ECLI:NL:HR:2018:2061

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
17/01739
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid en de kwalificatie als ontuchtige handeling

In deze zaak gaat het om de vraag of de gedraging van de verdachte, die in de cellengang van een politiebureau een onbekende vrouw in haar bil knijpt en dit als een grap bestempelt, kan worden gekwalificeerd als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de handeling van de verdachte van seksuele aard is en in strijd met een sociaal-ethische norm. De verdachte, geboren in 1967, heeft op 31 maart 2015 te Amsterdam de vrouw gedwongen tot het dulden van deze handeling. Het Hof heeft de verdediging, die aanvoerde dat het om een domme grap ging, verworpen. De Hoge Raad bevestigt dat de kwalificatie van de handeling als ontuchtig niet onjuist is en dat de motivering van het Hof toereikend is. De uitspraak van het Hof wordt bekrachtigd, en het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01739
MD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2017, nummer 23/004325-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat te dezen sprake is van een "ontuchtige handeling" zoals is bewezenverklaard.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 31 maart 2015 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het knijpen in de linkerbil van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheid uit het in een cellengang van politiebureau Waddenweg dicht langs die [slachtoffer] lopen en het onverhoeds vastpakken van die [slachtoffer]."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 zijn weergegeven.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat de gedraging van de verdachte een domme en misplaatste grap was, maar geen ontuchtige handeling oplevert in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De verdachte, een volwassen man, is in de cellengang van het politiebureau aan de Waddenweg achter langs het slachtoffer, een hem onbekende volwassen vrouw, gelopen en heeft haar onverhoeds in haar linkerbil geknepen. Vervolgens heeft hij gelachen en gezegd: "It was a joke".
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 Sr een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van het hof is de handeling van de verdachte van seksuele aard, aangezien de bil, als te beknijpen lichaamsdeel, vanuit seksueel oogpunt geenszins als neutraal kan worden beschouwd. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van de verdachte in strijd is met een sociaal-ethische norm. De omstandigheid dat het bilknijpen mogelijk bedoeld was als grap doet aan een en ander niet af, omdat dit de seksuele aard van de handeling noch het met een sociaal-ethische norm strijdige karakter daarvan wegneemt."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 246 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "ontuchtige handeling" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.4.
Art. 246 Sr luidt:
"Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2.5.
Gelet op wat het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld omtrent de omstandigheden waaronder de verdachte in de bil van de aangeefster heeft geknepen, getuigt zijn oordeel dat sprake is van een "ontuchtige handeling" in de zin van art. 246 Sr niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat, zoals door het Hof is vastgesteld, het bilknijpen mogelijk bedoeld was als grap en evenmin dat door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep als motief is aangevoerd dat de verdachte handelde "in een opwelling van vreugde" vanwege zijn vrijlating.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en raadsheer A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.