ECLI:NL:RBMNE:2019:4616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
UTR - 18 _ 4898
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke procedure

Op 1 oktober 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van 28,92%. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen en dat de verzekeringsarts geen rekening had gehouden met haar depressie en de bijwerkingen van haar medicatie. Tijdens de zitting op 7 mei 2019 is het onderzoek geschorst om een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verkrijgen. Dit rapport werd op 3 juni 2019 ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name ten aanzien van de buikpijnklachten van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de andere beroepsgronden van eiseres niet slaagden. Eiseres heeft geen recht op een WIA-uitkering, maar verweerder moet het griffierecht en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Rotgans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres per 11 september 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 16 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in te dienen. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 juni 2019 overgelegd. Eiseres heeft hierop bij brief van 8 juli 2019 gereageerd.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 12 september 2019 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was tot januari 2014 voor ruim 14 uur per week werkzaam als verzorgende. Vanuit de situatie waarin zij een WW-uitkering ontving, heeft zij zich op 14 september 2015 ziek gemeld. Aan haar is per die datum tot en met 10 september 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Eiseres heeft per 11 september 2017 (einde wachttijd), een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 september 2017 28,92% is. Verweerder baseert zich daarbij op medische en arbeidskundige rapporten.
Medische beoordeling
3. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Als gevolg van uitvalsverschijnselen heeft zij ernstige vermoeidheidsklachten en een extreem gebrek aan energie. Daarbij komt dat ze lijdt aan een depressie. Op grond van de ‘Standaard duurbelasting in arbeid’ is een depressie een diagnose die gepaard gaat met energieverlies en dus tot een urenbeperking zou moeten leiden. Ten slotte voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperkingen heeft vastgesteld voor de bijwerkingen van de medicijnen die zij dagelijks inneemt en voor haar buikpijnklachten.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder een besluit over iemands arbeidsongeschiktheid op een medische beoordeling van een verzekeringsarts baseert. Die beoordeling staat in een rapport. Dat mag verweerder doen. Zo’n rapport moet dan wel zorgvuldig zijn gemaakt. Ook moet het rapport begrijpelijk zijn en geen tegenstrijdigheden bevatten. Als eiseres vindt dat dit niet zo is, mag zij dit zelf uitleggen. Als eiseres het niet eens is met het medische oordeel van de verzekeringsarts van verweerder, dan heeft zij in beginsel een rapport nodig van een arts om aannemelijk te kunnen maken dat de beoordeling van de verzekeringsarts van verweerder onjuist is. Haar eigen verhaal over haar gezondheid is dan niet genoeg. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen.
Zorgvuldigheid
5. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier van eiseres heeft bestudeerd, eiseres heeft gezien op de hoorzitting en een aanvullend medisch onderzoek heeft verricht. Ook heeft hij de door eiseres in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts en de bijsluiter van de Carbamazepine in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dus een zorgvuldig onderzoek verricht.
Urenbeperking en bijwerkingen medicijnen
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat
de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om geen verdergaande urenbeperking aan te nemen onjuist is.
6.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport van 10 oktober 2018 aan dat het op grond van de beschrijving die eiseres geeft, de observatie van eiseres en de voorhanden medische informatie lijkt dat de klachten en beperkingen van eiseres meer berusten op ervaren uitzichtloosheid dan op een organisch (ziektebeeld zelf, medicatie) bepaald energietekort. In reactie op de beroepsgronden van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullend rapport van 6 mei 2019 opgesteld. Daarin licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat het zeer de vraag is of eiseres lijdt aan een depressie. Zij wordt daarvoor niet behandeld en noch de primaire verzekeringsarts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben daarvan symptomen waargenomen. Hij is bij zijn beoordeling uitgegaan van een aanpassingsstoornis aan haar moeilijke situatie. Deze is door hem zodanig ernstig bevonden dat daardoor een minimale urenbeperking aan de orde is, zoals opgenomen in de functionelemogelijkhedenlijst (FML) die is opgesteld door de primaire verzekeringsarts. Daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat er geen reden is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusies mogen baseren op zijn eigen onderzoek en dat van de primaire verzekeringsarts. Eiseres heeft in beroep ook geen medische informatie overgelegd die maakt dat moet worden getwijfeld aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.2
Ten aanzien van de bijwerkingen van de medicijnen wijst eiseres er op dat op de bijsluiter van haar medicatie forse bijwerkingen staan opgesomd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten toelichten waarom die niet van toepassing zijn op eiseres. De rechtbank vindt echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit voldoende heeft gedaan. In het aanvullende rapport van 6 mei 2019 licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk toe dat de medicatie slaperigheid kan geven, geen sufheid, in de opbouwfase van de behandeling. Dit is bij eiseres niet aan de orde en dus leiden de mogelijke bijwerkingen van de medicijnen niet tot het aannemen van beperkingen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan dit volgen. Daarbij vindt de rechtbank het van belang dat de lijst met bijwerkingen die eiseres heeft overgelegd een opsomming zijn van de bijwerkingen die kunnen voorkomen. Daarmee staat nog niet vast dat eiseres ook daadwerkelijk die bijwerkingen heeft. Het lag op de weg van eiseres om medische informatie te overleggen waaruit blijkt dat zij wel de gestelede bijwerkingen van de medicatie heeft, maar dat heeft zij niet gedaan.
