ECLI:NL:RBMNE:2019:3853

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
16/660565-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met vluchtgedrag en letsel aan een ander

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man uit Utrecht, die verantwoordelijk werd gehouden voor een ernstig verkeersongeluk op 16 december 2016 op de A28 bij Leusden. De verdachte negeerde een stopteken van de politie en vluchtte met hoge snelheid, wat resulteerde in een aanrijding met een andere auto, waarbij de bestuurster zwaar gewond raakte. Na het ongeluk vluchtte de verdachte van de plaats van het ongeval, zonder hulp te bieden aan het slachtoffer, dat bekneld in haar voertuig zat. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uur geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was gezien de ernst van de feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, naast een taakstraf van 180 uur en een deels voorwaardelijke rijontzegging van een jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de spijtbetuiging van de verdachte, maar vond dat de ernst van het delict een zwaardere straf rechtvaardigde. De verdachte werd vrijgesproken van een derde feit, namelijk opzetheling van navigatiesystemen, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had verworven of in bezit had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660565-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [appellant] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 oktober 2018, 3 januari 2019, 8 mei 2019 en 5 augustus 2019. De zaak is inhoudelijk behandeld op 5 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman, van hetgeen verdachte en mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht en van de schriftelijke verklaring van mevrouw [slachtoffer] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair
op 16 december 2016 te Amersfoort als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, waardoor [slachtoffer] lichamelijk letsel is toegebracht.
feit 1, subsidiair
op 16 december 2016 te Amersfoort als bestuurder van een personenauto zich
zodanig heeft gedragen dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of verkeer op die weg heeft verhinderd.
Feit 2 op 16 december 2016 te Amersfoort, nadat hij een verkeersongeval had veroorzaakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] door dat verkeersongeval letsel en/of schade had opgelopen.
Feit 3 opzetheling of schuldheling op 16 december 2016 te Amersfoort van drie navigatiesystemen

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zat in de auto en moest de medeverdachte wegbrengen om navigatiesystemen te verkopen, aldus verdachte. De medeverdachte was op dat moment 14 jaar en volgens verdachte een foute jongen. De officier van justitie vindt dat verdachte meer onderzoek had moeten doen naar de herkomst van die navigatiesystemen. Nu verdachte dat niet heeft gedaan, heeft hij niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht en heeft hij zich daarmee schuldig gemaakt aan schuldheling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft bepleit dat überhaupt niet vast te stellen is hoeveel navigatiesystemen aanwezig waren in de auto en of die navigatiesystemen die in de auto hebben gezeten, afkomstig zijn van enig misdrijf. Dit betekent dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat één navigatiesysteem afkomstig is van diefstal.
Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat verdachte dit navigatiesysteem heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. Immers veronderstellen deze begrippen feitelijke zeggenschap ten aanzien van het goed. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is nu de navigatiesystemen volgens verdachte toebehoorden aan de medeverdachte. De door de officier van justitie veronderstelde onderzoeksplicht strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver, dat verdachte onderzoek had moeten doen naar de herkomst van spullen van de medeverdachte op het moment dat hij bij verdachte in de auto stapte voor een lift. De rol van verdachte lijkt, kijkend naar de feitelijkheden in het dossier, eerder op medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste is gelegd. Al met al acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 geen verweer gevoerd en heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 augustus 2019;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2016, genummerd 0900-2016388272-14, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant(en), doorgenummerde pagina 13 tot en met 15;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2016, documentnummer 20161217.1144, opgemaakt door [verbalisant 3] , van de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pagina 40 tot en met 42;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal snelheidsberekening van 2 april 2017, opgemaakt door [verbalisant 4] , verbalisant Politie Midden-Nederland, dienst regionale recherche, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pagina 219;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring van [slachtoffer] , opgemaakt op 25 juni 2018 door mw. [huisarts] , huisarts, genummerd PL0900-2016388272-1, doorgenummerde pagina 238;
Bewijsoverweging
Schuld
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, hetgeen tenlastegelegd is als het zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, en/of onoplettend gedragen.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang. Het komt aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Aan de hand van de vorenstaande bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bij de beoordeling van het gedrag van verdachte zijn de volgende omstandigheden van belang:
  • verdachte heeft, nadat de politie hem een volgteken had gegeven, het volgteken genegeerd en
  • in druk verkeer met een te hoge snelheid gereden,
  • links en rechts ingehaald en over de vluchtstrook gereden,
  • vervolgens bij afrit 7 (Leusden) van de Rijksweg A28 de afrit genomen met een te hoge snelheid, en
  • is in de berm geraakt en heeft vervolgens een verkeersbord geraakt, en
  • is terug de Rijksweg A28 opgereden en
  • is vervolgens wetende dat hij met een auto die kennelijk schade heeft opgelopen door deze botsing door blijven rijden en
  • heeft bij afrit 6 (Leusden-Zuid) van de Rijksweg A28 de afrit met een te hoge snelheid, en
  • heeft, terwijl onderaan de afrit meerdere auto’s voor een rood uitstralend verkeerslicht stonden te wachten, met hoge snelheid deze auto’s aan de rechterzijde (via de berm en vluchtstrook) gepasseerd, terwijl hij, verdachte, geen zicht had op de verkeerssituatie ter plaatse en
  • is vervolgens met een te hoge snelheid, te weten tussen de 65 kilometer per uur en 76 kilometer per uur, terwijl 50 kilometer per uur was toegestaan, door het rode licht gereden en
  • heeft door die te hoge snelheid de bocht naar rechts niet kunnen maken en
  • is (vervolgens) over de verhoogde rijbaanafscheiding overgereden waardoor de auto is gelanceerd, en hij met zijn voertuig tegen het (stilstaande) voertuig van [slachtoffer] is gebotst.
