ECLI:NL:RBMNE:2019:384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
16/659346-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen die betrokken waren bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in grote hoeveelheden hasj. De hoofdverdachten, een 56-jarige man uit Doorn en een 55-jarige man uit Utrecht, zijn veroordeeld tot respectievelijk 7 en 5 jaar gevangenisstraf, terwijl een 43-jarige man uit Utrecht een gevangenisstraf van 2 jaar kreeg opgelegd. Het onderzoek naar de verdachten begon in 2016 na een anonieme tip en leidde tot de ontdekking van 3.387 kilo hasj in een loods in Odijk in maart 2017. De rechtbank oordeelde dat de 56-jarige man een leidinggevende rol had binnen de organisatie, terwijl de 55-jarige man voornamelijk uitvoerende taken vervulde. De derde man had een kleinere rol, maar was ook betrokken bij de criminele activiteiten. De rechtbank benadrukte dat het op grote schaal handelen in softdrugs niet wordt gedoogd en dat dit soort criminaliteit vaak gepaard gaat met geweld en intimidatie. De verdachten werden ook geconfronteerd met ernstige bedreigingen, waaronder een poging tot liquidatie van de 43-jarige man en beschietingen van woningen. De rechtbank vond dat de ernst van de feiten en de betrokkenheid bij een criminele organisatie een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, en baseerde de straffen op vergelijkbare zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659346-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juli 2017, 6 juni 2018, 28 augustus 2018, 8 januari 2019 en 22 januari 2019.
Op 8 januari 2019 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarbij de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd is behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16/707146-16) en [medeverdachte 2] (16/705061-17). Op 22 januari 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van hetgeen verdachte en mr. S. Schuurmans, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is ter terechtzitting van 6 juni 2018 gewijzigd. Degewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 15 maart 2017 te Odijk samen met (een) ander(en) opzettelijk 4,9 kg MDMA aanwezig heeft gehad;
feit 2:op 15 maart 2017 te Odijk samen met (een) ander(en) opzettelijk 3.387 kilogram hasj aanwezig heeft gehad;
feit 3:in de periode van 9 maart 2017 tot en met 15 maart 2017 te Odijk en/of Zaltbommel samen met (een) ander(en) meerdere malen hoeveelheden hasj heeft verkocht/afgeleverd/verstrekt en/of vervoerd;
feit 4:in de periode van 9 maart 2017 tot en met 5 april 2017 te Utrecht, Zeist, Odijk, Zaltbommel en Amsterdam heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op de handel in hasj en/of witwassen;
feit 5:op 15 maart 2017 te Odijk samen met (een) ander(en) een pistool, merk Arrow, en/of munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daartoe heeft zij – kort gezegd – voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde onder andere verwezen naar de aangetroffen drugs, het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de (vertalingen van de) diverse tapgesprekken gevoerd tussen medeverdachte [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]) en medeverdachte [medeverdachte 2]
(hierna: [medeverdachte 2] )en de bevindingen van het observatieteam. Voor de bespreking van het onder 4 ten laste gelegde, de deelneming aan een criminele organisatie, heeft zij, onder verwijzing naar het dossier, het juridisch kader uiteengezet en toegepast.
Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 1 en 5 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zich hiervoor onvoldoende bewijs in het dossier bevindt en heeft zij gevorderd verdachte van deze feiten vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er zich geen enkele aanwijzing in het dossier bevindt om zijn cliënt te koppelen aan de, uit de OVC- en tapgesprekken naar voren gekomen, naam dan wel persoon ‘ [bijnaam] ’. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de raadsman dat uit het dossier niet blijkt dat er verdovende middelen met de Volkswagen bus van zijn cliënt zijn vervoerd, dan wel dat zijn cliënt wetenschap had van en daarnaast beschikkingsmacht had over deze verdovende middelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 1 en 5
De rechtbank is van oordeel, met de officier van justitie en de raadsman, dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van die feiten vrijspreken.
4.3.2.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
4.3.2.1. Inleiding [1]
Naar aanleiding van een anonieme tip [2] en informatie van het Team Criminele Inlichtingen [3] (
hierna: TCI) over criminele activiteiten van [medeverdachte 1] heeft de politie eenheid Midden-Nederland op 13 september 2016 een onderzoek naar hem ingesteld. [4] Gedurende het vervolgonderzoek is nieuwe TCI-informatie aangeleverd waaruit (onder andere) volgt dat [medeverdachte 1] geld zou verdienen met handel in hasj. [5] De politie heeft de telefoon van [medeverdachte 1] afgetapt en op basis van de bevindingen uit de gesprekken die [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] heeft gevoerd, is ook de telefoon van [medeverdachte 2] afgetapt. Bij observaties werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] regelmatig in een Renault Clio met kenteken [kenteken] (
hierna: de Renault Clio) gesignaleerd en daarom heeft de politie de gesprekken die in de Renault Clio zijn gevoerd, opgenomen door middel van OVC-apparatuur (Opname Vertrouwelijke Communicatie). [6]
Versluierd taalgebruik
Uit de OVC- en tapgesprekken leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven man met Marokkaans telefoonnummer eindigend op 0878 (
hierna: NNman0878) met elkaar communiceren door middel van versluierd taalgebruik. [7] Voor de deelnemers aan de gesprekken is het immers duidelijk waarover wordt gesproken, maar op basis van de letterlijke tekst van de gesprekken is dat voor een buitenstaander niet het geval. Zo blijkt uit het procesdossier bijvoorbeeld dat onderling wordt gesproken over het verkopen van ‘gras’ en het sturen van ‘15 kilo brood’ [8] , een levering van ‘5 meter natuur’ [9] , en over de markt in ‘Euro’, ‘Philip Plein’, ‘Gardala’, en ‘Kritik’. [10] Daarnaast wordt de zinsnede ‘de jongens liggen te slapen’ meermaals gebruikt in relatie tot een levering of ontmoeting. [11] Verder is meermaals een code afgestemd die bij een ontmoeting zou moeten worden uitgesproken. [12] Voor de bewezenverklaring moet de rechtbank in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van de zich in het procesdossier bevindende gesprekken duiden. Om dat te doen, heeft de rechtbank de hierna weergegeven bewijsmiddelen ter zake van de verschillende zaaksdossiers in onderlinge samenhang beschouwd.
