] en ingestemd met de adoptie van [belanghebbende] door de vrouw en de man.
2.5.
Op 22 juni 1987 werd door de District Court of Mount Lavinia, Sri Lanka, de adoptie uitgesproken van [belanghebbende] door de vrouw en de man.
2.6.
[belanghebbende] is op 29 juni 1987 naar Nederland gekomen met de vrouw en de man.
2.7.
Bij beschikking van 13 oktober 1998 van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch is [belanghebbende] naar Nederlands recht geadopteerd door de man.
2.8.
De vrouw, de man en [belanghebbende] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Waar gaat het om?

3.1.
Naar Nederlands recht is alleen de man juridisch ouder van [belanghebbende] . De vrouw wil ook juridisch ouder worden van [belanghebbende] . [belanghebbende] en de man zijn het daarmee eens.
3.2.
De vrouw heeft de rechtbank gevraagd om de buitenlandse adoptiebeschikking van 22 juni 1987 te erkennen, of om de adoptie van [belanghebbende] door de vrouw naar Nederlands recht uit te spreken.
3.3.
Het is de bedoeling van alle betrokkenen dat de adoptie van [belanghebbende] door de man in stand blijft en dat [belanghebbende] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zal blijven dragen.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de adoptie van [belanghebbende] door de vrouw naar Nederlands recht uitspreken. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
4.2.
Het doet recht aan de feitelijke situatie als de vrouw ook juridisch ouder wordt van [belanghebbende] , want er is geen onderscheid tussen de man en de vrouw met betrekking tot hun ouderschap van [belanghebbende] . De redenen hiervoor zijn dat de vrouw en de man samen ervoor hebben gekozen om [belanghebbende] te adopteren, dat zij allebei betrokken zijn geweest bij de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] en dat [belanghebbende] de vrouw en de man als haar moeder en vader ziet. Alleen het juridisch ouderschap verschilt nu.
4.3.
De vrouw en de man hadden een relatie en zij zijn in 1986 met elkaar getrouwd om een kind te kunnen adopteren. Op 22 juni 1987 hebben zij [belanghebbende] geadopteerd naar het recht van Sri Lanka, waarna zij [belanghebbende] mee naar Nederland mochten nemen. De eerste tweeënhalf jaar hebben de vrouw en de man met [belanghebbende] in gezinsverband samengeleefd. Daarna is de relatie tussen de vrouw en de man verbroken en zij zijn in 1993 gescheiden. [belanghebbende] bleef bij de man wonen en de vrouw is altijd betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] . [belanghebbende] verbleef in eerste instantie om de week een weekend bij de vrouw en naarmate [belanghebbende] ouder werd nog meer.
De vrouw heeft gesteld dat in die tijd voor de adoptie naar Nederlands recht een vereiste was dat de ouders vijf jaar met elkaar waren getrouwd. Vanwege het verbreken van de relatie konden de vrouw en de man [belanghebbende] niet meer samen adopteren naar Nederlands recht. Op het moment dat eenouderadoptie naar Nederlands recht mogelijk werd, heeft de man [belanghebbende] geadopteerd. De vrouw was daarvan eerst niet op de hoogte. Om de verstandhouding tussen de man en de vrouw niet (verder) onder druk te zetten, heeft de vrouw destijds niet meer geprobeerd om zelf [belanghebbende] te adopteren naar Nederlands recht.
Inmiddels is de verstandhouding tussen de man en de vrouw weer goed. In december worden zij opa en oma, want [belanghebbende] is zwanger van haar eerste kind. Gelet hierop vindt de vrouw het belangrijk dat alsnog haar familierechtelijke band met [belanghebbende] , en binnenkort met haar kleinkind, officieel wordt vastgelegd.
Gelet op deze voorgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat het recht doet aan de feitelijke situatie als de vrouw, net zoals de man, juridisch ouder wordt van [belanghebbende] .
Het is alleen de vraag op welke wijze de vrouw juridisch ouder kan worden van [belanghebbende] .
Erkenning buitenlandse adoptiebeslissing
4.4.
