ECLI:NL:RBMNE:2019:4490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
C/16/485610 / KG ZA 19-529
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van een geldezel in het IVR en het EVR met zwaardere verdenking dan redelijk vermoeden van schuld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Coöperatieve Rabobank U.A. De eiser, die betrokken was bij een frauduleuze transactie waarbij meer dan € 195.000,- van een bankrekening van een bedrijf naar 28 verschillende rekeningen was overgemaakt, eiste verwijdering uit de registers van de bank. De bank had de eiser beschuldigd van betrokkenheid bij deze fraude en hem geregistreerd in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) voor een periode van acht jaar.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er een zwaardere verdenking tegen de eiser bestond dan alleen een redelijk vermoeden van schuld. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de eiser op het moment van de frauduleuze handelingen actief gebruik maakte van zijn bankrekening en dat er aanwijzingen waren dat hij op de hoogte was van de illegale activiteiten. De rechter concludeerde dat de registratie van de eiser in de registers geoorloofd was, omdat er voldaan was aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

De eiser verloor de zaak en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de bank, die in totaal op € 1.619,- werden begroot. De rechter benadrukte dat de belangen van de bank en de noodzaak om fraude te bestrijden zwaarder wogen dan de belangen van de eiser, die zijn financiële vrijheid voor een periode van acht jaar zou verliezen. De uitspraak bevestigt de mogelijkheid voor banken om persoonsgegevens te registreren in geval van ernstige verdenkingen van fraude.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/485610 / KG ZA 19-529
Vonnis in kort geding van 27 september 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Veenstra te Almere,
tegen
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.E. de Groot te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties van de bank
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat het over en wat beslist de voorzieningenrechter?
2.1.
Criminelen hebben van de bankrekening van een bedrijf ruim € 195.000,- overgeboekt naar 28 verschillende bankrekeningen, waaronder die van [eiser] . Op de rekening van [eiser] is in elk geval ruim € 5.000,- binnengekomen, waarvan vrijwel meteen € 2.000,- is opgenomen (gepind). Daarna hebben de detectiesystemen van de bank ontdekt dat er iets niet zou kunnen kloppen en verdere handelingen met de bankrekening van [eiser] geblokkeerd.
2.2.
De bank heeft [eiser] beschuldigd van betrokkenheid bij fraude en hem om die reden opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie, het Interne Verwijzingsregister (IVR), het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister (EVR) voor de duur van acht jaar.
2.3.
[eiser] eist verwijdering uit de registers. Die eis wijst de voorzieningenrechter af.
Er is een zwaardere verdenking dan alleen een redelijk vermoeden van schuld
2.4.
Betrokkenheid bij fraude is strafbaar. Strafrechtelijke gegevens over [eiser] mogen alleen worden opgenomen in het voor alle aangesloten banken en verzekeraars toegankelijke EVR (en in het Incidentenregister dat dan meer gedetailleerde informatie bevat) als er een zwaardere verdenking tegen hem bestaat dan alleen maar een redelijk vermoeden van schuld (zie de Hoge Raad in het arrest van 29 mei 2009, met als vindplaats ECLI:NL:HR:2009:BH4720). Als daaraan is voldaan dan mogen die gegevens zeker ook worden opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie van de bank en het IVR. Daarvoor gelden minder strenge eisen, omdat die registratie alleen voor de bank zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar is.
2.5.
De bank heeft onweersproken betoogd dat de algemene gang van zaken bij deze vorm van fraude neerkomt op wat hier is gebeurd, namelijk het volgende.
De opzet is om met internetbankieren geld te stelen van een bankrekeninghouder. In dit geval is dat gedaan door bij een rekeninghouder (een bedrijf) van de bank in te breken en de pas te stelen die internetbankieren mogelijk maakt. Waarschijnlijk met hulp van binnenuit (van een werknemer) wisten de criminelen wat de pincode was. Vervolgens is met deze gestolen pas en pincode in de nacht van 29 november 2018 ruim € 195.000,- overgemaakt naar 28 verschillende bankrekeningen.
