ECLI:NL:RBMNE:2019:3895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
482694
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk ouderlijk gezag en zorgregeling na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over gezamenlijk ouderlijk gezag en de zorgregeling voor hun drie minderjarige kinderen. De vader verzocht de rechtbank om mede belast te worden met het ouderlijk gezag over de kinderen en om een zorgregeling vast te stellen. De moeder verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en om toestemming te krijgen voor verhuizing naar een andere woonplaats. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader tot gezamenlijk gezag en zorgregeling toegewezen, terwijl de verzoeken van de moeder tot verhuizing en inschrijving van de kinderen op een basisschool in de nieuwe woonplaats zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is, omdat beide ouders in staat zijn om met elkaar te overleggen over de opvoeding. De rechtbank benadrukte het belang van regelmatig contact tussen de kinderen en de vader, en dat de kinderen recht hebben op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders. De moeder's wens om te verhuizen naar een andere woonplaats werd afgewezen, omdat dit de zorgregeling zou ondermijnen en de vader zou uitsluiten van een actieve rol in het leven van de kinderen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de moeder tot kinderalimentatie afgewezen, omdat de vader geen draagkracht heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/482694 / FO RK 19-915 (gezag)
C/16/482696 / FO RK 19-916 (omgang)
C/16/483434 / FO RK 19-1002 (verhuizing)
C/16/483435 / FO RK 3750 (kinderalimentatie)
Beschikking van 29 augustus 2019
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P. van Dolderen,
tegen
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.M. Beuwer.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de vader, ingekomen ter griffie op 7 juni 2019;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen ter griffie op 28 juni 2019.
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de moeder, tevens houdend zelfstandig verzoek, ingekomen ter griffie op 23 juli 2019.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 1 augustus 2019. Partijen zijn verschenen met hun advocaten. Namens de Raad voor de kinderbescherming is verschenen mevrouw [A] .

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn religieus gehuwd (voor de islam).
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1] ,geboren op [2015] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2017] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [2018] te [geboorteplaats] .

3.Verzoek en verweer

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank te bepalen:
  • hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
  • dat tussen de vader en de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als zorgregeling geldt dat de kinderen elk weekend van vrijdagmiddag (13:00 – 15:00 uur) tot zondagmiddag 16:00 uur bij de vader verblijven alsmede gedurende de helft van de vakanties en dat als regeling tussen de vader en [minderjarige 3] geldt dat de vader [minderjarige 3] twee keer per week in het kader van de overdracht van de andere kinderen kan zien en dat naarmate [minderjarige 3] ouder wordt en langer weg kan blijven bij haar moeder, de regeling voor haar wordt uitgebreid, tot het moment waarop zij volledig mee kan doen met de regeling die nu ook voor de twee oudste kinderen wordt uitgevoerd;
  • dat er tussen de vader en de kinderen gedurende de tijd dat de kinderen bij de moeder verblijven een contactregeling geldt inhoudende dat de vader maximaal 3 keer per week tussen 19:30 – 20:00 uur telefonisch contact heeft met de kinderen en de moeder is gehouden om de kinderen daarvoor beschikbaar te houden en ze te voorzien van de benodigde communicatiemiddelen;
  • dat aan de vader toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] in te schrijven op verschillende islamitische basisscholen in Arnhem en Utrecht e.o., zodat zij daar per 1 januari 2020 naar school kan gaan, welke toestemming die van de vrouw vervangt.
3.2.
De moeder concludeert ter zake van de verzoeken van de vader:
  • ten aanzien van het gezag: tot (voorwaardelijke) referte;
  • tot vaststelling van de zorg- en vakantieregeling: tot afwijzing;
  • tot vaststelling van de verzochte contactregeling: tot toewijzing
De moeder verzoekt (te bepalen):
  • dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben;
  • dat er een zorgregeling zal zijn tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat
 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende één weekend per twee weken bij de vader verblijven, van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagmiddag 16:00 uur, waarbij het halen en brengen van de kinderen wordt verdeeld in die zin dat de moeder de kinderen op vrijdag naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondag naar de moeder brengt.
