ECLI:NL:RBMNE:2019:4895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/818
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor rioolstelsel op particulier terrein en zorgplicht gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. De zaak betreft de verantwoordelijkheid voor het rioolstelsel op particulier terrein en de zorgplicht van de gemeente onder artikel 10.33 van de Wet milieubeheer. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente van 10 januari 2019, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgplicht van de gemeente zich niet uitstrekt tot percelen die in eigendom zijn van particulieren. De rechtbank oordeelt dat de mededeling van de gemeente dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het rioolstelsel geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/818

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 oktober 2019 in de zaak tussen

Vereniging van Eigenaren [naam eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P. Hoegee),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigden: mr. A.M.C. van Dongen en mr. M.H. Bakker).

Procedure

Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 10 januari 2019 waarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld door [A] en mr. [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres voert volgens haar statuten het beheer, waaronder het onderhoud, over de gemeenschappelijke eigendom (mandeligheid) van de eigenaren van de woningen gelegen op de [naam eiseres] (het perceel). Onder de gemeenschappelijke eigendom vallen onder meer de rioleringen op het perceel.
2. Bij brief van 3 juli 2015 heeft eiseres, onder verwijzing naar de in artikel 10.33 van de Wet milieubeheer (Wm) neergelegde zorgplicht, voorgesteld om het rioolstelsel op het perceel over te dragen aan de gemeente Dronten. Verweerder heeft dat voorstel bij brief van 18 augustus 2015 afgewezen.
In de brief van 7 september 2017 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met het volgende verzoek:
“Bij brief van 18 augustus 2015 heeft u gemotiveerd aangegeven waarom u zich niet tot overname van het hoofdriool genoodzaakt acht. (…) Het bestuur van de VVE [naam eiseres] verzoekt u (…) een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing te nemen over het reeds bij u aangekaarte standpunt dat het hoofdriool in de buurt [naam eiseres] tot de gemeentelijke taak behoort op basis van de u door de wet Milieubeheer opgelegde verplichting tot het “dragen van zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren” (WM art. 10.33)”.
Bij brief van 24 november 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen op haar verzoek.
2.1
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder eiseres bij brief van 30 november 2017 meegedeeld dat hij haar brief van 7 september 2017 niet heeft ontvangen. Bij brief van 4 december 2017 heeft eiseres het verzoek van 7 september 2017 nogmaals aan verweerder gezonden.
2.2
Bij brief van 11 december 2017 heeft verweerder aan eiseres onder meer het volgende meegedeeld:
“Zoals u in uw brief van 7 september jl aangeeft heeft het college in haar brief van 18 augustus 2015 gemotiveerd aangegeven waarom zij van mening is dat zij op correcte wijze uitvoering geeft aan de Wet milieubeheer én aangeeft waarom zij niet bereid is om het stelsel (RWA en DWA) van uw vereniging over te nemen.
U vraagt dit standpunt in de vorm van een voor beroep en bezwaar vatbaar besluit om te zetten.
Het al dan niet door de gemeente overnemen van het in eigendom van de vereniging zijnde verzamelriool en rioolgemaal is een privaatrechtelijke beslissing van de gemeente waar tegen geen bezwaar of beroep openstaat.
De onderliggende wetsuitleg die heeft geleid tot de beslissing van de gemeente om het verzamelriool en het rioolgemaal niet over te nemen is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en komt derhalve niet in aanmerking voor bezwaar en beroep.
Derhalve komt het college tot de conclusie dat in casu geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit genomen kán worden”.
3. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 14 februari 2018 het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat, nu de brieven van eiseres zich richten tegen een privaatrechtelijke aangelegenheid, de brief van verweerder van 11 december 2017 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1
Door eiseres is tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, welk beroep is geregistreerd onder nummer UTR 18/1127. Dit beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 17 oktober 2018. Op de zitting is tussen partijen overeengekomen dat verweerder het besluit van 14 februari 2018 intrekt, voor zover daarbij niet inhoudelijk is beslist op het verzoek van eiseres, en alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaar van eiseres zal nemen. Eiseres heeft gelet daarop haar beroep onder nummer UTR 18/1127 ingetrokken.
3.2
Ter uitvoering van deze afspraak heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften van de gemeente Dronten, welke commissie op 19 december 2018 advies heeft uitgebracht.
3.3
Verweerder heeft vervolgens het besluit van 10 januari 2019 genomen waarbij, met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk is verklaard. Ook tegen dit besluit van verweerder heeft eiseres beroep ingesteld.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat bij partijen onduidelijkheid is ontstaan over de strekking van de gemaakte afspraken zoals die zijn neergelegd in het verkort proces-verbaal van het verhandelde op de zitting van 17 oktober 2018 .
4.1
Uit de onder punt 3 van het verkort proces-verbaal vermelde afspraak blijkt dat in ieder geval is beoogd om het verzoek van eiseres van 7 september 2017 voor te leggen aan de commissie bezwaarschriften van de gemeente Dronten, zodat verweerder, na ontvangst van het advies van die commissie, een nieuw besluit op bezwaar kon nemen.
Met het nu voorliggende besluit van 10 januari 2019 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze gevolg gegeven aan die afspraak. Dit besluit merkt de rechtbank dan ook aan als een besluit op het bezwaar dat is gericht tegen de brief van verweerder van 11 december 2017. Eiseres heeft op de zitting van 24 september 2019 ook dit standpunt ingenomen.
5. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij de bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar dient te maken.
6. De vraag die voorligt is of de mededeling van verweerder in de brief van 11 december 2017 dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het rioolstelsel op eigen terrein en dat verweerder dus op correcte wijze uitvoering geeft aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 10.33 van de Wm, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
6.1
Op grond van artikel 10.33 van de Wm dragen de gemeenteraad of burgemeester en wethouders zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet.
6.2
Het gaat bij deze bepaling dus om de zorgplicht voor elke gemeente om stedelijk afvalwater in te zamelen en te transporteren. Deze zorgplicht omvat twee elementen, namelijk enerzijds de feitelijke aanleg van riolering of passende alternatieven daarvoor en anderzijds een adequaat beheer daarvan. De zorgplicht strekt zich echter niet uit tot percelen die in eigendom van particulieren zijn (particulier terrein). De eigenaar of de gebruiker van een perceel moet er zelf voor zorgen dat vrijkomend afvalwater naar het aansluitpunt van de riolering op de perceelgrens wordt geleid. Ter onderbouwing hiervan wijst de rechtbank op de Memorie van Antwoord bij de Wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de Waterhuishouding en de Wm in verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater, en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken), Eerste Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 578, C. Uit deze Memorie van Antwoord blijkt dat de gebiedsbegrenzing voor stedelijk afvalwater geldt voor het hele grondgebied van de gemeente, waarbij verder geldt dat de gemeente géén verplichting heeft om in het kader van de zorgplicht voorzieningen of maatregelen te treffen op particulier terrein.
6.3
Nu het verzoek van eiseres van 7 september 2017 betrekking heeft op het hoofdriool dat is gelegen op het perceel van eiseres en/of haar leden, dus op particulier terrein, moet worden vastgesteld dat de zorgplicht van verweerder zich niet daarover uitstrekt.
7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de brief van verweerder van
11 december 2017 slechts een informatieve mededeling bevat, die geen verandering teweeg brengt in de rechtspositie van eiseres of rechten van eiseres vaststelt. Dat betekent dat deze brief niet is gericht op enig rechtsgevolg. De brief is daarom geen besluit in de zin van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de brief van 11 december 2017 dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. L.A.C. de Vaan en
mr. R.F. van Aalst, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.