Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de gedraging van de verdachte, die in de cellengang van een politiebureau een onbekende vrouw in haar bil knijpt en dit als een grap bestempelt, kan worden gekwalificeerd als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de handeling van de verdachte van seksuele aard is en in strijd met een sociaal-ethische norm. De verdachte, geboren in 1967, heeft op 31 maart 2015 te Amsterdam de vrouw gedwongen tot het dulden van deze handeling. Het Hof heeft de verdediging, die aanvoerde dat het om een domme grap ging, verworpen. De Hoge Raad bevestigt dat de kwalificatie van de handeling als ontuchtig niet onjuist is en dat de motivering van het Hof toereikend is. De uitspraak van het Hof wordt bekrachtigd, en het beroep in cassatie wordt verworpen.