Buikpijnklachten
7. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 oktober 2018 niet deugdelijk is ingegaan op haar bezwaren. Zij stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de buikpijnklachten op de datum in geding beperkingen had moeten vaststellen. Zij wijst daarbij op een door haar in bezwaar overgelegde brief van de huisarts van 20 augustus 2018. Hierin schrijft de huisarts dat eiseres buikpijnklachten en een moeilijke stoelgang heeft.
7.1
De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 oktober 2018 niet expliciet is ingegaan op de buikpijnklachten van eiseres. Uit het rapport lijkt te volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de buikpijnklachten van eiseres geen aanleiding geven om extra beperkingen in de FML op te nemen. Dat heeft verweerder ook bevestigd op de zitting. In het aanvullende rapport van 6 mei 2019 schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres de buikpijn en moeilijke stoelgang bij de huisarts heeft gemeld, maar niet als klacht heeft opgevoerd die haar op enigerlei wijze in het werk zou hinderen. Hiermee is nog steeds onduidelijk waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de informatie in de brief van de huisarts van 20 augustus 2018 geen aanleiding geeft tot het vaststellen van beperkingen als gevolg van de buikpijnklachten. Het lag op de weg van verweerder om die duidelijkheid te verschaffen, te meer nu eiseres in bezwaar al heeft aangevoerd dat er rekening moet worden gehouden met de buikpijnklachten en zij in beroep stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier ten onrechte niet op in is gegaan. Dit is ook op de zitting besproken.
7.2
Verweerder heeft dit punt vervolgens nader toegelicht met het aanvullende rapport van
3 juni 2019. De toelichting is pas gekomen nadat beroep is ingesteld. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet inzichtelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu verweerder, zoals hiervoor overwogen, alsnog een nadere motivering heeft gegeven, acht de rechtbank het niet zinvol om verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuw, inzichtelijk gemotiveerd besluit te nemen. Dat zou immers een onnodige herhaling van zetten opleveren. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
8. In het aanvullend rapport van 3 juni 2019 licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat hij bij zijn medisch onderzoek op 10 oktober 2018 aan eiseres heeft gevraagd welke klachten haar zouden beletten te werken. Zij heeft toen de buikpijnklachten niet genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt hieruit op dat eiseres bij zijn onderzoek geen buikpijn had en hier ook geen behandeling voor kreeg. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er verder op dat de huisarts in zijn brief van 20 augustus 2018 aangeeft dat hij dacht dat de buikpijn een bijwerking was van de ijzersuppletie. Een eenvoudige behandeling met een watervasthoudend middel (Movicolon) was voor de huisarts voldoende behandeling. Ook in het rapport van de primaire verzekeringsarts is geen sprake van buikpijn, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft toelicht dat op basis van de beschikbare medische informatie kan worden aangenomen dat de buikpijnklachten van eiseres van voorbijgaande aard waren. De verzekeringsarts baseert zijn beoordeling op eigen onderzoek en volgt de beschikbare medische informatie. Door eiseres is geen andere medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat deze beoordeling onjuist is. Wat eiseres zelf aanvoert in haar brief van 8 juli 2019 maakt niet dat de rechtbank aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de buikpijnklachten van eiseres zoals die is opgenomen in zijn rapport van 3 juni 2019 twijfelt. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De rechtbank vindt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de buikpijnklachten en moeilijke stoelgang van eiseres niet ernstig genoeg zijn om meer beperkingen in de FML op te nemen, gelet op de brief van de huisarts van 20 augustus 2018, niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft met het aanvullende rapport van 3 juni 2019 dus het motiveringsgebrek hersteld.