Die 28 bankrekeningen zijn ter beschikking gesteld door verschillende mensen (de zogenaamde geldezels) die eerder door de criminelen geronseld zijn. Dat gaat tegen betaling van een bepaald bedrag. De geldezels geven – vóór de inbraak – hun pinpas en pincode aan de ronselaar. Zodra het geld van het bedrijf illegaal is overgemaakt, wordt er door een andere persoon van de criminele organisatie (de
casher) gepind.
Onderdeel van deze gang van zaken vormt dat de bankrekening van de geldezels voor de illegale overboeking (nagenoeg) leeg is, om te voorkomen dat het oorspronkelijke saldo van de geldezel zelf wordt gepind. Verder is van belang dat de geldezel zijn rekening openhoudt en zijn pas niet laat blokkeren totdat de illegale handelingen zijn uitgevoerd. Meteen daarna meldt de geldezel – wat hem is ingefluisterd door de ronselaar bij het afgeven van de pinpas en de pincode – bij de bankinstelling dat zijn pas is kwijt is (gestolen of verloren), terwijl hij geen idee heeft hoe een ander aan zijn pincode is gekomen. De acties die dan worden ondernomen (zoals het blokkeren van de pas en het doen van aangifte bij de politie van diefstal) komen te laat en dat was precies de bedoeling.
2.6.
Volgens de bank past de gang van zaken voor zover [eiser] daarbij was betrokken precies bij dit algemene stramien (zie 2.5). Dat klopt inderdaad, maar [eiser] ontkent betrokkenheid. Hij weet niet meer dan dat zijn pinpas weg is. Hoe zijn pincode bij anderen terecht is gekomen, weet hij niet. Zijn bankrekening was inderdaad bijna leeg toen de illegale overboekingen werden gedaan, maar [eiser] zegt dat hij op die rekening niet meer doet dan wat uitgaven met zijn ‘zakgeld’. Er staat dus nooit veel op.
2.7.
Toch vindt de rechter dat er een zwaardere verdenking is tegen [eiser] dan alleen maar een redelijk vermoeden. Dat komt door het volgende.
  • De app van de bank waarmee je kunt internetbankieren is op 27 november 2018 gedownload op een nieuw apparaat. De bank en [eiser] gaan ervan uit dat dit een apparaat was van de
  • [eiser] zegt dat hij in de grote pauze van zijn school op 29 november 2018 gebeld heeft met het kantoor van de bank in [woonplaats] . Hij had namelijk net voor die pauze ontdekt dat zijn pinpas weg was. Dat kwam omdat hij in zijn portemonnee keek, toen hij een euro aan een medeleerling wilde geven. In het telefoongesprek heeft een bankmedewerker aan [eiser] gezegd wat er moest worden gedaan om het verdere gebruik van zijn rekening te blokkeren. [eiser] zegt dat hij dit meteen tijdens het gesprek heeft gedaan met de app op zijn iPhone.
Maar uit het logboek, dat de bank automatisch bijhoudt van het gebruik van de app, blijkt dat [eiser] dit al deed om 8.30 uur die ochtend. Bij de toen verrichte handeling met de iPhone van [eiser] staat ‘pas kwijt’. En één minuut later is er nog een handeling met die iPhone, waarbij staat ‘pas gestolen’. De bank heeft onweersproken gesteld dat de tijden in het logboek, dat nog 17 andere handelingen met de app vermeldt, kloppen. Dan is er ook geen reden om te twijfelen aan de tijdstippen van 8.30 uur en 8.31 uur. Dat betekent dat [eiser] liegt over het tijdstip van de ontdekking, over de aanleiding van de ontdekking en over het blokkeren van zijn rekening met zijn app tijdens een telefoongesprek met een bankmedewerker in de grote pauze.
2.8.
