ECLI:NL:RBMNE:2019:4405

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
16/046842-19; 16/146555-19 (ttz gev); 16/242077-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gijzeling en bedreiging met een vuurwapen

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man uit Woudenberg. De man werd beschuldigd van het wederrechtelijk beroven van zijn ex-partner van haar vrijheid en het bedreigen met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 24 februari 2019 op een begraafplaats in Leusden, waar de man zijn ex-partner dwong om mee te lopen en haar anderhalf uur gijzelde. De vrouw verklaarde dat de man haar met een geladen revolver bedreigde en haar dwong op haar knieën te gaan zitten. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de vrouw geloofwaardig was en dat deze steun vond in het bewijs, waaronder het aantreffen van het wapen. De verdachte ontkende de bedreiging en beweerde dat hij het wapen had weggegooid voordat hij zijn ex-partner benaderde, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot geen contactverbod op te leggen, omdat de vrouw zelf weer contact had gezocht met de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/046842-19; 16/146555-19 (ttz gev); 16/242077-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 juni 2019, 10 juli 2019 (parketnummers 16/046842-19 en 16/242077-16 tul) en 10 september 2019 (alle hierboven genoemde parketnummers).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.D.A. Stam, advocaat te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte:
16/046842-19
Feit 1, primair
op 24 februari 2019 in Leusden [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd door haar verbaal en met een vuurwapen te bedreigen;
subsidiair
op 24 februari 2019 in Leusden [slachtoffer] verbaal en met een vuurwapen heeft bedreigd;
Feit 2
op 24 februari 2019 in Leusden een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
16/146555-19
op 17 januari 2019 te Amersfoort [slachtoffer] verbaal en met een vuurwapen heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder parketnummer 16/046842-19 ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend te bewijzen. Ook het onder parketnummer 16/146555-19 ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder parketnummer 16/046842-19 onder feit 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft ten aanzien van dit parketnummer vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het feit onder parketnummer 16/146555-19 heeft hij eveneens vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging is ten aanzien van deze feiten niet voldaan aan het wettig bewijsminimum. Bij de feiten is er sprake van een beschuldigende verklaring van aangeefster tegenover een ontkennende verklaring van verdachte. De verklaringen van aangeefster zijn wisselend, onjuist en afgelegd in een relationele context, waarbij veel emotie speelde. Daarnaast zijn de aangiften onder druk van de politie gedaan. Met betrekking tot het onder parketnummer 16/046842-19 onder feit 1 ten laste gelegde geldt daarnaast bovendien nog dat het onderzoek niet volledig was. Er zijn geen getuigen gehoord, terwijl dit wel had kunnen gebeuren omdat er mensen op de begraafplaats aanwezig waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen voor het onder parketnummer 16/046842-19 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1] De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt voor het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
Op 24 februari 2019 doet [slachtoffer] aangifte tegen verdachte van een gijzeling gepleegd op dezelfde datum te Leusden. Zij verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb een relatie gehad met [voornaam van verdachte] . Ik ging vandaag, 24 februari 2019, naar de begraafplaats [.] toe. Op een gegeven moment hoorde ik: “Blijf staan”. Ik draaide mij om en ik zag mijn ex staan. Ik zag dat mijn ex naar mij toe kwam rennen en zag dat hij daarbij een wapen in zijn hand had. Ik zag dat [voornaam van verdachte] , terwijl hij op mij afrende, dat wapen op mij gericht hield, een zilverkleurige revolver. Hij vertelde dat hij voor een revolver had gekozen omdat als hij daarmee zou knallen ik in een klap weg was. Mijn ex verzocht mij om mee te lopen. [2] Hij zei: “Als jij gaat dan ga ik ook en dan zien we elkaar misschien wel weer in het hiernamaals.” Uiteindelijk moest ik verderop van hem gaan zitten en gaf hij mij een klap in mijn gezicht. Eerst zei hij: “Als ik jou neer knal, knal ik daarna mezelf neer” . Op een gegeven moment haalde [voornaam van verdachte] het wapen weer tevoorschijn en zei: “Nou het is tijd. Heb je nog wat te zeggen? Als ik jou was zou ik de Shehadda toespreken, de geloofsovertuiging. We komen elkaar misschien nog tegen in het hiernamaals”. Op een gegeven moment zat ik zelfs op mijn knieën. Terwijl ik op mijn knieën zat voelde ik het wapen in mijn nek. Terwijl hij het wapen op mij richtte vroeg hij waar hij moest schieten, in mijn hart of in mijn hoofd. Even later zagen we allemaal politie auto’s staan en raakte [voornaam van verdachte] helemaal in paniek. [3] [voornaam van verdachte] gooide het wapen weg maar ik weet niet waarheen, het was inmiddels ook donker. Ik heb tegen de politie gezegd waar het ongeveer gebeurd moet zijn. Samen met [voornaam van verdachte] liep ik weer verder over de begraafplaats. [voornaam van verdachte] trok mij echt mee over de begraafplaats. Ik gaf ook een paar keer aan dat ik erg nodig naar het toilet moest, maar omdat de wc vooraan was kon dat niet. Het is geen moment in mij opgekomen om weg te rennen of zo. Door dat wapen was ik zo bang dat ik dat niet durfde. [4]
