ECLI:NL:RBMNE:2019:3902

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 19/2808 en UTR 19/2810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplaatsing bushalte Utrechtseweg door gemeenten Zeist en De Bilt

In deze zaak gaat het om de verplaatsing van een bushalte van de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 2] in [woonplaats 2] naar de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats 1]. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Zeist en De Bilt zijn betrokken bij deze procedure. Het college van de gemeente Zeist heeft de bushalte opgeheven, terwijl het college van de gemeente De Bilt een nieuwe bushalte heeft aangelegd. De werkzaamheden zijn reeds in volle gang. De reden voor de verplaatsing is de onveilige verkeerssituatie bij het drukke kruispunt waar de bushalte zich bevindt, nabij een middelbare school met ongeveer 900 leerlingen. Verweerders stellen dat de verplaatsing van de bushalte noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te verbeteren, terwijl verzoekers betwijfelen of de verkeersbesluiten daadwerkelijk tot een veiligere situatie zullen leiden. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten en verzocht om voorlopige voorzieningen, waaronder schorsing van de besluiten en het staken van de werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan en de verzoeken afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerders voldoende hebben aangetoond dat de verplaatsing van de bushalte een geschikte maatregel is, gezien de belangen van verkeersveiligheid. De argumenten van verzoekers werden als onvoldoende sterk beoordeeld, waardoor hun kans op succes in de bezwaarprocedures als gering werd ingeschat. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verweerders bij het nemen van de verkeersbesluiten zwaarder weegt dan de belangen van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2808 en UTR 19/2810
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2019 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker 1] , verzoeker 1,

[verzoeker 2] ,verzoeker 2
,
[verzoeker 3] ,verzoeker 3
,
te [woonplaats 1] , gezamenlijk: verzoekers
(gemachtigde: mr. [verzoeker 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt,verweerder 1,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder 2,
gezamenlijk: verweerders, (gemachtigde: mr. L.M. Vodegel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2019 (het primaire besluit 1) [1] heeft verweerder 1 een verkeersbesluit genomen en een bushalte ingesteld ter hoogte van de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats 1] door het plaatsen van het bord L3 van bijlage 1, behorend bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het bord L3).
Bij besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit 2) [2] heeft verweerder 2 een verkeersbesluit genomen inhoudende het opheffen van de bushalte aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 2] te [woonplaats 2] door het verwijderen van het bord L3.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten 1 en 2 bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben op 24 juli 2019 de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Op 26 juli 2019 hebben verzoekers verzocht om een ordemaatregel te treffen, inhoudend dat de primaire besluiten 1 en 2 worden geschorst tot een dag nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Dit verzoek is op diezelfde dag afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn verschenen, vergezeld door [A] en [B] . Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, onder meer vergezeld door [C] (gemeente Zeist), mr. [D] (gemeente De Bilt ), ing. [E] (projectleider gemeente Zeist), [F] (Iv-Infra B.V.).

Overwegingen

Inleiding
De zaak gaat over de verplaatsing van een bushalte van de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 2] in [woonplaats 2] naar de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats 1] . Hierbij zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Zeist en De Bilt betrokken. Het college van de gemeente Zeist heft de halte op, het college van de gemeente De Bilt legt een nieuwe halte aan. De werkzaamheden zijn in volle gang.
