ECLI:NL:RBMNE:2019:3617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 19/932
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gemeentelijke belastingen en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een inwoner van Almere, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag gemeentelijke belastingen die door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere was opgelegd. De aanslag betrof meerdere adressen in Almere. Op 1 maart 2019 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffenheffing voor twee van de drie adressen. Gelijktijdig heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij vroeg om een nieuw besluit van de verweerder en om schorsing van de dwangincasso.

Op 17 april 2019 heeft de verweerder meegedeeld dat de aanslagen voor de twee adressen zullen worden vernietigd. Vervolgens heeft verzoekster op 7 mei 2019 haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een veroordeling van de verweerder in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Hij heeft vastgesteld dat verweerder is tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoekster en heeft het verzoek toegewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken, vastgesteld op € 512,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/932

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: A. Stokhof),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: A. Teunisse).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder aan verzoekster een aanslag gemeentelijke belastingen opgelegd voor de [adres 1] , het [adres 2] en het [adres 3] in [woonplaats] .
Verzoekster heeft op 1 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffenheffing voor het [adres 2] en [adres 3] (het bestreden besluit).
Verzoekster heeft gelijktijdig de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en dat de verdere dwangincasso moet worden geschorst.
Bij bericht van 17 april 2019 heeft verweerder meegedeeld dat de aanslagen afvalstoffenheffing voor het [adres 2] en [adres 3] zullen worden vernietigd.
Bij brief van 7 mei 2019 heeft verzoekster het verzoek om de voorlopige voorziening ingetrokken met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder bij brief van 9 mei 2019 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten.
Verweerder heeft op deze brief niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze artikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing in de voorlopige voorzieningsprocedure.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder is tegemoet gekomen aan verzoeksters bezwaren tegen het bestreden besluit. Het verzoek wordt daarom toegewezen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in verband met haar verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de betaling van proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 512,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, voorzieningenrechter en tevens rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen rechtsmiddel open.