Ter plaatse is door een verbalisant het volgende bevonden:
Op 24 februari 2019 stonden we bij de ingang van de begraafplaats. Op dat moment zag ik dat de vrouw op haar knieën ging zitten en dat zij moest huilen. Ik hoorde en zag dat zij bleef huilen en dat zij behoorlijk onder de indruk was van hetgeen er gebeurd was. Ik zag dat [slachtoffer] de hele rit zat te trillen op haar stoel en een verslagen indruk maakte. [5]
Over het zoeken naar het wapen op de begraafplaats hebben verbalisanten het volgende bevonden:
Wij hebben op de begraafplaats [.] te Leusden een onderzoek gedaan. Naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer] hebben wij gezocht op en in de directe omgeving van de plaats waar [slachtoffer] de laatste keer de revolver bij de ex-vriend gezien had. Op 26 februari 2019 zijn wij weer naar de bovengenoemde plek gegaan om daar verder te zoeken naar de revolver. [6] Een van de medewerkers zag een klein stukje van een voorwerp uit de berg zand omhoog steken. Hierbij bleek dit voorwerp een revolver, zilverkleurig en geladen, te zijn. [7]
Het vuurwapen is naderhand gecategoriseerd als een revolver, merk Ruger, model SP101, kaliber .38 Special; categorie III onder I van de Wet wapens en munitie. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben [slachtoffer] op 24 februari 2019 gevolgd naar de begraafplaats in Leusden en ik heb haar daar gesproken. Ik had mijn vuurwapen meegenomen naar de begraafplaats. Dat is het vuurwapen dat door de politie op de begraafplaats is aangetroffen. [9]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder parketnummer 16/046842-19 onder feit 1 primair ten laste gelegde
De verdediging heeft, samengevat, aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en dat vrijspraak dient te volgen omdat er zich in het dossier geen steunbewijs voor deze verklaring bevindt. Daarnaast is door de verdediging gesteld dat verdachte het vuurwapen helemaal niet bij zich had toen hij op de begraafplaats met aangeefster heeft gesproken. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij het wapen kort na aankomst bij de begraafplaats heeft verstopt in een berg zand dichtbij de parkeerplaats van de begraafplaats. Hij gaf aan dat hij bang was dat de confrontatie met aangeefster mogelijk uit de hand zou lopen en dat de politie het wapen dan in zijn auto zou vinden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de verdediging gevoerde verweren het volgende.
De rechtbank ziet dat er een emotionele context is waarbinnen de verklaringen door aangeefster zijn afgelegd, maar acht dat geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud ervan. Het dossier bevat eveneens geen aanknopingspunten om te concluderen dat aangeefster onder druk van de politie een aangifte heeft laten opmaken, waarvan de inhoud in strijd met de waarheid is. Aangeefster heeft consistent verklaard en haar verklaring vindt steun in het aantreffen van het wapen en in de waarneming door de politie van de hevige emoties bij aangeefster. Omdat de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en er zich in het dossier voldoende steunbewijs voor deze verklaring bevindt, kan het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, tenzij het door verdachte geschetste alternatieve scenario naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is geworden.
Met betrekking tot het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank merkt allereerst op dat verdachte de verklaring dat hij het vuurwapen in de berg zand heeft verstopt pas ter terechtzitting heeft gegeven, nadat hij bekend was geworden met het dossier, zodat hij zijn verklaring daarop heeft kunnen afstemmen. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte niet verifieerbaar is; het dossier biedt daar geen handvatten voor. De verdachte heeft niet willen zeggen waarom hij het vuurwapen heeft meegenomen naar de begraafplaats, ondanks dat hij daartoe uitdrukkelijk is bevraagd ter terechtzitting. Daarnaast acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte een vuurwapen heeft meegenomen toen hij op weg ging om de confrontatie met zijn ex-vriendin aan te gaan, om het vervolgens direct bij aankomst op de begraafplaats te verstoppen in een berg zand. Ook ongeloofwaardig vindt de rechtbank het dat hij dan vervolgens zijn ex-vriendin verteld zou hebben dat hij een vuurwapen bij zich had en dat hij haar dan ook de locatie van de verstopplek van dat wapen zou hebben medegedeeld. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte aangeefster gevolgd heeft door middel van een door hem geplaatst peilbaken op haar auto en dat hij heeft onderschreven dat zij hem niet wilde spreken. Het is in dat licht onlogisch dat aangeefster vrijwillig lange tijd met verdachte in gesprek is geweest op de begraafplaats. Ook anderszins is het geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en het alternatieve scenario van verdachte wordt als onaannemelijk terzijde geschoven.