De bushalte ligt bij een druk kruispunt van wegen. Dit kruispunt ligt vlakbij onder meer een middelbare school met ongeveer 900 leerlingen (het [naam school] , hierna: de school). De [straatnaam 1] is een belangrijke toegangsweg tot Zeist en een route van en naar het [.] , met veel fiets-, auto- en busverkeer. Bussen rijden hier op hoge snelheid – partijen zijn het erover eens dat de snelheid vaak te hoog is. Verweerders willen de bushalte verplaatsen omdat, kort gezegd, sprake is van een zeer onveilige verkeerssituatie. Het gaat hierbij met name om de oversteek ter hoogte van de school. Er bestaat volgens verweerders (in de situatie vóór de primaire besluiten 1 en 2) bovendien een aanmerkelijke kans op zogeheten ‘afdekongevallen’. [3]
3. Verzoekers wonen in [woonplaats 1] , vlakbij het kruispunt. Zij hebben toegelicht wat hun persoonlijke belang is bij het niet-verplaatsen van de halte, maar ter zitting benadrukt dat zij vooral bezwaar hebben tegen de in hun ogen zeer onveilige situatie die ontstaat als de bushalte wordt verplaatst op de manier zoals verweerders dat willen. Zij maken zich daarover grote zorgen. Verzoekers betwijfelen dus in sterke mate dat de verkeersbesluiten de verkeerssituatie veiliger zullen maken.
4. De verkeersbesluiten waar verzoekers het niet mee eens zijn, maken onderdeel uit van een groter project: de reconstructie [straatnaam 2] / [straatnaam 1] . Er is met betrekking tot dat project nóg een verkeersbesluit genomen, [4] over het opheffen van een fietspad en het instellen van een 30 km/uur-zone, maar daarover gaat deze procedure niet. Verzoeker 1 heeft verder informatieverzoeken ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op deze verzoeken was ten tijde van de zitting nog niet beslist. Over deze verzoeken gaat het in deze procedure echter ook niet; deze verzoeken vallen buiten de omvang van dit geding.
5. Verzoekers willen onder meer bereiken dat de besluiten worden geschorst, dat de werkzaamheden worden gestaakt en dat de bushalte blijft liggen waar hij lag. Om dit af te dwingen hebben verzoekers ook gevraagd om dwangsommen aan verweerders op te leggen.
Het beoordelingskader van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als dat gezien de betrokken belangen met spoed nodig is. [5] Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen aanleiding als het primaire besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging in bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers belanghebbenden zijn bij de besluiten, omdat de verplaatsing van de bushalte – en de bijbehorende inrichting van de weg ter plaatse – zich in de directe omgeving van hun woning afspeelt en zij vanuit hun woningen een uitrit hebben op de (parallelweg van de) [straatnaam 1] . Daarmee staat voldoende vast dat verzoekers een bijzonder, individueel belang hebben bij de bestreden besluiten, waarin zij zich in voldoende mate onderscheiden van andere weggebruikers. [6]
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers verder aannemelijk gemaakt dat zij belang hebben bij een spoedig oordeel. Er is geen sprake van een situatie waarin elk spoedeisend belang ontbreekt.
9. Verzoekers hebben de gronden van hun verzoeken uitvoerig uiteengezet. Uit de Awb vloeit niet voort dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. [7] Bovendien leent de voorlopige voorzieningenprocedure zich hier gelet op de korte termijnen niet goed voor. Hoewel de voorzieningenrechter alles wat is aangevoerd heeft bezien, zal hij zich hierna beperken tot de kern van de naar voren gebrachte argumenten.
Mandatering, snelheid van besluitvorming, op de zaak betrekking hebbende stukken
10. Verzoekers voeren aan dat verweerders tot het laatste moment gewacht hebben met het nemen van de verkeersbesluiten, waardoor verzoekers pas bezwaar konden maken toen de uitvoering al uitgebreid gepland en aanstaande was. De besluitmandaten voor de verkeersbesluiten zijn bovendien niet toereikend en verzoekers hebben ondanks meerdere verzoeken niet (tijdig) de beschikking gekregen over de onderliggende stukken, waaronder bijvoorbeeld onderzoeken naar de snelheid van het verkeer te plaatse.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit 2 (het opheffen van de bushalte) in ondermandaat is genomen door [E] namens de teammanager beheer openbare ruimte. Laatstgenoemde beschikt op grond van de Mandaatregeling 2006 [8] over een besluitmandaat, maar de mogelijkheid tot ondermandaat is niet in de regeling opgenomen. Dit betekent dat het mandaat niet toereikend was. [9] In zoverre klagen verzoekers hierover dus terecht. Verweerder 2 heeft dit ter zitting ook erkend en heeft aangekondigd dit gebrek in bezwaar te zullen herstellen. De voorzieningenrechter ziet hierin geen grond voor toewijzing van de gevraagde voorzieningen. Met betrekking tot het primaire besluit 1 volstaat de voorzieningenrechter met de constatering dat dit besluit wel met het juiste mandaat is genomen.
12. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers sneller de beschikking hadden willen hebben over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerders hebben hierin niet de grootste voortvarendheid betracht. Ook hebben verweerders door hun antwoorden op vragen van verzoekers, kennelijk onterecht de indruk gewekt dat bepaalde documenten bestonden. Dit geldt in elk geval voor het (niet gedane) onderzoek naar de snelheid van het verkeer op de [straatnaam 1] . Het voorgaande laat onverlet dat niet is gebleken dat verweerders in strijd met artikel 8:83, eerste lid, van de Awb niet alle processtukken hebben overgelegd. Ook acht de voorzieningenrechter het gezien de omvang en inhoud van de verzoeken onaannemelijk dat verzoekers zich door de handelwijze van verweerders niet goed hebben kunnen voorbereiden op de procedure.
12. De voorzieningenrechter is verder voorlopig van oordeel dat de primaire besluiten 1 en 2 met de publicatie daarvan in werking zijn getreden en dat deze wijze van bekendmaking en inwerkingtreding conform paragraaf II.6 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer is. Verzoekers hebben niet gesteld en het is de voorzieningenrechter ook niet gebleken dat de verkeersbesluiten hadden moeten worden voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Awb). Dat verzoekers zich overvallen voelden door de snelheid van de besluitvorming kan aan het voorgaande niet afdoen.
Zorgvuldigheid van de voorbereiding van de primaire besluiten 1 en 2
12. Verder voeren verzoekers aan dat verweerders onvoldoende onderzoek hebben gedaan en klakkeloos de deskundigenrapporten hebben overgenomen. Verweerders trekken de onjuiste conclusie over de veiligheid. Het risico op afdekongevallen wordt volgens verzoekers juist in de hand gewerkt met de besluitvorming, althans niet voldoende weggenomen. Daarnaast rijden voertuigen met te hoge snelheid op het kruispunt en steken voetgangers op een ongebruikelijke manier over. Bovendien is verplaatsing van de bushalte niet nodig, want er is nog nooit een (ernstig) ongeluk gebeurd. Verzoekers vermoeden dat het verweerder 2 eigenlijk niet te doen is om de veiligheid, maar dat het (ook) gaat om verfraaiing van de toegang tot de gemeente Zeist. Daarnaast brengen verzoekers naar voren dat er toezeggingen zijn gedaan die niet worden nagekomen door verweerders. Zo is er de verklaring van de projectleider dat ook kan worden geopteerd voor de ‘nul-variant’, waarbij de bushalte op de oude locatie zou blijven. Verzoekers verwijzen in dit verband naar een e-mail van 31 mei 2019. Ter onderbouwing van hun standpunt ten aanzien van de verkeersveiligheid hebben verzoekers een e-mail van 7 augustus 2019 van Adviseur/verkeersveiligheidsauditor [G] van het bureau [naam adviesbureau] overgelegd.
15. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid op de bewuste locatie al jaren onacceptabel was, vooral vanwege het risico op afdekongevallen met bussen die daar (te) hard rijden. Signalen daarover komen onder meer van de rector van de school. Verweerders lichten toe dat er een schouw heeft plaatsgevonden en dat er met de hulpdiensten is gesproken. De besluitvorming is gebaseerd op verschillende rapporten en verslagen, te weten:
  • Een gedeelte van het verslag van Veilig Verkeer Nederland (VVN) Zeist van 29 maart 2015;
  • Het Iv-Infra verslag verkeerstoets, van 5 februari 2019;
  • Het verslag van het voortgangsoverleg van de gemeente Zeist van 19 februari 2019;
  • De ‘ […] ’ van Iv-Infra van 2 juni 2019;
  • De adviezen van de politie van 3 juli 2019.