Bij de uitleg van versluierd taalgebruik of codetaal komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat bepaalde goederen/verdovende middelen op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip zijn aangetroffen. [13]
4.3.2.2. Zaaksdossier 4, overdracht verdovende middelen 9 maart 2017 (Zaltbommel)
Bewijsmiddelen
Op 8 maart 2017 om 18:06 uur belt NNman0844 naar [medeverdachte 2] :
[medeverdachte 2] wordt gebeld door NNman0844.
NNman zegt tegen [medeverdachte 2] ik heb die jongen die de de euro komt halen jou nummer gegeven.
(…)
NNman zegt hij gaat tegen je zeggen ik kom voor die 500 euro. [14]
Op 8 maart 2017 om 18:07 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 2] vraagt [medeverdachte 1] die telefoon bij hem te laten, dat iemand hem zo gaat bellen, dat [medeverdachte 1] '500 euro' moet zeggen en dat de beller wel zal begrijpen hoe en wat. [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 1] morgen met deze persoon moet afspreken. [15]
Op 8 maart 2017 om 19:47:35 uur belt NNman1001 naar [medeverdachte 1] :
NNMan moet ff een afspraak maken voor morgen en vraagt of [medeverdachte 1] zijn kant op komt. [16]
Op 8 maart 2017 om 20:11 uur belt [medeverdachte 1] naar NNman1001:
[medeverdachte 1] zegt: 11 uur is goed [A] .
(…)
[A] zegt dat het goed is (…)
[A] zegt: In Zaltbommel.
[medeverdachte 1] zegt van ja, ja, ja, (…)
[A] zegt van is goed , zie ik je daar bij volks wagen ja.
[medeverdachte 1] zegt: Volks wagen is goed. [17]
Op 8 maart 2017 om 20:19 uur belt [medeverdachte 2] naar NNman0844:
[medeverdachte 2] : Oke morgen zelfde plaats toch waar ik altijd naar toe ga.
NNman: Ja neem je auto mee en je krijgt 5 meter Euro. [18]
Op 9 maart 2017 om 10:56:42 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 2] : bel hem en zeg tegen hem dat hij al daar is, bij die plek, bij de parkeerplaats, een carpoolplaats [19]
Op 9 maart 2017 om 13:14 uur belt [medeverdachte 2] naar NNman0844:
[medeverdachte 2] = [medeverdachte 2]
N = NNman*0844
[medeverdachte 2] : Alles verloopt goed. Die jongens liggen op hun eigen plek te slapen.
Er is daar precies 5 meter en 9.
(…)
N: Ja, dat is het, ja, klopt.
(…)
[medeverdachte 2] : Oke, mooi, die jongens liggen dus op hun eigen locatie te slapen. [20]
Verdachte [verdachte] heeft – zakelijk weergegeven – ter terechtzitting van 8 januari 2019 verklaard:
De auto die is geobserveerd op 9 maart 2017 is mijn zwarte Transporter bus, ik was er naartoe gegaan om spullen op te halen. Er zouden door iemand anders tegels worden opgehaald met mijn auto die dag. Ik bleef achter bij het tankstation omdat ik niet kan tillen. [21]
Bewijsoverweging en conclusie
Op woensdag 8 maart 2017 heeft [medeverdachte 2] een gesprek met NNman0844. Hierin wordt het codewoord voor de overdracht gegeven, zijnde ‘500 euro’. [medeverdachte 2] neemt direct hierna telefonisch contact op met [medeverdachte 1] . In dit gesprek koppelt [medeverdachte 2] de opdracht die hij van NNman0844 heeft gekregen terug aan [medeverdachte 1] , zegt hij dat [medeverdachte 1] zo gebeld gaat worden en instrueert hij hem om het codewoord ‘500 euro’ te gebruiken zodra hij gebeld wordt. [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] morgen met deze persoon moet afspreken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een aantal gesprekken met NNman1001, door [medeverdachte 1] ‘ [A] ’ genoemd, en zij spreken voor de volgende dag af, 9 maart 2017 om 11.00 uur in Zaltbommel bij de ‘Volkswagen’. Dit wordt ook telefonisch teruggekoppeld op 8 maart 2017 door [medeverdachte 2] aan de eerdergenoemde Marokkaanse NNman; deze zegt dat [medeverdachte 2] ‘5 meter euro’ zal krijgen.
