In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) met betrekking tot de omgang met haar minderjarige kind. De moeder, die bijgestaan werd door haar advocaat mr. J.I. Dirkx, verzocht de kinderrechter om de e-mail van de GI van 16 oktober 2018, waarin de omgang met haar kind werd beperkt, te beschouwen als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:265f BW. De moeder stelde dat de GI, gezien de ondertoezichtstelling, verplicht was om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in te dienen bij de kinderrechter.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen. De kinderrechter oordeelde dat de e-mail van de GI niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing, omdat artikel 1:265f BW enkel van toepassing is op situaties waarin een ouder het gezag heeft over een uit huis geplaatst kind. In dit geval was er geen sprake van uit huis plaatsing. De kinderrechter benadrukte dat de GI de regie van de omgang heeft en dat de GI niet in strijd met de wet heeft gehandeld door de omgang te beperken. De verzoeken van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren en om een nieuwe omgangsregeling vast te stellen, zijn afgewezen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft in zijn beslissing de belangen van het kind vooropgesteld en de rol van de GI als regisseur van de omgang benadrukt.