Tegenwoordig is het gebruikelijk om een buitenlandse adoptiebeslissing te erkennen (indien aan de daarvoor geldende eisen is voldaan). In 1987 was de situatie anders. Destijds volgde na de buitenlandse adoptiebeslissing ook nog een adoptie naar Nederlands recht.
De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), de Wet conflictenrecht adoptie (WCAd, inmiddels opgenomen in boek 10 BW) en het Haags Adoptieverdrag 1993 waren nog niet in werking getreden toen de adoptie naar het recht van Sri Lanka werd uitgesproken. In de Memorie van Toelichting bij artikel 10 WCAd (thans artikel 10:112 BW) staat dat het aan de rechter wordt overlaten of in een concreet geval aanleiding is om een voor de inwerkingtreding van de WCAd tot stand gekomen buitenlandse adoptie te erkennen. De rechtbank ziet hiervoor in dit geval geen aanleiding. Ten eerste was het destijds gebruikelijk dat een buitenlandse adoptiebeslissing werd gevolgd door een adoptie naar Nederlands recht. Ten tweede is het nu moeilijk te beoordelen of de buitenlandse adoptiebeslissing destijds aan de eisen voldeed. Hierbij speelt een rol dat inmiddels bekend is dat zich in de jaren tachtig misstanden hebben voorgedaan bij adopties uit onder meer Sri Lanka.
Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om de buitenlandse adoptiebeslissing te erkennen afwijzen.
Adoptie naar Nederlands recht
4.5.
De rechtbank zal de adoptie van [belanghebbende] door de vrouw naar Nederlands recht uitspreken, ondanks dat [belanghebbende] inmiddels meerderjarig is. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
4.6.
Het verzoek tot adoptie moet worden getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
[belanghebbende] was op de dag van de indiening van het verzoekschrift 31 jaar oud. Dit betekent dat niet is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 onder a BW gestelde voorwaarde dat het kind op de dag van de indiening van het verzoekschrift minderjarig is. Adoptie van [belanghebbende] door de vrouw is daarom op grond van de nationale wetgeving in beginsel niet mogelijk.
4.7.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is het recht op adoptie niet één van de door het EVRM beschermde rechten. Dat een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch gezinsverband is op zichzelf niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life.
Ook de Hoge Raad heeft beslist dat aan artikel 8 EVRM weliswaar het recht op bescherming van family life tussen de ouders en een door hen geadopteerd kind kan worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de eisen voor adoptie volgens de nationale wet. [1]
4.8.
Het weigeren van een adoptie kan onder zeer bijzondere omstandigheden zo’n inbreuk maken op het bestaande gezinsleven dat toch voorbij kan worden gegaan aan het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 lid 1 onder a BW. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van de adoptie vanwege enkel de meerderjarigheid bij de indiening van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich mee zou brengen. [2]
De rechtbank vindt dat in deze zaak sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. Zoals hiervoor onder 4.3. is beschreven, heeft de vrouw [belanghebbende] vlak na haar geboorte geadopteerd naar het recht van Sri Lanka en is de vrouw sindsdien onafgebroken betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] .
Gelet hierop zal de rechtbank de adoptie van [belanghebbende] door de vrouw naar Nederlands recht uitspreken. De adoptie van [belanghebbende] door de man blijft daarnaast in stand.
Geslachtsnaam
4.9.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat [belanghebbende] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zal blijven dragen na de adoptie door de vrouw. Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 3 BW is het niet nodig dat de rechtbank hierover een beslissing neemt.
Geboortegegevens
4.10.
Bij beschikking van 13 oktober 1998 van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch (waarbij de adoptie van [belanghebbende] door de man is uitgesproken) zijn de geboortegegevens van [belanghebbende] al vastgesteld.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de adoptie naar Nederlands recht van:
[belanghebbende], geboren op [1987] te [geboorteplaats] , Sri Lanka,
door:
[de vrouw], geboren op [1947] te [geboorteplaats] ,
en gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
5.2.
verstaat dat de adoptie van [belanghebbende] door de man in stand blijft en dat [belanghebbende] de geslachtsnaam
[geslachtsnaam]blijft dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en mr. A.A.T. van Rens, rechters, in aanwezigheid van mr. A. Verouden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juli 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2746.