De rechtbank acht het onder parketnummer 16/046842-19 onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.
Vrijspraak van het onder parketnummer 16/146555-19 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft een bewezenverklaring van de bedreiging op 17 januari 2019 gevorderd en heeft daarvoor aangevoerd dat de verklaring van aangeefster steun vindt in het feit dat het wapen waar aangeefster over heeft verklaard overeenkomt met het in februari 2019 op de begraafplaats gevonden wapen. De officier van justitie heeft daarnaast ook nog gewezen op berichten die verdachte in de periode voorafgaand aan 17 januari 2019 naar aangeefster stuurde en waaruit zou blijken van bedreigingen.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsminimumregel het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. In het dossier bevindt zich, naast de aangifte, geen bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte op of omstreeks de ten laste gelegde datum bij aangeefster is geweest. Volgens verdachte was aangeefster bekend met zijn bezit van het vuurwapen en kan dat verklaren waarom haar beschrijving van het wapen overeenkomt met het later gevonden wapen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het (veel) later op de begraafplaats aangetroffen vuurwapen niet als steunbewijs voor de aangifte van de bedreiging op 17 januari 2019 kan dienen. Met betrekking tot de door verdachte aan aangeefster verstuurde berichten overweegt de rechtbank dat deze berichten geen concrete doodsbedreigingen inhouden. Er is daarom niet voldaan aan de bewijsminimumregel. De rechtbank acht het onder parketnummer 16/146555-19 ten laste gelegde feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
t.a.v. 16/046842-19
feit 1 primair
op 24 februari 2019 te Leusden opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden toe te voegen: 'Blijf staan' en 'Als jij gaat dan ga ik ook en dan zien we elkaar misschien wel weer in het hiernamaals' en 'Als ik jou neer knal, knal ik daarna mezelf neer', en naar die [slachtoffer] toe te rennen en vervolgens op die [slachtoffer] te richten met een vuurwapen, en meermaals dat vuurwapen te tonen, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen mee te lopen, en
- die [slachtoffer] te dwingen te gaan zitten en die [slachtoffer] tegen het gezicht te slaan, en
- terwijl hij die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd 'Nou het is tijd, heb je nog wat te zeggen? Als ik jou was zou ik de Shehadda toespreken, de geloofsovertuiging. We komen elkaar misschien nog tegen in het hiernamaals' en 'Waar moet ik schieten, in je hoofd of in je hart', dat vuurwapen aan die [slachtoffer] te tonen en dat vuurwapen in de nek van die [slachtoffer] te zetten;
feit 2
op 24 februari 2019 te Leusden een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk en model Ruger SP101, kaliber .38 Special), zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. 16/046842-19
feit 1 primair
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft de wens uitgesproken om aan verdachte geen lange straf op te leggen. Ten aanzien van het in bezit hebben van het vuurwapen is artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde, wat inhoudt dat het niet passend is om aan verdachte een langere straf op te leggen dan het voorarrest. Uit een vergelijkbare zaak van uw rechtbank, ECLI:RBMNL:2019:2180, blijkt dat zelfs indien alle feiten worden bewezen, alsnog een lagere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Tevens heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tot slot is verzocht om van het opleggen van een contactverbod af te zien, waarbij is aangegeven dat om oplegging van een dergelijk verbod ook niet door aangeefster is verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-vriendin en het in bezit hebben van een vuurwapen, twee ernstige strafbare feiten. De manier waarop verdachte de vrijheidsberoving heeft gepleegd, namelijk met een geladen vuurwapen, weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee. Aangeefster schetst in haar verklaring een uiterst bedreigende situatie op de begraafplaats die ruim anderhalf uur heeft geduurd. Uit het dossier blijkt dat zij het gevoel heeft gehad dat verdachte haar echt iets aan zou doen. Door de serieuze dreiging die van verdachte uitging zag zij geen mogelijkheid om zichzelf in veiligheid te brengen of hulp in te roepen. Met zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het psychisch welzijn van aangeefster.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 21 augustus 2019. Uit het strafblad blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor bedreiging, een soortgelijk strafbaar feit, is veroordeeld. De rechtbank weegt ook deze omstandigheid als strafverzwarend mee in haar oordeel.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies van
19 augustus 2019, opgemaakt door [A] , reclasseringswerker. Hoewel het risico op recidive en letselschade wordt ingeschat als hoog, adviseert de reclassering geen bijzondere voorwaarden op te leggen omdat verdachte niet openstaat voor begeleiding door de reclassering.