Deze omstandigheden rechtvaardigen zonder meer de conclusie dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De vraag dient vervolgens te worden beantwoord waaruit de schuld van verdachte heeft bestaan. Verdachte heeft meerdere verkeersregels overtreden en hij was zich daarbij bewust van de onacceptabele risico’s die hij nam. In ieder geval had hij zich hiervan bewust moeten zijn. Desondanks heeft hij deze risico’s genomen.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, merkt de rechtbank het bewezen verklaarde gedrag daarom aan als zeer onvoorzichtig.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 augustus 2019;
  • Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2016, documentnummer 20161217.1144, opgemaakt door [verbalisant 3] , van de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant, doorgenummerde pagina 40 tot en met 42;

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, primair
hij op 16 december 2016 te Amersfoort, als verkeersdeelnemer namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg (te weten de Arnhemseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig te rijden welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
  • nadat hem, verdachte, door de politie (op de Rijksweg A28 (ter hoogte van afrit 5, Maarn) een volgteken was gegeven door middel van een politietransparant met de tekst ”POLITIE VOLGEN” in combinatie met optische en geluidssignalen zijn snelheid juist heeft verhoogd, en
  • vervolgens over het puntstuk de hoofdrijbaan van de Rijksweg A28 weer is opgereden, en
  • vervolgens aldaar links en rechts heeft ingehaald en over de vluchtstrook heeft gereden, en
  • ondanks het drukke verkeersbeeld een te hoge snelheid heeft gereden, en
  • vervolgens bij afrit 7 (Leusden) van de Rijksweg A28 de afrit heeft genomen met een te hoge snelheid, en
  • in de berm is geraakt en vervolgens een verkeersbord (te weten een verkeersbord B6) heeft geraakt, en
  • vervolgens terug de Rijksweg A28 is opgereden en
  • vervolgens wetende dat hij met een auto die kennelijk schade heeft opgelopen door deze botsing door is blijven rijden en
  • bij afrit 6 (Leusden-Zuid) van de Rijksweg A28 de afrit heeft genomen met een te hoge snelheid, en
  • alwaar onderaan de afrit meerdere auto’s voor een rood uitstralend verkeerslicht stonden te wachten en
  • met hoge snelheid voornoemde auto’s aan de rechterzijde (via de berm en vluchtstrook) is gepasseerd, terwijl hij, verdachte, geen zicht had op de verkeerssituatie ter plaatse en
  • vervolgens met een te hoge snelheid, te weten tussen de 65 kilometer per uur en 76 kilometer per uur, alwaar plaatselijk 50 kilometer per uur is toegestaan, door het rode licht is gereden en
  • door die te hoge snelheid de bocht naar rechts niet heeft kunnen maken en
  • (vervolgens) over de verhoogd rijbaanafscheiding is overgereden en waardoor de auto is gelanceerd, en
  • vervolgens met zijn voertuig tegen het (stilstaande) voertuig van [slachtoffer] is gebotst,
waardoor die [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
feit 2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedragingen hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amersfoort op de Arnhemseweg op 16 december 2016, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan [slachtoffer] , letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
primairongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevraagd om een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft de richtlijnen van het Openbaar Ministerie meegenomen in zijn
strafeis. De officier heeft aangevoerd dat indien de zaak eerder op zitting zou zijn aangebracht, voor deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd zou zijn gelet op de ernst van de feiten. De officier van justitie stelt echter dat de redelijke termijn is overschreden waardoor hij geen gevangenisstraf eist. Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij in zijn eis de proceshouding van verdachte heeft meegenomen, de spijtbetuiging en het feit dat verdachte zijn leven heeft gebeterd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu gevraagd is om verdachte vrij te spreken voor feit 3, de geëiste taakstraf moet worden verlaagd naar 150 uren taakstraf.