ECLI:NL:RBMNE:2019:4743

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
16/659562-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht

Op 14 oktober 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2018 in Baarn een ontuchtige handeling heeft gepleegd. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van deze handeling door haar plotseling op de rechterbil te slaan. De zaak werd behandeld tijdens een zitting op 30 september 2019, waarbij de rechtbank rekening hield met eerdere veroordelingen van de verdachte in andere strafzaken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 21 dagen geëist, maar de rechtbank besloot, gezien de omstandigheden en de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dat er geen straf of maatregel opgelegd zou worden. De rechtbank oordeelde dat de handeling van de verdachte, hoewel hij dit als een grapje beschouwde, van seksuele aard was en in strijd met de sociaal-ethische normen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen seksuele intentie was, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659562-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1959] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen:
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 november 2018, 1 maart, 8 juli en 30 augustus 2019
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.M. van Lenthe, van hetgeen door verdachte en mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op:
30 juni 2018 in Baarn [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door haar plotseling op haar rechterbil te hebben geslagen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de door verdachte direct na het ten laste gelegde feit bij de politie afgelegde verklaring bruikbaar voor het bewijs. Dat verdachte ter zitting heeft verklaard zich op dit moment niet veel meer van het voorval te herinneren, doet aan de bruikbaarheid van zijn eerder afgelegde verklaring niet af. De officier acht de ten laste gelegde aanranding van de eerbaarheid wettig en overtuigend bewezen. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2017 (ECLI: NL:GHAMS:2017:936).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde nu zonder nadere motivatie niet kan worden vastgesteld dat van verdachtes handelen (het slaan op de rechterbil) een seksuele intentie uitging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangifte camerabeelden en de verklaring van verdachte dat het maar een grapje was, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte aangeefster [aangeefster] op haar bil heeft geslagen/geknepen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het handelen van verdachte niet ontuchtig was, omdat hij handelde uit blijdschap en zonder seksuele intenties. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 Sr een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. Volgens vaste jurisprudentie hangt de beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Het staat vast dat verdachte achter een voor hem onbekende politieagente aan liep en dat hij haar vervolgens met zijn hand op haar bil heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handeling van seksuele aard, omdat de bil als lichaamsdeel, vanuit seksueel oogpunt niet als neutraal kan worden beschouwd. Het staat vast dat niemand hoeft te dulden dat hij onverhoeds en ongewenst op zijn bil wordt geslagen. De omstandigheid dat verdachte handelde uit blijdschap, neemt de seksuele aard van de handeling en het met deze sociaal-ethische norm strijdige karakter daarvan niet weg (vergelijk Hoge Raad 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2061).
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 juni 2018 te Baarn, door een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte met zijn rechterhand op de kleding op de rechterbil van die [aangeefster] geslagen/geknepen, bestaande die feitelijkheid uit het plotseling en onverhoeds uitvoeren van deze handeling.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
een gevangenisstraf van 21 dagen geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering,
  • indien de reclassering dat nodig acht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opleiding),
  • indien de reclassering dat nodig acht, meewerken aan middelencontrole,
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang,
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het feit, indien bewezen, in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De onderhavige strafzaak is ter zitting van 30 september 2019 gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken met parketnummers 16/11921-18 (hoofdzaak) en 16/16/124236-18 (gev.), 16/125850-18 (gev.), 16/130157-18 (gev.), 05/117509-18 (gev.) en 16/257579-18 (gev.). Bij het bepalen van de op te leggen straf in die strafzaken is al rekening gehouden met de veroordeling van verdachte voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [aangeefster] .
In die omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding voor toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr) en bepaalt de rechtbank dat in de onderhavige strafzaak geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9a en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Toepassing van artikel 9a
- bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en
I.J.B. Corbeij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte met zijn, verdachte rechterhand op/over de kleiding op/in de rechterbil van die [aangeefster] geslagen/geknepen, althans de rechterbil van die [aangeefster] betast en of aangeraakt en bestaande dat geweld en/of die feitenlijkheden uit het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van deze handeling(en).
Art. 246 Wetboek van Strafrecht