Op 9 maart 2017 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zegt hem dat eerdergenoemde [A] bij de carpoolplaats staat te wachten. Even later, om 12.19 uur belt [medeverdachte 2] naar de Marokkaanse NNman en bevestigt dat de opdracht is uitgevoerd. Om 13.14 uur belt [medeverdachte 2] nogmaals naar de Marokkaanse NNman en geeft de terugkoppeling ‘alles verloopt goed, de jongens liggen op hun eigen plek te slapen. Er is daar precies 5 meter 9’.
[medeverdachte 2] heeft ter zitting erkend – dat hij op de desbetreffende plek is geweest, de Volkswagen bus heeft bestuurd en deze heeft afgegeven aan een NNman, waarna hij in het tankstation heeft gewacht. De Volkswagen bus is korte tijd meegenomen door die NNman. Vervolgens wordt de Volkswagen weer teruggebracht door de NNman en hierna rijdt [medeverdachte 2] weer weg zonder de NNman.
Uit het procesdossier blijkt dat tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en NNman0878 met enige regelmaat wordt gesproken over ‘meter(s)’ in relatie tot geldbedragen of goederen. Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt dat op 9 maart 2017 een levering plaatsvindt en dat ‘de jongen’ ‘de euro’ komt ophalen. Voorafgaand aan de levering van 9 maart 2017 is gesproken over ‘5 meter euro’. Tijdens de doorzoeking van de loods te Odijk zijn pakken hasj aangetroffen met de opdruk van het woord ‘EURO’ (zie onder 4.3.3.). De rechtbank leidt daaruit af dat wanneer gesproken wordt over een ‘meter’ in relatie tot Euro, daarmee de hoeveelheid/het gewicht van de desbetreffende soort hasj wordt bedoeld.
De rechtbank overweegt dat bij deze overdracht een codewoord wordt gebruikt (‘500 Euro’), een hoeveelheid wordt genoemd (‘5 meter 9’) en een terugkoppeling wordt gegeven (‘de jongens liggen te slapen’). De rechtbank overweegt dat dit versluierd taalgebruik, in samenhang bezien met de omstandigheden waaronder de ontmoeting plaats heeft gevonden, leidt tot de conclusie dat dit een overdracht van verdovende middelen betreft. De rechtbank acht op grond van de genoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien met de hierna te noemen bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier 5 en de doorzoeking van de loods in Odijk wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen met zijn medeverdachten, op 9 maart 2017 te Zaltbommel betrokken was bij een overdacht van hasj.
4.3.2.3 Zaaksdossier 5, overdracht verdovende middelen 15 maart 2017 (Aalsmeer/Odijk)
Bewijsmiddelen
Op 14 maart 2017 om 13:46 uur belt [medeverdachte 2]
( [medeverdachte 2] )naar NNman9095:
[medeverdachte 2] : Nog niemand heeft mij gebeld???
NN: Nog niet?? Hai..
[medeverdachte 2] : Ja, maar ik kan dan, even die schema maken!!! [22]
Op 14 maart 2017 om 16:15 uur belt NNman2295 naar [medeverdachte 2] :
NNman zegt dat hij [medeverdachte 2] zijn nummer heeft gekregen en dat hij [medeverdachte 2] even moest bellen.
NNman zegt: morgen even afspreken toch. [23]
Op 15 maart 2017 om 7:41 uur stuurt NNman2295 een sms naar [medeverdachte 2] :
Raadhuisplein Aalsmeer, (…) [24]
Op 15 maart 2017 om 7:44 uur stuurt [medeverdachte 2] een sms naar NNman2295:
Ok 11 30 is ie er een zwarte bus, is hollander. [25]
Op 15 maart 2017 om 7:44 uur stuurt NNman2295 een sms naar [medeverdachte 2] :
Ok Zeg Code Is Zwart [26]
Verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 hebben verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Wij hebben op woensdag 15 maart 2017, tussen 11.00 uur en 14.20 uur geobserveerd en daarbij
hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan (…):
11.31, E152
Ik zag dat een man op het Raadhuisplein te Aalsmeer liep. Ik kan deze man als volgt omschrijven: Man, blank, ongeveer 40 jaar oud, ongeveer 1.70 meter lang en kort zwart haar. (hierna: NN1
)
(…)
Ik zag dat er een zwarte bedrijfsauto van het merk Volkswagen, type Transporter, kleur zwart en kenteken onbekend het Raadhuisplein te Aalsmeer opreed.
(…)
Ik zag dat NN1 als passagier in de Volkswagen [kenteken] stapte.
11.32, E152
Ik zag dat een onbekende man (hierna: NN2
) van de bestuurdersstoel van de Volkswagen [kenteken] uit de Volkswagen [kenteken] stapte. Ik zag dat NN1 achter het stuur ging zitten en de Volkswagen Volkswagen [kenteken] vervolgens vertrok. [27]
11.42, E145
Ik zag dat de Volkswagen [kenteken] geparkeerd stond op het terrein van het perceel [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat NN1 nog in de Volkswagen [kenteken] zat.