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet door als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig rijgedrag te vertonen. Hierdoor is mevrouw [slachtoffer] , een nietsvermoedende onschuldige weggebruiker, slachtoffer geworden van een ernstig verkeersongeval. Zoals volgt uit haar schriftelijke verklaring zijn de gevolgen van het verkeersongeval voor mevrouw [slachtoffer] groot en heeft zij hier nog dagelijks last van. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat het verkeersongeluk is ontstaan doordat hij wegreed van de politie, nadat hij van de politie een stopteken had gekregen. Hoe verdachte zich heeft gedragen op de weg is zeer onverantwoord en het is een wonder dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen door zijn rijgedrag. Ook vindt de rechtbank het ernstig dat verdachte, nadat hij het verkeersongeluk had veroorzaakt, direct is weggevlucht. Verdachte heeft hiermee het slachtoffer aan haar lot overgelaten, terwijl zij gewond was en bekneld zat in haar auto.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de zogeheten LOVS-oriëntatiepunten, waarin uitgangspunten voor de strafmaat zijn neergelegd. Daarin wordt bij het veroorzaken van een verkeersongeval als gevolg van zeer hoge mate van schuld, als uitgangspunt voor de strafmaat genoemd een gevangenisstraf van 2 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te wijken van de gestelde LOVS-oriëntatiepunten, maar ook van de door de officier van justitie geëiste straf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van 24 juni 2019 van verdachte en op de rapportage van de reclassering van 29 juli 2019, opgemaakt door dhr. H. Luites. Uit het stafblad van verdachte volgt dat verdachte is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs, nadat zijn rijbewijs was ingevorderd in verband met de zaak waarvoor hij in deze procedure wordt vervolgd. De rechtbank vindt dit zeer kwalijk en leidt hieruit af dat verdachte, in ieder geval op dat moment, niet had geleerd van het door hem veroorzaakte verkeersongeval en de gevolgen hiervan. Uit het stafblad van verdachte volgt ook dat verdachte een boete heeft gekregen voor te hard rijden, deze overtreding heeft ook plaatsgevonden na onderhavig feit, namelijk op 2 januari 2019. De rechtbank weegt ook dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd van zodanige ernst, dat de rechtbank niet meegaat in de door de officier van justitie gekozen strafmodaliteit. De rechtbank kan niet met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf volstaan maar zal, gelet op een aantal omstandigheden, deze vrijheidsbenemende straf geheel voorwaardelijk opleggen. De eerste omstandigheid is gelegen in het feit dat de rechtbank vaststelt dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden. Hierdoor acht de rechtbank het niet meer gepast om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook speelt de proceshouding van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting een rol en heeft hij spijt betuigd waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte inziet wat de gevolgen zijn geweest van zijn handelen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf kan verdachte weerhouden van het nogmaals plegen van een (soortgelijk) strafbaar feit.
De rechtbank acht het daarnaast passend en geboden om aan verdachte ook een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren op met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft gezeten.
Tot slot legt de rechtbank een rijontzegging voor de duur van 12 maanden op waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest. De rechtbank heeft met het opleggen van deze maatregel rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank geeft verdachte hiermee een kans zodat hij kan laten zien dat hij zich als normale verkeersdeelnemer kan gedragen in het verkeer.

10.BESLAG

Teruggave aan verdachte
In overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten 105,60 euro.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 7, 175, 176 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, primair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren per dag dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder feit 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat van de ontzegging voor de duur van 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
105,60 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.F. Deug, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2019.
