ECLI:NL:RBMNE:2019:4135

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
UTR 18/4944
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewet-uitkering niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had eerder een IVA-uitkering ontvangen en stelde dat hij recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij zijn beroep, omdat hij met zijn beroep niet meer kon bereiken dan de IVA-uitkering die hij al ontving. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- door verweerder vergoed moest worden. De rechtbank benadrukte dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Eiser had bevestigd dat hij al een IVA-uitkering ontving, waardoor de beoordeling van de rechtmatigheid van de eerdere besluiten van het Uwv geen feitelijke betekenis meer had. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4944
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy - van Zuydewijn).

Procesverloop

In het besluit van 7 augustus 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 25 juni 2018 afgewezen.
In het besluit van 2 oktober 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een ZW‑uitkering per 9 augustus 2018 afgewezen.
In het besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen voornoemde besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 september 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van 46,-- aan eiser vergoedt.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft gewerkt als taxichauffeur.
Op 25 september 2013 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld. In het besluit van 29 oktober 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd, 1 oktober 2015, afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.2
Op 7 juli 2017 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld. Verweerder heeft eiser vervolgens een ZW-uitkering toegekend die op 20 juli 2017 weer is beëindigd. Nadien heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld, waarna hij opnieuw een ZW‑uitkering toegekend heeft gekregen die op 24 november 2017 is beëindigd. Per 1 januari 2018 heeft eiser zich wederom ziekgemeld. Eiser is opnieuw voor een ZW‑uitkering in aanmerking gebracht door verweerder en omdat eiser geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid (de voor hem bij de WIA-beoordeling in 2015 geduide functies) heeft verweerder ook deze ZW‑uitkering per 1 januari 2018 beëindigd. Het bezwaar dat eiser daartegen heeft gemaakt is door verweerder ongegrond verklaard. Het beroep dat eiser vervolgens heeft ingesteld is door de rechtbank Midden‑Nederland bij uitspraak van 1 april 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2027,ongegrond verklaard.
1.3
Onderwijl heeft eiser verweerder ook verzocht om terug te komen op de afwijzing van zijn WIA‑aanvraag in het besluit van 29 oktober 2015. Bij besluit van 2 juni 2017 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Het bezwaar dat eiser daartegen heeft gemaakt is door verweerder met het besluit van 8 maart 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder op 29 maart 2019 een gewijzigd besluit genomen waarin het bezwaar van eiser alsnog gegrond is verklaard en verweerder eiser op grond van de Wet WIA met terugwerkende kracht per 1 januari 2017 een IVA‑uitkering heeft toegekend. Eiser heeft zijn beroep in die zaak daarna ingetrokken.
1.4
Eiser ontvangt vandaag de dag nog steeds een IVA-uitkering.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet voor een ZW‑uitkering in aanmerking komt, omdat eiser per 25 juli 2018 en per 9 augustus 2018 geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat verweerder steeds onjuiste besluiten heeft genomen over zijn recht op een uitkering.
2.2
In beroep heeft verweerder erop gewezen dat eiser met ingang van 1 januari 2017 een IVA‑uitkering ontvangt, zodat eiser om die reden niet ook in aanmerking kan komen voor een ZW‑uitkering per 25 juli 2018 en per 9 augustus 2018. Eiser is volgens verweerder niet-ontvankelijk in zijn beroep, vanwege het ontbreken van procesbelang.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
Voordat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan beoordelen, moet zij beoordelen of het beroep van eiser wel ontvankelijk is. De vraag die daarbij moet worden beantwoord is of eiser voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is er pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat eiser met het instellen van het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van de CRvB van 24 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6668. Het hebben van een louter formeel of principieel belang heeft geen feitelijke betekenis en is dus onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
3.3
In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard en de afwijzingen van eisers ZW-aanvragen in stand gelaten. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat hij al een IVA‑uitkering heeft. Hij begrijpt dat hij om die reden niet voor een ZW-uitkering in aanmerking kan komen, maar wil met zijn beroep bereiken dat de rechtbank zich uitlaat over de vraag of de besluiten van verweerder juist zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat het beantwoorden van die vraag louter van principiële aard is. Wat daar de uitkomst ook van is, in geen geval kan eiser immers (zoals hij zelf ook erkent) feitelijk meer krijgen dan de IVA‑uitkering die hij al heeft. Nu eiser met zijn beroep feitelijk niet meer kan bereiken dan hij al heeft, heeft eiser onvoldoende procesbelang bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep van eiser daarom niet‑ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk beoordeelt.
4. Omdat verweerder de IVA‑uitkering pas heeft toegekend nadat dit beroep al liep, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- aan hem moet vergoeden. De rechtbank is verder niet gebleken van proceskosten van eiser die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
5. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen. Dat kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.