11.52, E157
Ik zag dat NN1 met de Vespa wegreed in de richting van de [adres] te [woonplaats] . [28]
11.52, E141
Ik zag dat NN2 in de Volkswagen [kenteken] stapte en vertrok.
12.40, E154
Ik zag dat de Volkswagen [kenteken] het terrein, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , opreed. [29]
13.43, E145
Ik zag dat de Volkswagen [kenteken] vanaf de achterzijde van een aldaar gelegen loods aan kwam rijden. Ik zag dat NN2 als bestuurder in de Volkswagen [kenteken] zat. Ik weet dat de Volkswagen [kenteken] niet aan de achterzijde van deze loods geparkeerd stond. De Volkswagen [kenteken] moet uit de loods zijn gereden. [30]
Op 15 maart 2017 om 13:21:49 uur belt [medeverdachte 2]
( [medeverdachte 2] )naar NNman9095:
[medeverdachte 2] : (…) ALLES IS KLAAR.
(…)
[medeverdachte 2] : (…) het is (…) 599,4.
(…)
[medeverdachte 2] : Die jongens zijn thuis en ze liggen nu allemaal te slapen, klaar. [31]
Verdachte [medeverdachte 2] heeft – zakelijk weergegeven – ter terechtzitting van 8 januari 2019 verklaard:
De bestuurder die is geobserveerd op 15 maart 2017 in Aalsmeer in een zwarte Transporter bus, dat was ik. Ik was daar om spullen op te halen. Er zouden door iemand anders tegels worden opgehaald met mijn auto die dag. Volgens mij ben ik uitgestapt. In de loods zijn de spullen uitgeladen door de persoon. Ik ben in de bus gebleven. (…) Het is mijn bus. [32]
Bewijsoverweging en conclusie
Op dinsdag 14 maart 2017 om 13.46 uur heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact met NNman9095. In dit gesprek geeft [medeverdachte 2] aan dat hij nog niet gebeld is en zijn schema niet kan maken. Op 14 maart 2017 om 16.15 uur wordt [medeverdachte 2] gebeld door NNman2295 die aangeeft dat hij het nummer van [medeverdachte 2] heeft gekregen en vraagt of ze morgen kunnen afspreken.
Op 15 maart 2017 om 7:41 en 7:44 uur hebben [medeverdachte 2] en NNman2295 contact en spreken ze af om elkaar om 11.30 uur op het Raadhuisplein te Aalsmeer te ontmoeten. [medeverdachte 2] geeft in een sms-bericht aan NNman2295 aan dat hij niet zelf zal komen, maar dat hij een Hollander met een zwarte bus stuurt. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] deze ‘Hollander met zwarte bus’ is. De NNman gaat akkoord en stuurt in een bericht aan [medeverdachte 2] dat hij het codewoord ‘zwart’ moet doorgeven.
Uit de observaties van de verbalisanten en de verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat op het Raadhuisplein te Aalsmeer een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en een NNman (door de observanten is deze NNman omschreven als NNman1). Deze NNman heeft de bus van [medeverdachte 2] geleend en meegenomen. Ongeveer een kwartier later komt de NNman terug en rijdt [medeverdachte 2] weer alleen weg met zijn bus. [medeverdachte 2] is vervolgens naar een loods aan de [adres] te [woonplaats] gereden. Om 12:40 uur komt [medeverdachte 2] bij deze loods in Odijk aan.
Om 13.17 uur en 13.21 uur neemt [medeverdachte 2] telefonisch contact op met NNman9095. [medeverdachte 2] zegt dat ‘alles klaar was’ en het ‘599,4’ was. In het gesprek zegt [medeverdachte 2] ‘de jongens thuis waren en dat ze allemaal lagen te slapen’.
De rechtbank constateert veel gelijkenissen tussen zaaksdossier 4 en 5. In beide gevallen organiseert [medeverdachte 2] een ontmoeting, waarbij een codewoord wordt afgesproken en waarbij gesproken wordt over een overdacht van goederen. In beide gevallen rijdt [medeverdachte 2] naar de ontmoetingsplek, geeft hij zijn bus af aan een NNman en krijgt hij zijn bus korte tijd later terug. Na afloop van beide ontmoetingen rapporteert [medeverdachte 2] aan een NNman dat ‘de jongens liggen te slapen’ en noemt hij daarbij een getal.
Op 15 maart 2017 heeft de politie, korte tijd nadat [medeverdachte 2] de loods aan de [adres] te [woonplaats] had bezocht, dezelfde loods doorzocht. In de loods heeft de politie 3.387 kilogram hasj aangetroffen (zie onder 4.3.3.). Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan het niet anders dan dat [medeverdachte 2] in beide gevallen een drugstransport heeft uitgevoerd. [medeverdachte 2] verklaart weliswaar dat hij niets weet van het vervoeren van verdovende middelen en heeft hij verklaard dat het in beide gevallen om een levering tegels zou gaan, maar de rechtbank acht dat hoogst onwaarschijnlijk. Vanuit het scenario dat [medeverdachte 2] tegels zou hebben vervoerd of zou gaan vervoeren, kan immers niet worden verklaard waarom voorafgaand aan de ontmoeting codewoorden zouden moeten worden afgesproken, waarom [medeverdachte 2] zijn bus zou hebben afgestaan, waarom na de ontmoeting gesproken wordt over ‘jongens die liggen te slapen’ en waarom een grote hoeveelheid hasj is aangetroffen op dezelfde dag in dezelfde loods als waar [medeverdachte 2] enkele uren daarvoor – na afloop van een door [medeverdachte 2] georganiseerde ontmoeting – met zijn bus naartoe was gereden. De rechtbank acht dus op grond van de genoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier 4 en de doorzoeking van de loods in Odijk wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen met zijn medeverdachten, op 15 maart 2017 te Aalsmeer en Odijk betrokken was bij een overdacht van hasj.
