ECLI:NL:RBMNE:2019:4201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
485876 / HA RK 19-226
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen mr. A.S. Penders in kort geding procedure

Op 6 september 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak. De wrakingsverzoeken zijn ingediend door twee verzoekers, die zich verzetten tegen de behandelend rechter, mr. A.S. Penders, in een kort geding procedure. De verzoekers voerden aan dat de rechter hen onterecht had belemmerd in hun rechtsbijstand, en dat zijn beslissing om verzoeker sub 2 niet toe te laten als gemachtigde, zonder voldoende argumentatie was genomen. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van vermoedens van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker sub 2 niet als partij kan worden aangemerkt in de kort geding procedure, waardoor zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor verzoeker sub 1 werd beoordeeld of er objectieve gronden waren voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De beschikking van 8 juni 2018, waar de rechter op steunde, was uitvoerbaar bij voorraad en er was geen rechtsmiddel tegen ingesteld. Daarom werd het verzoek tot wraking van verzoeker sub 1 ongegrond verklaard.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en de procedure in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. De griffier is opgedragen om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 485876 / HA RK 19-226
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 6 september 2019
op de verzoeken in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: [verzoeker sub 1] ),
2. [verzoeker sub 2],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
(verder te noemen [verzoeker sub 2] ),
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de schriftelijke wrakingsverzoeken van 7 augustus 2019 met bijlagen
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 8 augustus 2019
  • de bepaling van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 13 augustus 2019
  • het verzoek van [verzoeker sub 2] om uitstel van de mondelinge behandeling.
1.2.
De wrakingsverzoeken zijn op 30 augustus 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is [verzoeker sub 2] verschenen. [verzoeker sub 1] is niet verschenen. Hij is verhinderd, zoals volgt uit de door [verzoeker sub 2] overgelegde machtiging van [verzoeker sub 1] . De rechter is niet verschenen. Hij heeft eveneens meegedeeld verhinderd te zijn. Verschenen zijn voorts mr. [A] , kantoorgenoot van mr. [B] zijnde tijdelijk bestuurder van [bedrijf] B.V., bijgestaan door mr. Van Gaal.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 8 juni 2018 is onder meer beslist dat [verzoeker sub 2] de komende twee jaar geweigerd zal worden als gemachtigde in kantonzaken, die dienen bij de Afdeling civiel recht en bestuursrecht van de rechtbank, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel ingesteld.
3. De wrakingsverzoeken
3.1.
De verzoeken tot wraking zijn gericht tegen mr. A.S. Penders als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de kort geding procedure met het zaaknummer 7868107 AV EXPL 19-30 bij de afdeling civiel recht, kamer voor kantonzaken. [bedrijf] B.V. is de eisende partij in deze procedure en [verzoeker sub 1] gedaagde.
3.2.
Verzoekers hebben het volgende ten grondslag gelegd aan hun wrakingsverzoeken.
3.2.1.
Mr. Penders heeft zijn beslissing dat het [verzoeker sub 2] niet wordt toegestaan [verzoeker sub 1] te vertegenwoordigen tijdens het kort geding genomen zonder daar enig wezenlijk argument aan ten grondslag te leggen. [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 1] stellen dat het onbegrijpelijk is dat [verzoeker sub 2] gehinderd wordt zijn werk te doen. Volgens hen heeft de rechter met zijn beslissing genegeerd dat [verzoeker sub 2] al ruim 13 jaar herhaaldelijk bij deze rechtbank als rechtsbijstandverlener heeft opgetreden. Daarnaast is bij de beschikking van 8 juni 2018, waar de rechter zijn beslissing van 6 augustus 2019 op grondt, ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat [verzoeker sub 2] vanwege de (fysieke en mentale) gevolgen van een mishandeling niet bij de mondelinge behandeling in die procedure aanwezig kon zijn en die afwezigheid juist als argument voor de beslissing heeft gebruikt. Voorts – zo heeft [verzoeker sub 2] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd – was [verzoeker sub 2] niet bekend met de beschikking van 8 juni 2018 en hij zou tegen deze beschikking beroep hebben aangetekend als hij daar tijdig kennis van zou hebben genomen.
3.2.2.
[verzoeker sub 2] stelt dat een rechtzoekende volledig vrij dient te zijn in zijn keuze van zijn rechtsbijstandverlener, en verwijst naar jurisprudentie waar volgens hem dit absolute uitgangspunt volgt. Om die reden is de beschikking van 8 juni 2018 nietig, evenals de beslissing van de rechter van 6 augustus 2019. Zij zijn namelijk in strijd met Europese regelgeving en jurisprudentie. Deze jurisprudentie is volgens [verzoeker sub 1] onder meer gegrond op artikel 6 EVRM. Dat de rechter deze jurisprudentie en regelgeving niet heeft toegepast, leidt tot de conclusie dat de rechter jegens [verzoeker sub 2] hoogst vooringenomen is, althans de schijn daartoe heeft gewekt. Deze vooringenomenheid jegens de gemachtigde moet leiden tot gegrondverklaring van de wrakingsverzoeken.