9. Voor het antwoord op de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, moet de rechtbank eerst nog de andere beroepsgronden van eiseres beoordelen. Dat zal zij hierna doen.
Arbeidskundige beoordeling
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit drie functies geduid die eiseres met haar beperkingen nog zou kunnen verrichten. Het gaat om de functies Machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), Administratief medewerker (SBC-code 315133) en Samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050). Deze functies wijken af van de functies die waren geduid in het primaire besluit. De primaire arbeidsdeskundige had een verkeerde datum van het Claimbeoordelings- en Borgingsysteem (CBBS) geraadpleegd.
11. Eiseres voert aan dat zij voordat verweerder het bestreden besluit nam de gelegenheid had moeten krijgen om te reageren op de nieuw geduide functies. Doordat deze nog niet bekend waren bij het indienen van haar bezwaarschrift heeft zij hierover niets heeft kunnen aanvoeren in bezwaar.
11.1
Volgens vaste rechtspraak [1] is de zogenoemde aanzegjurisprudentie niet van toepassing is op een situatie als hier, waarbij een arbeidsongeschiktheidsuitkering is geweigerd per einde wachttijd. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen verplichting is voor verweerder om de in bezwaar geduide functies aan eiseres voor te leggen voordat hij het besluit op bezwaar nam. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert verder aan dat de functies Productiemedewerker metaalbewerking en Samensteller elektronische apparatuur niet passend zijn, omdat ze in beide functies machines moet bedienen en onder tijdsdruk moet werken. Uit de FML blijkt dat zij geen machines kan bedienen met een sterk verhoogd risico op ernstig letsel en is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Over de functie Productiemedewerker metaalbewerking voert zij verder aan dat het voor haar gelet op de uitvalsverschijnselen gevaarlijk is om de trap naar de werkplek te gebruiken. In de FML is opgenomen dat zij niet op hoogte moet werken.
12.1
De rechtbank kan de arbeidskundige bezwaar en beroep volgen in haar standpunt zoals dat is opgenomen in haar aanvullende rapport van 6 mei 2019, dat zij heeft opgesteld naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres. Daarin staat dat in beide functies geen sprake is van werken met machines met een sterk verhoogd risico. In de basisinformatie CBBS worden als gevaarlijke machines als voorbeeld hout- en metaalbewerkingsmachines en snijmachines genoemd. Ook als deze machines op de juiste wijze worden gebruikt leveren deze machines een verhoogd risico op ernstig letsel op. In de geduide functies gaat het om een weefgetouw en wikkelmachines. Bij juiste wijze van gebruik leveren deze machines geen verhoogd risico op. Voor het werken met deze machines is geen beperking opgenomen in de FML. In het aanvullende rapport van 6 mei 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook toegelicht dat het traplopen zoals dat voorkomt in de functie Productiemedewerker metaalbewerking niet het werken op een trap betreft. Het gaat hier om een trap tussen twee verdiepingen en dus om traplopen zoals in het dagelijks leven. Hiervoor is geen beperking aangenomen voor eiseres, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep licht in het aanvullende rapport van 6 mei 2019 tot slot toe dat in beide functies geen sprake is van werk met veelvuldige deadlines of productiepieken. Er wordt weliswaar een bepaald productieniveau verwacht, maar daarvoor geldt de beperking in rubriek 1.9.7 niet. Om dit niet aan te kunnen zou eiseres beperkt moeten zijn op het gebied van doelmatig handelen (rubriek 1.5), zelfstandig handelen (rubriek 1.6) of handelingstempo (1.7), en dat is eiseres niet. De rechtbank vindt deze toelichting voldoende duidelijk. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Eiseres heeft haar stellingen dat in de geduide functies haar belastbaarheid wordt overschreden ook niet nader onderbouwd.
13. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder met het arbeidskundig rapport van
12 november 2018 en de reactie op het beroep van 6 mei 2019 voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden en dus passend zijn. Verweerder heeft deze functies aan de schattingvan de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat betekent dit voor eiseres?
14. De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. Verweerder heeft het bestreden besluit op het punt van de buikpijnklachten van eiseres onvoldoende gemotiveerd. Dit is in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid van de Awb en daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Maar met het aanvullend rapport van 6 juni 2019 heeft verweerder dit motiveringsgebrek hersteld. Omdat de andere beroepsgronden van eiseres niet slagen, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
Griffierecht en proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 augustus 2019; ECLI:NL:CRVB:2019:2712.