ECLI:NL:RBMNE:2019:4425
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en de vereisten voor verslaglegging van de hoorzitting
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2018 op € 463.000,- was vastgesteld. De rechtbank heeft de procedure gevolgd na de beschikking van 28 februari 2018 en de uitspraak op bezwaar van 20 november 2018, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op basis van een taxatierapport heeft onderbouwd. Eiser voerde aan dat er geen notulen van de hoorzitting waren gemaakt en dat de namen van de hoorders niet waren vermeld, wat volgens hem in strijd was met artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde echter dat de geautomatiseerde vaststelling van de WOZ-waarde een uitzondering vormde, omdat er geen persoon bij de voorbereiding van de beschikking betrokken was geweest. Hierdoor was het niet vermelden van de hoorders geen gebrek dat tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar leidde.
Verder heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser, waaronder de ondertekening van het taxatierapport en de waardering van de woning, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en dat de beroepsgronden van eiser niet gegrond waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.