Met de primaire besluiten 1 en 2 is beoogd de veiligheid op de weg te verzekeren en de weggebruikers en passagiers te beschermen. Door de bushalte te verleggen wordt het risico op afdekongevallen sterk teruggebracht. De snelheid van de bussen wordt verlaagd doordat de bus voor het kruispunt halteert in plaats van vlak daarna. Daarnaast moet de bus in de nieuwe situatie direct na de halte invoegen op de rijbaan voor het overige verkeer voordat het kruispunt wordt overgestoken, zodat het kruisend verkeer slechts één rijbaan hoeft over te steken in plaats van twee. Het tekort aan opstelruimte voor fietsers en voetgangers wordt opgelost en de oversteek wordt overzichtelijker. De bus heeft ook geen eigen verkeerslicht meer en ‘rijdt mee’ (of stopt) tegelijk met het overige verkeer. Verweerders verwachten verder dat fietsers en voetgangers minder vaak diagonaal zullen oversteken. Verweerders hebben ter zitting benadrukt dat dit soort besluiten doorgaans tot stand komen in een dynamisch proces, waarbij sprake is van meerdere ‘iteraties’. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde bevestigd dat daarmee wordt bedoeld dat er sprake is geweest van voortschrijdend inzicht. Verweerders hebben verder toegelicht dat in de toekomst nog meer maatregelen zullen worden genomen om de verkeersveiligheid ter plekke te vergroten, waarvoor mogelijk nog nadere verkeersbesluiten nodig zijn.
16. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS volgt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). [10] De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte en of het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften. Het bestuursorgaan hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. Bij de te verrichten voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling toetst de voorzieningenrechter terughoudend of voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
17. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerders tot de conclusie hebben kunnen komen dat het verplaatsen van de bushalte een geschikte maatregel is vanwege de bij de verkeersbesluiten betrokken belangen, in het bijzonder de verkeersveiligheid. De argumenten die verweerders hebben genoemd ter onderbouwing van hun gezamenlijke conclusie dat de nieuwe locatie veiliger is dan de oude, kunnen verweerders conclusie dragen. Ter zitting is gebleken dat verweerders van mening zijn dat de verkeerssituatie ter plaatse nog veiliger kan worden gemaakt door aanvullende maatregelen, zoals het verlagen van de snelheid op het deel van de [straatnaam 1] waar nu 80 km/uur is toegestaan en het aanbrengen van een hek/afscheiding in de middenberm. Op grond van de gegeven toelichting beschouwt de voorzieningenrechter deze aanvullende maatregelen als nevengeschikt aan de verkeersbesluiten die in deze procedure aan de orde zijn. De maatregelen zijn niet op voorhand evident noodzakelijk voor een voldoende gemotiveerd besluit ten aanzien van de bushalte. Verweerders kunnen in de te nemen beslissingen op de bezwaren op deze maatregelen nader ingaan.
17. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het niet zo is dat verweerders niet naar alternatieven hebben gekeken. Zoals verweerders hebben toegelicht is ook beoordeeld of het niet-verplaatsen (de zogenaamde nul-variant) een goede oplossing zou zijn. Dit leek aanvankelijk ook een mogelijkheid, maar bleek later toch niet het geval. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat verzoekers zich door de e-mail van de projectleider op het verkeerde been gezet voelden. Dat bij verweerders sprake was van ‘voortschrijdend inzicht’ is pas op de zitting door verweerders verduidelijkt. Dat hierover eerder en beter gecommuniceerd had kunnen worden, is dit onvoldoende om hierin een onrechtmatigheid te zien.