4.3.2.4. Tussenconclusie overdrachten verdovende middelen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 maart 2017 en 15 maart 2017 tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten een hoeveelheid hasj heeft verkregen en vervoerd zoals hieronder bewezenverklaard onder 5.
4.3.3.
Doorzoeking loods Odijk 15 maart 2017
Bewijsmiddelen
Verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 hebben verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Wij hebben op woensdag 15 maart 2017, tussen 11.00 uur en 14.20 uur geobserveerd en daarbij
hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan (…): [33]
(…)
12.40, E154
Ik zag dat de Volkswagen [kenteken] het terrein, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , opreed.
13.43, E145
Ik zag dat de Volkswagen [kenteken] vanaf de achterzijde van een aldaar gelegen loods aan kwam rijden. Ik zag dat NN2 als bestuurder in de Volkswagen [kenteken] zat. Ik weet dat de Volkswagen [kenteken] niet aan de achterzijde van deze loods geparkeerd stond. De Volkswagen [kenteken] moet uit de loods zijn gereden. [34]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op woensdag 15 maart 2017 tussen 14:30 uur en 18:15 uur vond er een doorzoeking plaats op grond van de Opiumwet in de loods aan de [adres] te [woonplaats] . (…) Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
(…)
- Ingepakte vermoedelijke verdovende middelen [35]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Het onderzoek is verricht in een (…) (bedrijfspand) te [adres] , [adres] (…).
Door mij zijn in totaal 24 verpakkingen geopend. Ik zag dat (…) de inhoud bestond uit zogenaamde broodjes. Door mijn ervaring en opleiding herkende ik de inhoud als hashjisch. (…) De monsters werden door mij indicatief getest(…). Deze testen gaven een positieve uitslag op THC bestanddeel van hasjisch. [36]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 16 maart 2017 heb ik(…)
de inhoud op een geijkte weegschaal gewogen.
Ik zag toen dat het totaalgewicht van de hash 3.387 kilogram was. [37]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft op 16 maart 2017 foto’s gemaakt van de pakketten drugs die op 15 maart 2017 op de [adres] te [woonplaats] in beslag zijn genomen. Op één van de foto’s van deze pakketten is de opdruk ‘EURO’ te zien. [38]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht, op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte tezamen met zijn medeverdachten op 15 maart 2017 te Odijk 3.387 kilogram hasj voorhanden heeft gehad zoals onder 2 ten laste gelegd. De rechtbank weegt hierbij de omstandigheden mee dat verdachte bij de overdracht voorafgaande aan de doorzoeking van de loods te Odijk betrokken is geweest, de bij de overdracht gebruikte Volkswagen bus van verdachte na de overdracht naar de loods is gereden en zeer kort daarna de loods is doorzocht en de grote hoeveelheid hasj is aangetroffen. Daarbij komt dat in de loods persoonlijke spullen van verdachte zijn aangetroffen, zoals administratie en kleding. Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de grote hoeveelheid hasj in de loods was opgeslagen en dat hij ook hierover kon beschikken.
4.3.4.
Criminele organisatie [39]
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Daarnaast moet verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat verdachte opzet had op het deelnemen van de organisatie. Voldoende daarvoor is dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt van een onderling afstemmen van activiteiten tussen (onder meer) verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook blijkt van een onderlinge verdeling van de werkzaamheden.
4.3.4.1 Onderlinge verdeling van de werkzaamheden
De rechtbank ziet de volgende onderlinge verdeling in het dossier. Hoog in de organisatie staat de Marokkaanse NNman die verschillende namen en diverse Marokkaanse telefoonnummers gebruikt. Hij geeft opdrachten aan [medeverdachte 2] die deze weer verder delegeert en een terugkoppeling geeft aan de NNman als de opdracht is uitgevoerd. [medeverdachte 2] lijkt deels leiding te geven aan de Nederlandse afdeling van de organisatie, maar vooral een uitvoerende rol te hebben. Hij geeft hiervoor opdrachten aan en werkt hiervoor nauw samen met [medeverdachte 1] , die vooral een uitvoerende rol heeft. Verdachte lijkt ook een uitvoerende rol te hebben en zorgt (voor middelen) voor het vervoer van de verdovende middelen naar de opslagplaats, de loods in Odijk. Ieder heeft zijn eigen taak binnen de organisatie.
4.3.4.2. Samenwerkingsverband twee of meer personen
Uit opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in de ten laste gelegde periode veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen een Marokkaanse NNman (ook NNman0878 genoemd), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarnaast blijkt ook van een samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] , die elkaar in ieder geval sinds 2010 kennen en verdachte en [medeverdachte 1] , die elkaar al langere tijd kennen.
