ECLI:NL:RBMNE:2019:4746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2510
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van bruto € 7.039,96 door verweerder, omdat eiseres naar het oordeel van de rechtbank de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres ontving sinds 16 december 2015 bijstandsuitkering, maar heeft niet gemeld dat zij in haar levensonderhoud werd bijgestaan door haar moeder. Dit werd ontdekt na een signaal van het inlichtingenbureau, waarna verweerder een onderzoek instelde. Eiseres verklaarde dat zij regelmatig boodschappen van haar moeder ontving, maar betwistte dat dit structureel was en dat zij de inlichtingenplicht had geschonden.

De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk de inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij regelmatig boodschappen ontving. De rechtbank stelde vast dat de waarde van deze boodschappen van invloed was op het recht op bijstand en dat verweerder terecht de Nibud-norm had toegepast voor de berekening van de terugvordering. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de toepassing van de Nibud-norm in haar geval onterecht was. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Cinar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Boender).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder van eiseres een bedrag van bruto € 7.039,96 teruggevorderd wegens ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres ontvangt sinds 16 december 2015 een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau heeft verweerder onderzoek ingesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij in haar levensonderhoud wordt bijgestaan door haar moeder.
2. Eiseres heeft op 4 mei 2019 onder meer verklaard:
“(…).
‘Ik krijg aardig wat boodschappen van mijn moeder per week, 2 broden, 3 zaken sla, een doos met 8 stukjes vlees, 2 dozen eieren, wc-papier, koffie. Ik krijg 1 keer in de week een tas met boodschappen. Dat is omdat ik haar altijd help met van alles. Mijn moeder gaat 1 keer per week naar de Lidl, dan doet zij boodschappen voor ons samen en dan is zij ongeveer € 50,- per week kwijt voor boodschappen voor ons samen. Ik geef zelf nauwelijks geld uit aan boodschappen. Ik denk max. 10 euro per week.(…)” Ik ben bijna mijn hele uitkering kwijt aan vaste lasten. (…)”. .
Op 21 juni 2019 heeft eiseres onder meer verklaard:
“(…) .“U zegt dat het u verbaasde dat u tijdens het huisbezoek voornamelijk middelen van de Albert Heijn heeft aangetroffen. U vraagt mij te vertellen hoe dit zit. Mijn moeder gaat eerst naar de lidl en daarna gaat zij naar de Albert Heijn in [wijk] . Mijn moeder heeft daar niet bij stil gestaan. Mijn moeder haalt speciaal brood voor mij. Ik denk dat mijn moeder € 20,- uitgeeft aan mij. (…). U vraagt mij naar de verzorgingsproducten die ik nodig heb, waar ik die koop. Die koopt mijn moeder voor mij. Mijn moeder koopt ze daar waar ze het goedkoopst zijn. Mijn moeder let heel erg op de aanbiedingen. Mijn moeder doet al 46 jaar de boodschappen voor mij,”(…)”.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van het onderzoek over de periode van 16 december 2015 tot en met 30 november 2018 bruto € 7.039,65 teruggevorderd (berekend volgens de Nibudnorm voor de dagelijkse boodschappen zijnde € 6,41 per dag).
4. De rechtbank stelt vast dat namens eiseres eerst ter zitting het standpunt is ingenomen dat de door haar afgelegde verklaringen onjuist en onvolledig zijn. Zij stelt dat zij de verklaringen wellicht heeft ondertekend, maar dat zij dit heeft gedaan zonder te lezen en zonder hiermee akkoord te zijn vanwege een gevoel van druk en intimidatie. De rechtbank is van oordeel dat deze handelwijze in strijd is met de goede procesorde. Niet valt in te zien dat eiseres deze grond niet eerder, in bezwaar, tijdens de hoorzitting of in de gronden van beroep, naar voren kon brengen, zodat verweerder dit had kunnen onderzoeken en hierop had kunnen reageren. Door dit dusdanig laat naar voren te brengen, zou het recht op hoor- en wederhoor worden geschonden. Deze beroepsgrond wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
5. Eiseres betwist dat zij structureel boodschappen krijgt van haar moeder. Zij heeft wellicht een aantal keren van haar moeder 1 á 2 producten gekregen. Zij heeft tijdens de gesprekken met de toezichthouder en bijstandsconsulente niet verklaard dat zij een tas vol boodschappen ontvangt van haar moeder voor een bedrag van wekelijks € 50,-. Eiseres is van mening dat verweerder de Nibudnorm niet kan toepassen omdat zij afhankelijk is van de bijstandsuitkering. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De door verweerder gevraagde gegevens over de ontvangen boodschappen zijn niet nodig om het recht op bijstand vast te kunnen stellen en daarmee is dit verzoek disproportioneel. Dat zij enkele keren boodschappen heeft ontvangen van haar moeder, betekent niet dat zij niet bijstand behoevend is. Verweerder heeft onterecht het besluit tot terugvordering genomen.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
7. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
8. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor of verweerder terecht over de periode van 16 december 2015 tot en met 30 november 2018 een bedrag van bruto € 7.039,65 van eiseres heeft teruggevorderd.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet aan verweerder te melden dat zij van haar moeder boodschappen ontving. Op basis van de door eiseres afgelegde - en ondertekende - verklaringen zoals hiervoor weergegeven onder 2. heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres wekelijks boodschappen krijgt van haar moeder. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, te weten de enkele betwisting hiervan in beroep, onvoldoende grond om aan de juistheid van de conclusie van verweerder te twijfelen.
10. De wekelijkse verstrekking van boodschappen door haar moeder levert eiseres een op geld waardeerbaar voordeel op dat voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de uitkering van belang kan zijn. [1] Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de waarde van de boodschappen op de bijstandsnorm in mindering moeten worden gebracht. Indien eiseres had voldaan aan haar inlichtingenplicht had verweerder de kosten van bijstand kunnen verrekenen of terugvorderen ter hoogte van het bedrag dat eiseres maandelijks aan boodschappen ontving. Omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en ook tijdens het onderzoek van verweerder geen (verifieerbaar) inzicht heeft verschaft over de waarde en de frequentie van de ontvangen boodschappen kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De enkele stelling van eiseres dat zij wel in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en zij dus geen stukken hoefde te overleggen, maakt dit niet anders.
11. Verweerder heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank voor de berekening van de terugvordering van de Nibud-norm kunnen uitgaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 2018 [2] waaruit blijkt dat de CRvB de Nibud-norm als een algemeen richtsnoer hanteert. De enkele betwisting hiervan is onvoldoende. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de Nibud norm in haar geval niet klopt nu haar moeder ook van een beperkt budget moet rondkomen, overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft geen stukken overgelegd die aantonen dat het hanteren van deze norm in haar geval inderdaad tot een onterechte uitkomst leidt. Ook heeft eiseres in haar gronden van bezwaar vermeld dat haar moeder AOW ontvangt en een klein pensioen heeft. Verweerder heeft dan ook terecht het terug te vorderen bedrag vastgesteld op bruto € 7.039,96.
12. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw om van terugvordering af te zien, kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In wat eiseres heeft aangevoerd liggen geen dringende redenen besloten als hiervoor bedoeld. Bovendien moet de tenuitvoerlegging van een besluit tot terugvordering zodanig geschieden dat appellant blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2010 (ECLI:NL:CRvB:2010:BM4267, te raadplegen op
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3749), te raadplegen op