De vrees van verzoekers dat het de verkeerssituatie juist zeer onveilig wordt is niet aannemelijk geworden. Ook de door hen overgelegde e-mail van [G] geeft daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Hij schrijft onder meer het volgende:
“Gezien de situatie met een enkele rijstrook, een wettelijke maximumsnelheid van 50 km/h en het uitzicht dat er is, in combinatie met een oversteekplaats die met verkeerslichten is beveiligd, acht ik de kans op een succesvol bezwaar op basis van verkeerskundige argumenten niet groot. Verkeerskundig is op dit vlak niet zo heel veel te verbeteren (los van een halte een halte voorbij het kruispunt uiteraard en een goede looproute tussen halte en oversteekplaats).
[…]
Kortom, in de basis is uw zorg zeker niet ongegrond en heeft de ligging van de bushalte aan de andere zijde van het kruispunt (voorbij het kuispunt) beslist de voorkeur. Maar ik deel ook de mening van VVN dat de gemeente er hier wel veel aan doet om de situatie zo veilig mogelijk te maken. Het onderbreken van de recht oversteek zou nog een verbetering zijn in het bestaande plan.”
Dat uit de e-mail kan worden begrepen dat het de voorkeur van de schrijver heeft om de bushalte na het kruispunt te laten liggen in plaats van ervoor, maakt niet dat verweerders beslissingen vanuit het belang van de verkeersveiligheid als onjuist moeten worden aangemerkt.
19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat met de verkeersbesluiten de eraan ten grondslag gelegde belangen worden gediend. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden dat het in werkelijkheid gaat over de verfraaiing van de toegang tot Zeist en niet over de veiligheid.
Evenredigheid
19. Verzoekers voeren verder aan dat de verkeersbesluiten voor hen onevenredig bezwarend zijn. Verzoekers raken hun inritten kwijt, er zal voor hun woningen sluipverkeer ontstaan en verzoekers kunnen hun afval niet goed meer kwijt. Daarnaast hebben verzoekers inkijk in hun woningen vanwege de bushalte. Verder zal er sprake zijn van een aanmerkelijke toename van fijnstof en geluidsoverlast.
19. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het belang van de verkeersveiligheid groter is dan de belangen van verzoekers en dat zij hebben geprobeerd verzoekers tegemoet te komen in hun bezwaren door extra beplanting aan te leggen, een aantal geluidsreducerende maatregelen te nemen en een paaltje te plaatsen ter voorkoming van sluipverkeer.
19. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de aantasting van de inritten en het ontstaan van sluipverkeer een gevolg is van de aanleg van de fietsstraat (zie voetnoot 4) en daarom buiten de omvang van dit geding valt. Dit geldt ook voor de mogelijke problemen met het aanbieden van huisvuil. Uit de stukken blijkt dat verweerders zich op de hoogte hebben gesteld van de belangen van verzoekers en deze belangen hebben afgewogen tegen het belang van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat het verplaatsen van de bushaltes niet onevenredig is. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat het voor verzoekers onduidelijk is wat de status is van de gedane ‘toezeggingen’. Verweerders moeten hier nader op ingaan in de te nemen beslissingen op de bezwaren. Dit leidt echter op dit moment niet tot de conclusie dat verweerder de belangen van verzoekers zwaarder moest laten wegen dan het belang van de verkeersveiligheid.
Conclusie
23. De voorzieningenrechter heeft weinig ruimte voor het wegen van verzoekers belangen omdat zij gelet op het voorgaande slechts een geringe kans op succes hebben in de bezwaarprocedures. Het belang van verweerders bij het nemen van de verkeersbesluiten weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Staatscourant van 10 juli 2019, nr. 38929.
2.Staatscourant van 9 juli 2019, nr. 38751.
3.Een afdekongeval kan ontstaan door een situatie waarbij een voertuig of obstakel het zicht op overig (doorgaand) verkeer ontneemt.
4.Staatscourant 9 juli 2019, nr. 38746.
5.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:506).
7.Zie de artikelen 8:84, 8:69 en 8:77 van de Awb.
8.Versie van 17 november 2010.
9.Artikel 10:9 van de Awb.
10.Bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2451) en 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:506).