 de vader contact heeft met [minderjarige 3] ter gelegenheid van het terugbrengen van de kinderen, welke contacten zullen worden uitgebreid naarmate [minderjarige 3] ouder wordt, tot het moment waarop zij deel kan gaan nemen aan dezelfde regeling als die van haar zussen;
  • dat aan de moeder toestemming wordt verleend om met de kinderen van partijen naar [woonplaats] te verhuizen, welke toestemming die van de vader vervangt;
  • dat aan de moeder toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] in te schrijven op de basisschool [basisschool] te [woonplaats] , zodat zij daar per 1 januari 2020 naar school kan gaan, welke toestemming die van de vader vervangt;
  • dat de vader met ingang van datum indiening verweerschrift een bijdrage zal betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 150 per kind per maand , althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De beoordeling

Gezag
4.1.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij kan instemmen met het verzoek van de vader, als het verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing wordt toegewezen.
4.2.
De Raad heeft te kennen gegeven achter het verzoek van de vader te staan.
4.3.
Uit artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Het verzoek wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat het gezag over een kind gezamenlijk door de ouders wordt uitgeoefend.
4.4.
De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen. Gebleken is namelijk dat partijen in staat zijn om met elkaar te overleggen over de kinderen. Zij communiceren regelmatig en op een normale manier met elkaar over de kinderen. Zij verschillen van mening over de wens van de moeder om met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen. Niet gebleken is dat één van de afwijzingsgronden zich hier voordoet. Het uitoefenen van het gezamenlijk gezag kan niet afhankelijk worden gemaakt van instemming met een verhuizing.
Hoofdverblijf
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder moet worden bepaald. De rechtbank acht het voorgaande in het belang van de kinderen en zal het verzoek toewijzen.
Vervangende toestemming verhuizing
4.6.
Het gezamenlijk gezag van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] toestemming van de vader nodig heeft. Omdat de vader geen toestemming geeft, zal de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een beslissing nemen die zij in het belang van de kinderen wenselijk acht. Bij deze beslissing zal de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), alle gestelde omstandigheden in aanmerking nemen en alle belangen wegen. Hoewel de belangen van de kinderen voorop staan bij de afweging van die belangen, kunnen de omstandigheden van het geval er toe leiden dat de belangen van de vader of de moeder zwaarder wegen dan de belangen van de kinderen.
4.7.
De Raad heeft geadviseerd om, indien het verzoek wordt toegewezen, een uitgebreide zorgregeling tussen de vader en de kinderen, vast te stellen.
4.8.
Als beweegredenen om naar [woonplaats] te verhuizen heeft de moeder aangevoerd dat zij dichtbij haar familie wil wonen. De familie zou haar kunnen helpen met de opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft de moeder opgemerkt dat zij uit de invloedsfeer van de vader wil geraken. De vraag is of de belangen van de moeder zwaarder wegen dan het recht van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders en het belang van de vader en de kinderen bij regelmatig contact met elkaar.
4.9.
De wens van de moeder om een nieuw bestaan op te kunnen bouwen in [woonplaats] is op zichzelf begrijpelijk. In dit geval weegt die wens echter niet op tegen de belangen van de vader en de kinderen. Kinderen hebben immers het recht op een gelijkwaardige opvoeding door de beide ouders en de vader en de kinderen hebben belang bij regelmatig contact met elkaar. Van groot belang is dat beide ouders zo veel mogelijk deel uitmaken van het dagelijks leven van de kinderen. Een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [woonplaats] zal hier voor de vader een einde aan maken. De rechtbank acht de angst van de vader dat bij een verhuizing naar [woonplaats] de zorgregeling met de kinderen onder druk komt te staan gegrond. Dat blijkt ook wel uit het voorstel van de moeder waarin zij de omgang tussen de vader en de kinderen na de verhuizing verder beperkt. Daarnaast kan de vader gelet op de reisafstand niet de rol in het leven van de kinderen (blijven) vervullen die de ouders uitvoerden in [woonplaats] . De moeder heeft geen voorstel gedaan ter compensatie van de gevolgen van de door haar beoogde verhuizing. Zij stelt enkel dat de vader gewend is om veel te rijden en daardoor ook de afstand naar [woonplaats] makkelijk kan overbruggen.
De rechtbank neemt in de belangenafweging ook mee dat de moeder geen baan of nieuwe partner heeft in [woonplaats] . Zij heeft enkel de wens om dichterbij haar familie te wonen. Die wens is begrijpelijk maar maakt de verhuizing nog niet noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor de wens van de moeder om uit de invloedssfeer van vader te komen. De rechtbank acht een verhuizing daarvoor niet het aangewezen middel. Voor de vervulling van deze wens is een verandering in het gedrag van vader noodzakelijk. Hij zal zich als vader, en niet als ex-partner moeten gaan gedragen.