Deze bijkomende feiten maken dat sprake is van een zwaardere verdenking tegen [eiser] dan alleen maar een redelijk vermoeden dat hij betrokken was bij fraude. Aan de noodzakelijke voorwaarde om überhaupt de persoonsgegevens van [eiser] te mogen registreren in het Incidentenregister en de EVR is voldaan. Dat is dus ook voldoende om zijn persoonsgegevens op te nemen in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR.
Subsidiariteit en proportionaliteit
2.9.
Aan de noodzakelijke voorwaarde om überhaupt te registreren mag dan zijn voldaan, maar de registraties moeten ook voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
2.10.
Bij subsidiariteit gaat het om het uitgangspunt dat er geen lichter middel is om hetzelfde doel te bereiken. Het doel van de registratie is de aangesloten financiële instellingen en de medewerkers van de bank zelf erop opmerkzaam te maken dat er wat met [eiser] aan de hand is. Dat doel is niet op een andere manier te bereiken. Dus aan de eisen van subsidiariteit is voldaan.
2.11.
Bij proportionaliteit gaat het om een afweging van de belangen over en weer. Het belang van de financiële instellingen (en de bank zelf) erop opmerkzaam te worden gemaakt dat er wat met [eiser] aan de hand is. En daartegenover het belang van [eiser] dat hij zonder belemmeringen aan het financiële verkeer kan deelnemen. Dat belang wordt acht jaar lang beknot door de registraties.
De rechter vindt dat het belang van [eiser] lichter weegt en vindt acht jaar lang registreren proportioneel. Op dit moment woont [eiser] nog thuis, terwijl zijn financiële zaken door zijn moeder worden geregeld. Die beheert een bankrekening op naam van [eiser] die hij van oudsher al had bij een andere bank. [eiser] zegt dat instanties van wie hij regelmatig geld ontvangt (zoals DUO voor zijn studiefinanciering) vragen stelden toen hij die andere bankrekening gebruikte. Dat kwam omdat zijn moeder alle autorisaties heeft en naar naam – die anders is dan die van [eiser] – dan naar voren komt. Dat roept blijkbaar vragen op. Dit belang heeft helemaal niets te maken met de registraties. Blijkbaar is het zo dat als [eiser] zelf zijn rekening zou beheren de vragen zouden verstommen, met of zonder die registraties. Verder noemt [eiser] zijn slechte toekomstperspectieven: hij kan geen hypotheek krijgen als hij een huis wil kopen, hij kan geen lening krijgen als hij een eigen onderneming wil beginnen en dergelijke. Dat is zeer waarschijnlijk juist. Maar [eiser] is 18, woont nog bij zijn ouders, zit nog op school en geeft alleen wat zakgeld uit. De toekomstperspectieven die hij schetst, liggen sociaal nog ver weg, zo lijkt het. Als de omstandigheden veranderen en [eiser] loopt daadwerkelijk tegen deze problemen aan, dan kan hij de bank vragen de registratie aan te passen. Er is dan weer een belangenafweging. De beslissing van de bank kan [eiser] ook aan de rechter voorleggen. Hoe die beslissing uitvalt, is nu niet te zeggen, want er zijn nu geen concrete andere factoren die gewogen moeten worden. Maar de bank hoeft nu bij haar weging met dergelijke onzekere perspectieven geen rekening te houden.
De argumenten van [eiser] gaan niet op. Het besluit tot registratie van zijn persoonsgegevens, acht jaar lang, is op dit moment proportioneel.
2.12.
De eisen van [eiser] komen erop neer dat de registraties worden teruggedraaid. Die eisen worden dus afgewezen.
Proceskosten
2.13.
[eiser] verliest de zaak en moet daarom zijn eigen proceskosten dragen en die van de bank vergoeden. De kosten van de bank begroot de rechter op:
- griffierecht € 639,-
- salaris advocaat
980,-
Totaal € 1.619,-

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van de bank tot nu toe begroot op € 1.619,00,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: RV (4237)