Op grond van de inhoud van de telefoongesprekken, OVC-gesprekken en sms-berichten kan naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld worden dat tot de taken van het samenwerkingsverband behoorden – naast plannen van de overdrachten – ook het communiceren van de bedragen, bijhouden van de administratie, contact houden met verschillende NNmannen voor de overdrachten en het verder delegeren van de opdrachten gegeven door de Marokkaanse NNman. Na een (geslaagde) overdracht wordt dit teruggekoppeld door [medeverdachte 2] aan de Marokkaanse NNman. In de gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt meermalen afgestemd wie de overdracht uitvoert en op welke wijze deze wordt afgehandeld. Ook de soorten hasj worden besproken, waarbij de namen ‘Cordoba’ en ‘Euro’ worden genoemd, merknamen die ook zijn teruggevonden bij de partij verdovende middelen in beslag genomen bij de doorzoeking van de loods in Odijk op 15 maart 2017. De professionaliteit van de organisatie blijkt ook uit de inbeslaggenomen stukken en OVC-gesprekken tussen verdachten, hieruit blijkt onder andere dat er een boekhouding en administratie werd bijgehouden.
4.3.4.3. Duurzaamheid
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de nauwe samenwerking in ieder geval voor de tenlastegelegde periode kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de periode waarover hun samenwerking zich heeft uitgestrekt voldoende duurzaam is om te kunnen spreken van een criminele organisatie. Uit het dossier volgen ook aanwijzingen dat voorafgaand aan de onderzoeksperiode er al sprake was van dit samenwerkingsverband, onder andere door de huurovereenkomst tussen [medeverdachte 2] en verdachte gedateerd uit 2010, hetgeen de rechtbank sterkt in haar oordeel dat sprake is van een duurzaam samenwerkingsverband.
4.3.4.4. Versluierd taalgebruik
Uit de telefoongesprekken, OVC-gesprekken en sms-berichten volgt voorts dat (deels) in versluierde taal werd gesproken, zoals eerder uiteengezet. [40]
De rechtbank is van oordeel dat de contacten gaan over het voorbereiden van overdrachten van geld dan wel verdovende middelen, het bepalen van de prijs van de goederen dan wel de hoogte van het over te dragen bedrag en de bevestiging dat de overdracht geslaagd is. De rechtbank overweegt dat het gebruik van versluierd taalgebruik en codewoorden – en de voorafgaande afstemming van dit taalgebruik – ook wijst op een georganiseerde samenwerking. Deze contacten, bezien in samenhang met de bewezenverklaarde overdrachten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie dat in de ten laste gelegde periode sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere organisatiegraad tussen meerdere personen, die de handel van hasj en het witwassen van grote bedragen tot oogmerk had. De (aanzienlijke) contante transacties, waarbij grote bedragen contant geld werden uitgewisseld voor kilo’s hasj laten de enorme omvang van de door de verdachten opgezette handel zien
4.3.4.5. Deelname aan de organisatie
Zeker in het geval van verdachte is het niet uitgesloten dat hij ‘slechts’ verantwoordelijk was voor het regelen van drugstransporten. Het is echter niet vereist dat de deelnemers aan die organisatie rechtstreeks betrokken zijn bij álle activiteiten van die organisatie. De planmatige werkwijze, zoals deze uit de bewijsmiddelen blijkt, getuigt van een hechte en intensieve samenwerking van de leden van het samenwerkingsverband, waarbij in wisselende samenstellingen veelal volgens een vast patroon werd gehandeld. Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte, meer dan in algemene zin, weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven. Ten slotte is gebleken van de intentie om dit structureel te blijven doen, welke slechts tot stilstand is gebracht door de aanhouding van verdachten.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande aan alle elementen is voldaan en wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de periode van 9 maart 2017 tot en met 5 april 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie tussen meerdere personen. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 15 maart 2017 te Odijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 3.387 kilogram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
in de periode van 9 maart 2017 tot en met 15 maart 2017 te Odijk en Zaltbommel en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (meermalen) opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd meerdere hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
in de periode van 9 maart 2017 tot en met 5 april 2017 te Odijk en Zaltbommel, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoelt in artikel 11 derde en vijfde lid en artikel 11a van de Opiumwet, namelijk:
- het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (grote) hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (grote) hoeveelheden hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het voorhanden hebben van vervoermiddelen, ruimten, en gelden, waarvan hij, verdachte en een of meer andere personen wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede lid van de Opiumwet, namelijk het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en als bedoeld in 420bis wetboek van strafrecht, namelijk het plegen van witwassen van (grote hoeveelheden) geld;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3 tot en met 5 van de Opiumwet.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, indien de rechtbank de raadsman niet zou volgen in zijn pleidooi, dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is. De raadsman voert verder aan dat een zweem van geweld, mede tegen zijn cliënt, rond het dossier hangt, maar dat dit niet mag leiden tot het opleggen van een lange gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist. Voor zover de rechtbank toch met de eis van de officier van justitie zou meegaan, verzoekt de raadsman de officier van justitie niet te volgen in het verbinden van een gedeeltelijk voorwaardelijk strafdeel aan de door haar geëiste gevangenisstraf omdat dat per saldo minder gunstig is voor zijn cliënt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het buiten de gedoogvoorwaarden om op grote schaal opzettelijk verkopen en afleveren van hasj. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van zeer grote hoeveelheden hasj.