Van belang is verder dat niet vastgesteld kan worden dat het voor de moeder onmogelijk zou zijn om zich elders, in de omgeving van [woonplaats] , te vestigen. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij een urgentieverklaring in [woonplaats] heeft gekregen, maar zij heeft ter terechtzitting ook erkend dat zij waarschijnlijk in een andere stad ook een urgentieverklaring zou kunnen verkrijgen. Ter zitting heeft de vader zelfs aangeboden dat de moeder met de kinderen in zijn woning zou kunnen verblijven. Hij zal dan bij zijn ouders gaan wonen. Zonder nadere onderbouwing valt daarom niet in te zien waarom de moeder niet dichterbij de vader in de buurt zou kunnen gaan wonen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor een verhuizing naar [woonplaats] afwijzen.
Inschrijving school
4.10.
De vader heeft ter zitting zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat aan hem toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] per 1 januari 2020 op een basisschool in te schrijven in Arnhem en Utrecht e.o., welke toestemming die van de vrouw vervangt.
4.11.
De rechtbank zal de verzoeken van zowel de vader als de moeder tot vervangende toestemming tot inschrijving op een basisschool van [minderjarige 1] afwijzen. Voor de moeder is de reden hiervoor gelegen in afwijzing van haar verzoek om te mogen verhuizen naar [woonplaats] , waardoor een school in [woonplaats] niet in aanmerking komt. Voor de vader geldt dat zijn verzoeken te onbepaald zijn. De schoolkeuze is afhankelijk van de woonplaats van de kinderen en de wensen van beide ouders, waarbij uit praktische overwegingen geldt dat de school in de buurt van de woonplaats van de moeder gelegen dient te zijn, te meer nu zij niet langer beschikt over een auto.
Zorgregeling
4.12.
Partijen zijn het eens over de door de vader verzochte contactregeling via (beeld-) bellen. De rechtbank acht het voorgaande in het belang van de kinderen en zal het verzoek toewijzen.
4.13.
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat ook de vader betrokken blijft bij het dagelijks leven van de kinderen. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vader toewijzen. Het is in het belang van de kinderen dat de zorgregeling niet verder wordt beperkt, zoals door moeder voorgesteld. Wel merkt de rechtbank hierbij op dat de vader de zorgregeling consequent dient na te komen. Op het moment dat het leven van de kinderen wijzigt, in die zin dat een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken noodzakelijk is, dienen partijen met elkaar te overleggen om een nieuwe regeling af te spreken.
Kinderalimentatie
4.14.
De moeder heeft ter zitting haar verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie ingetrokken, omdat zij erkent dat de vader geen draagkracht heeft voor een bijdrage. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen op dit verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , en
[minderjarige 3];
5.2.
bepaalt het hoofdverblijf van
[minderjarige 1] , [minderjarige 2], en
[minderjarige 3]bij de moeder;
5.3.
stelt vast:
  • dat tussen de vader en de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als zorgregeling geldt dat de kinderen elk weekend van vrijdagmiddag (13:00 – 15:00 uur) tot zondagmiddag 16:00 uur bij de vader verblijven alsmede gedurende de helft van de vakanties;
  • dat als zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 3] geldt dat de vader [minderjarige 3] twee keer per week in het kader van de overdracht van de andere kinderen kan zien en dat naarmate [minderjarige 3] ouder wordt en langer weg kan blijven bij haar moeder, de regeling voor haar wordt uitgebreid, tot het moment waarop zij volledig mee kan doen met de regeling die nu ook voor de twee oudste kinderen wordt uitgevoerd;
  • dat er tussen de vader en de kinderen gedurende de tijd dat de kinderen bij de moeder verblijven een contactregeling geldt, inhoudende dat de vader maximaal 3 keer per week tussen 19:30 – 20:00 uur telefonisch contact heeft met de kinderen en de moeder gehouden is om de kinderen daarvoor beschikbaar te houden en ze te voorzien van de benodigde communicatiemiddelen.
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, tevens (kinder)rechter, mr. S.H. Gaertman en mr. S. Lanshage, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Quaedvlieg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.