3.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij gehouden was toepassing te geven aan de beschikking van 8 juni 2018. De beschikking is gemotiveerd genomen, is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de periode waarover [verzoeker sub 2] zal worden geweigerd als gemachtigde op te treden loopt nog steeds. De rechter stelt dat het hem niet vrij staat om in te gaan op de inhoudelijke argumenten van [verzoeker sub 2] . De beschikking is slechts aantastbaar in een hoger beroepsprocedure. Van een objectieve grond voor partijdigheid of vooringenomenheid is volgens de rechter dan ook geen sprake.
Voorts voert de rechter aan dat hij met zijn beslissing geen blijk heeft gegeven van een oordeel of vooringenomenheid met betrekking tot de inhoud van het kort geding. Hij heeft enkel uitvoering gegeven aan een geldende rechterlijke beslissing, hetgeen heeft geleid tot een procedurele beslissing. Bovendien wijst de rechter erop dat hij in zijn brief van 6 augustus 2019 [verzoeker sub 1] in de gelegenheid heeft gesteld om voorafgaand aan de mondelinge behandeling een andere gemachtigde te zoeken. Volgens de rechter is van een subjectieve vooringenomenheid evenmin sprake, nu hij de inhoud van het dossier niet kent, en zich daardoor nog geen oordeel over de zaak heeft kunnen vormen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer heeft gelet op het wrakingsprotocol tijdens de mondelinge behandeling mr. Van Gaal in de gelegenheid gesteld kort het woord te voeren. [verzoeker sub 2] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat de cliënt van mr. Van Gaal geen belanghebbende zou zijn. [verzoeker sub 2] heeft verder inhoudelijk gereageerd op hetgeen mr. Van Gaal heeft aangevoerd.
De wrakingskamer overweegt dat de cliënte van mr. Van Gaal wel belanghebbende is, maar dat wat mr. Van Gaal heeft verklaard wordt buiten beschouwing gelaten omdat het voor de beoordeling van de wrakingsverzoeken niet van belang is.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
4.4.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek dat door [verzoeker sub 2] namens zichzelf is ingediend overweegt de wrakingskamer als volgt. Zoals uit het hiervoor onder 4.2. weergegeven artikel volgt, kan alleen een partij bij een procedure de rechter wraken. [verzoeker sub 2] is niet aan te merken als partij in de kort geding procedure met zaaknummer 7868107 AV EXPL 19-30, waarin de onderhavige wrakingsverzoeken zijn gedaan. Gelet hierop zal de wrakingskamer [verzoeker sub 2] in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.
4.5.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek van [verzoeker sub 1] overweegt de wrakingskamer als volgt. De namens [verzoeker sub 1] aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens hem. De wrakingskamer is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die [verzoeker sub 1] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of zal ontbreken.
4.6.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing onjuist zou zijn – namelijk, zoals [verzoeker sub 1] betoogt, in strijd met internationale regelgeving en jurisprudentie en daardoor nietig. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
4.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat – indien al sprake zou zijn van een onjuiste beslissing van de rechter – er geen sprake is van een zo onbegrijpelijke beslissing van de rechter dat deze in het licht van alle omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. De rechter heeft immers de beschikking van 8 juni 2018 aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en daartegen is geen rechtsmiddel ingesteld. Deze beschikking van 8 juni 2018 is bovendien gebaseerd op artikel 81 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en dit artikel is, anders dan [verzoeker sub 1] kennelijk betoogt, niet evident in strijd met internationale regelgeving. Uit het voorgaande volgt dan ook dat geen feiten en omstandigheden aanwezig zijn die [verzoeker sub 1] grond hebben kunnen geven voor de vrees dat het de rechter heeft ontbroken aan onpartijdigheid of dat het de rechter aan onpartijdigheid zal ontbreken.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van [verzoeker sub 1] ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
5.2.
verklaart het verzoek tot wraking van [verzoeker sub 1] ongegrond;
5.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling civielrecht en de president van deze rechtbank;
5.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met 7868107 AV EXPL 19-30 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, mr. A. van Dijk en mr. G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2019.
de griffier wegens ontstentenis van de voorzitter wordt deze beslissing getekend door de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.