Weliswaar kent Nederland ten aanzien van softdrugs een gedoogbeleid, maar ook dit beleid kent zijn grenzen. Hoewel er door het gedoogbeleid sprake is van een schemergebied, neemt dit niet weg dat het op grote schaal handelen in softdrugs, zoals in de onderhavige zaak het geval is geweest, nadrukkelijk niet wordt gedoogd en strafbaar is. Achter de grootschalige handel in softdrugs, zoals de handel waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, gaat een wereld van georganiseerde criminaliteit schuil die wordt gekenmerkt door intimidatie en geweld. Tekenend in dit kader is dat een onbekend gebleven dader geprobeerd heeft verdachte op straat te beschieten, blijkbaar in een poging hem te liquideren, maar het gebruikte vuurwapen weigerde dienst. Ook op het woonadres van de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ernstige bedreigingen geuit doordat een granaat aan een hek is opgehangen en de woning met een vuurwapen is beschoten. Het verontrust de rechtbank ook zeer dat bij de doorzoekingen op 15 mei 2017 verschillende (vuur)wapens zijn gevonden.
Daar komt bovendien bij dat verdachte zich als deelnemer aan de criminele organisatie schuldig heeft gemaakt aan het buiten beeld houden van de enorme geldstromen van deze handel. In deze organisatie heeft verdachte weliswaar een voornamelijk uitvoerende rol en kleinere rol dan zijn medeverdachten gehad, maar hij was betrokken bij meerdere overdrachten en heeft zich gedurende langere tijd ingezet voor de organisatie. Verdachte heeft met zijn aandeel in de organisatie willens en wetens onderdeel uitgemaakt van een grensoverschrijdende ondermijnende organisatie.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het de verdachte betreffende strafblad van 27 november 2018. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat van recidive geen sprake is.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op al hetgeen hiervoor is afgewogen, in dit geval niet worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur. Bij de vaststelling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd. De rechtbank ziet in deze vergelijkbare gevallen aanleiding om in strafmatigende zin in enige mate af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
Uitganspunt is dat een ieder vóór veroordeling zijn berechting in vrijheid dient te kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzaken. Evident is dat verdachte ook een belang heeft om ook de uitkomst van een – eventueel – hoger beroep in vrijheid af te wachten.
Dit belang is evenwel niet onbeperkt: de stelling dat een verdachte ook hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid mag afwachten gaat gelet op artikel 5 lid 1, aanhef en onder a EVRM niet op. Hierin is immers bepaald dat ná veroordeling vrijheidsbeneming is gerechtvaardigd. Deze veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Deze redenering kan naar analogie ook worden toegepast op zaken in eerste aanleg waarin het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en verdachte vervolgens tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Bij de beoordeling of de schorsing in dit geval moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de veroordeelde af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – zoals hiervoor toegelicht – en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid.
Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De detentie van verdachte herleeft nu dus weer.

9.BESLAG

De in deze rubriek gebruikte nummers verwijzen naar de door de officier van justitie overgelegde lijst van in beslag genomen voorwerpen, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beslaglijst overgelegd met daarin opgenomen een voorstel voor de afdoening van het beslag. Zij heeft gevorderd ten aanzien van het goed genummerd onder 43 en dat deze zal worden onttrokken aan het verkeer. Zij heeft verder aangevoerd dat naast de op de beslaglijst genoemde goederen, ook een map van het klusbedrijf van verdachte [medeverdachte 2] en de in het dossier genoemde Volkswagen Transporter bus in beslag zijn genomen. Ten aanzien van de map geeft zij aan dat deze kan worden teruggegeven aan de verdachte. Zij vordert de Volkswagen bus verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich zonder onderbouwing op het standpunt gesteld dat de aan zijn cliënt toebehorende in beslag genomen goederen moeten worden geretourneerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave
Met betrekking tot de door de officier van justitie genoemde in beslag genomen map met administratie van het klusbedrijf van verdachte gelast de rechtbank de teruggave aan de verdachte, aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde is begaan met behulp van de door de officier van justitie genoemde in beslag genomen Volkswagen Transporter bus. Dit goed zal daarom verbeurd worden verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het vuurwapen (
goednummer 43) van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en zal dit wapen onttrekken aan het verkeer.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 33, 33a, 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3, 11 en 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de map met administratie van het klusbedrijf van verdachte;
- gelast de verbeurd verklaring van Volkswagen Transporter bus;
- gelast de onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te weten de goederen met de nummers: 43;
Voorlopige hechtenis
-heft op de schorsing van het bevel van voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2019.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Odijk, gemeente Bunnik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4,9 kilogram tabletten bevattende MDMA, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de hij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op 15 maart 2017 te Odijk, gemeente Bunnik, en/of Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3387 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 2017 tot en met 15 maart 2017 te Odijk, gemeente Bunnik en/of Zaltbommel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd een of meerdere hoeveelheid/hoeveelheden hasjiesj, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 9 maart 2017 tot en met 5 april 2017 te Utrecht en/of Zeist en/of Odijk en/of Zaltbommel en/of Amsterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoelt in artikel 11 derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of artikel 11a van de Opiumwet, namelijk:
- het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden hasjiesj in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- het voorhanden hebben van vervoermiddelen, ruimten, gelden en/of andere betaalmiddelen en/of gegevens, waarvan hij, verdachte en/of een of meer andere perso(o)n(en) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat deze bestemd was/waren tot het plegen van een van de in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Art. 11b lid 1 Opiumwet
En/of
Welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, tweede lid van de Opiumwet, namelijk het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hasjiesj, in elk geval een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of als bedoeld in 420bis wetboek van strafrecht, namelijk het plegen van witwassen van (grote hoeveelheden) (chartaal) geld;
140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 11b lid 1 Opiumwet
5.