Ook is verdachte door een psychiater en een psycholoog onderzocht. Door de psychiater en de psycholoog wordt geconcludeerd dat er bij verdachte geen psychiatrische ziekte en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan worden vastgesteld. Om die reden wordt geen behandeling geadviseerd.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie. Om die reden wordt van de strafeis van de officier van justitie afgeweken en komt de rechtbank tot de oplegging van een lagere straf. Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden volstaan met een andere, lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Gelet op de inhoud van voornoemde rapportages van de reclassering, de psychiater en de psycholoog ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden als reclasseringscontact of behandeling. Evenmin zal een contactverbod met aangeefster als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, nu aangeefster recent zelf contact heeft gezocht met verdachte en zij ook niet om de oplegging van een contactverbod heeft verzocht.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 20 maart 2017 (16/242077-16) is verdachte een taakstraf van 60 uren voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16/242077-16 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder parketnummer 16/242077-16 ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/242077-16
- wijst de vordering toe en gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 20 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. S.B. Smit-Colenbrander en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. B.A.E.J. Koster en
P.M. Lindeman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 september 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
t.a.v. 16/046842-19
feit 1:
primair
hij op of omstreeks 24 februari 2019 te Leusden,
opzettelijk
[slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden toe te voegen: 'blijf staan' en/of 'Als jij
gaat dan ga ik ook en dan zien we elkaar misschien wel weer in het
hiernamaals' en/of 'als ik jou neer knal knal ik daarna mezelf neer',
en/of
- naar die [slachtoffer] toe te rennen en/of (vervolgens) op die [slachtoffer] te richten
met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
en/of (meermaals) dat vuurwapen te tonen en/of voor te houden, en/of
- ( vervolgens) (meermalen) die [slachtoffer] heeft gezegd mee te lopen, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft gedwongen te gaan zitten en/of die [slachtoffer]
(met kracht) (met de vlakke hand) meermalen, althans eenmaal,
in/tegen het gezicht heeft geslagen, en/of
- ( vervolgens) (terwijl hij die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd
'Nou het is tijd. heb je nog wat te zeggen? Als ik jou was zou ik de
Shehadda toespreken, de geloofsovertuiging. We komen elkaar
misschien nog tegen in het hiernamaals' en/of 'Waar moet ik schieten
in je hoofd of in je hart'), dat vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of die
[slachtoffer] heeft gedwongen op haar knieën te gaan zitten en/of dat
vuurwapen in de nek van die [slachtoffer] te zetten;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
subsidiair
op of omstreeks 24 februari 2019 te Leusden
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door:
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden toe te voegen: 'Als jij gaat dan ga ik
ook en dan zien we elkaar misschien wel weer in het hiernamaals' en/of
'als ik jou neer knal knal ik daarna mezelf neer', en/of
- op die [slachtoffer] te richten met een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp en/of (meermaals) dat vuurwapen te
tonen en/of voor te houden, en/of
- ( vervolgens) (terwijl hij die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd
'Nou het is tijd. heb je nog wat te zeggen? Als ik jou was zou ik de
Shehadda toespreken, de geloofsovertuiging. We komen elkaar
misschien nog tegen in het hiernamaals' en/of 'Waar moet ik schieten
in je hoofd of in je hart'), dat vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of die
[slachtoffer] heeft gedwongen op haar knieën te gaan zitten en/of dat
vuurwapen in de nek van die [slachtoffer] te zetten,
althans woorden en daden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
op of omstreeks 24 februari 2019 te Leusden,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver (merk en model Ruger SP101, kaliber .38 Special)
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
t.a.v. 16/146555-19
op of omstreeks 17 januari 2019 te Amersfoort, in elk geval in
Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- ( op korte afstand) een revolver/vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] gericht, in elk geval
voornoemd vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of voorgehouden en/of
- de woorden toegevoegd: ‘Doe de deur open‘, althans woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gedwongen/gesommeerd op de bank te zitten
en/of haar sleutels en/of telefoon af te geven,
- de deur van de woning op slot gedaan en/of
- die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: ‘Ik zweer op mijn neefje dat jij nooit
meer een andere lul zal krijgen’ en/of ‘Dan ga ik naar je werk en wacht
ik je op. Als ik je tegenkom bij het fietsenhok dan kan ik het daar ook
wel doen, dan zien mensen het maar, ik wil voor jou best wel een paar
jaar zitten hoor,’ en/of ‘Al ga je in een safe-house, dan pak ik wel
iemand van je familie’, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking.
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 mei 2019, genummerd PL0900-2019056861, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 154. Tenzij anders vermeld, zijn de processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 36.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 37.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 38.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 122.
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 september 2019.