mr. M.C. Danel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg (te weten de Arnhemseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- nadat hem, verdachte, door de politie (op de Rijksweg A28 (ter hoogte van afrit 5, Maarn)) een volgteken was gegeven - door middel van een politietransparant met de tekst "POLITIE VOLGEN" in combinatie met optische en geluidssignalen - zijn snelheid juist heeft verhoogd, en/of
- ( vervolgens) over het puntstuk de hoofdrijbaan van de Rijksweg A28 weer is
opgereden, en/of
- ( vervolgens) aldaar links en/of rechts heeft ingehaald en/of over de vluchtstrook heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) ondanks het drukke verkeersbeeld een te hoge snelheid heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) bij afrit 7 (Leusden) van de Rijksweg A28 de afrit heeft genomen met een te hoge snelheid, en/of
- ( vervolgens) in de berm is geraakt en/of in de slip is geraakt en/of
(vervolgens) een verkeersbord (te weten een verkeersbord B6) heeft geraakt/geramd / mee in botsing is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terug de Rijksweg A28 is opgereden en/of (aldaar) een (of meerdere) paket(ten) op de rijbaan heeft gegooid, en/of
- ( vervolgens) wetende dat hij met een auto die kennelijk schade heeft opgelopen door deze botsing door is blijven rijden, en/of
- ( vervolgens) bij afrit 6 (Leusden-Zuid) van de Rijksweg A28 de afrit heeft genomen met een te hoge snelheid, en/of
- ( vervolgens) alwaar onderaan de afrit meerdere auto's voor een rood uitstralend verkeerslicht stonden te wachten, en/of
- ( vervolgens) met hoge snelheid voornoemde auto's aan de rechterzijde (via de berm en/of vluchtstrook) is gepasseerd, terwijl hij, verdachte, geen, althans onvoldoende zicht had op de verkeerssituatie ter plaatse en/of zonder zijn snelheid te verminderen, en/of
- ( vervolgens) met een te hoge snelheid, te weten tussen de 65 kilometer per uur en 76 kilometer per uur, alwaar plaatselijk 50 kilometer per uur is toegestaan, door het rode licht is gereden/ het rode verkeerslicht heeft genegeerd, en/of
- ( vervolgens) door die te hoge snelheid de bocht naar rechts niet heeft kunnen maken en/of (vervolgens) over de verhoogde rijbaanafscheiding/middengeleider is overgereden en/of waardoor de auto is gelanceerd, en/of
- ( vervolgens) met zijn voertuig tegen het (stilstaande) voertuig van [slachtoffer] is aangereden en/of gebotst,
waardoor die [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel is toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (merk Audi), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Arnhemseweg en/of afrit 6 (Leusden-Zuid) van de Rijksweg A28,
- nadat hem, verdachte, door de politie (op de Rijksweg A28 (ter hoogte van afrit 5, Maarn)) een volgteken was gegeven
- door middel van een politietransparant met de tekst "POLITIE VOLGEN" in combinatie met optische en geluidssignalen
- zijn snelheid juist heeft verhoogd, en/of
- ( vervolgens) over het puntstuk de hoofdrijbaan van de Rijksweg A28 weer is
opgereden, en/of
- ( vervolgens) aldaar links en/of rechts heeft ingehaald en/of over de
vluchtstrook heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) ondanks het drukke verkeersbeeld een te hoge snelheid heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) bij afrit 7 (Leusden) van de Rijksweg A28 de afrit heeft genomen met een te hoge snelheid, en/of
- ( vervolgens) in de berm is geraakt en/of in de slip is geraakt en/of
- ( vervolgens) een verkeersbord (te weten een verkeersbord B6) heeft geraakt/geramd / mee in botsing is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terug de Rijksweg A28 is opgereden en/of (aldaar) een (of meerdere) paket(ten) op de rijbaan heeft gegooid, en/of
- ( vervolgens) wetende dat hij met een auto die kennelijk schade heeft opgelopen door deze botsing door is blijven rijden, en/of
- ( vervolgens) bij afrit 6 (Leusden-Zuid) van de Rijksweg A28 de afrit heeft genomen met een te hoge snelheid, en/of
- ( vervolgens) alwaar onderaan de afrit meerdere auto's voor een rood uitstralend verkeerslicht stonden te wachten, en/of
- ( vervolgens) met hoge snelheid voornoemde auto's aan de rechterzijde (via de berm en/of vluchtstrook) is gepasseerd, terwijl hij, verdachte, geen, althans onvoldoende zicht had op de verkeerssituatie ter plaatse en/of zonder zijn snelheid te verminderen, en/of
- ( vervolgens) met een te hoge snelheid, te weten tussen de 65 kilometer per uur en 76 kilometer per uur, alwaar plaatselijk 50 kilometer per uur is toegestaan, door het rode licht is gereden/heeft genegeerd, en/of
- ( vervolgens) door die te hoge snelheid de bocht naar rechts niet heeft kunnen maken en/of (vervolgens) over de verhoogde rijbaanafscheiding/middengeleider is overgereden en/of waardoor de auto is gelanceerd, en/of
- ( vervolgens) met zijn voertuig tegen het (stilstaande) voertuig van [slachtoffer] is aangereden en/of gebotst,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2. hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amersfoort op/aan de Arnhemseweg, op of omstreeks 16 december 2016, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
(art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
3. hij op of omstreeks 16 december 2016, te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten drie navigatiesystemen, althans een of meer, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)