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Odijk, gemeente Bunnik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk PS97 S Arrow), en/of munitie van categorie III, te weten 8 scherpe patronen (merk GFL), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegevens geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
47 lid 1 ahf/ond 1Wetboek van Strafrecht
art 26 lid 1Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2016310953A, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, doorgenummerd 1 tot en met 1938. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] d.d.19 april 2017, ordner 1, pagina 27-28.
3.Een TCI proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 6] d.d. 8 september 2016, ordner 1, pagina 29.
4.Een proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 29 april 2018, ordner 1, pagina 13-14.
5.Een TCI proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 7] d.d. 17 november 2016, ordner 1, pagina 32 en een TCI proces-verbaal van [verbalisant 7] d.d. 17 november 2016, ordner I, pagina 33 en een TCI proces verbaal van [verbalisant 7] d.d. 13 december 2016, ordner I, pagina 34.
6.Een proces-verbaal van gebruikte TAP en OVC gesprekken van verbalisant [verbalisant 8] , d.d. 14 juli 2017, ordner 4, pagina 1418-1424.
7.De weergegeven tap- en OVC-gesprekken zijn door de verbalisant samengevat weergegeven in het dossier, en op dezelfde manier als bewijsmiddel weergegeven. Waar in de bewijsmiddelen de naam [medeverdachte 2] wordt gebruikt begrijp de rechtbank [medeverdachte 2] . Waar in de bewijsmiddelen [medeverdachte 1] wordt gebruikt begrijpt de rechtbank [medeverdachte 1] .
8.Een OVC-gesprek, kenmerk TA003/318, ordner 3, pagina 1214.
9.Een tapgesprek, kenmerk TB002/113, ordner 3, pagina 1016.
10.Een tapgesprek, kenmerk TB008/6, ordner 3, pagina 1047-1048.
11.Bijvoorbeeld een tapgesprek, kenmerk TB008/45, ordner 3, pagina 1064 en een tapgesprek, kenmerk TB005/129, ordner 3, pagina 1112.
12.Zie bijvoorbeeld de code ‘Zwart’: sms-bericht, kenmerk TB005/118, ordner 3, p. 1108, code ‘Glas Maiami’: tapgesprek, kenmerk TB002/66, ordner 3, p. 1000 en code ‘Euro 500’: tapgesprek, kenmerk TB001/40972, ordner 3, pagina 1079.
13.Hof Amsterdam 14-12-2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303.
14.Een tapgesprek, kenmerk TB008/9, ordner 4, pagina. 1519.
15.Een tapgesprek, kenmerk TB001/40972, ordner 4, pagina 1522.
16.Een tapgesprek, kenmerk TA002/427, ordner 4, pagina 1532.
17.Een tapgesprek, kenmerk TA002/428, ordner 4, pagina 1535.
18.Een tapgesprek, kenmerk TB008/15, ordner 4, pagina 1537.
19.Een tapgesprek, kenmerk TB001/41431, ordner 4, pagina 1540.
20.Een tapgesprek, kenmerk TB008/45, ordner 4, pagina 1551.
21.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 januari 2019.
22.Een tapgesprek, kenmerk TB005/112, ordner 4, pagina 1565.
23.Een tapgesprek, kenmerk TB005/113, ordner 4, pagina 1566.
24.Een (sms)gesprek, kenmerk TB005/116, ordner 4, pagina 1568.
25.Een (sms)gesprek, kenmerk TB005/117, ordner 4, pagina 1569.
26.Een (sms)gesprek, kenmerk TB005/118, ordner 4, pagina 1570.
27.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 (
28.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 (
29.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 (
30.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 (
31.Een tapgesprek, kenmerk TB005/129, ordner 4, pagina 1575.
32.Verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 januari 2019.
33.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 (
34.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten E132, E141, E145, E152, E154 en E157 (
35.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , d.d. 16 maart 2017, ordner 5, (
36.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , d.d. 7 april 2017, ter terechtzitting overgelegd ongenummerd stuk.
37.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , d.d. 11 mei 2017, ordner 5, pagina 1886.
38.Een schriftelijk bescheid behorende bij het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 4] d.d. 29 maart 2017, pagina 2.
39.Voor de in dit hoofdstuk gebruikte bewijsmiddelen wordt verwezen naar de hierboven opgenomen bewijsmiddelen.
40.Zie hoofdstuk 4.3.2.1.