ECLI:NL:RBMNE:2019:3582

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
NL 18.3364 en NL 18.16524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Staatsbosbeheer voor schade aan rundvee door knekelveld nabij melkveebedrijf

In deze zaak vorderden eisers, een melkveebedrijf, een verklaring voor recht dat Staatsbosbeheer onrechtmatig heeft gehandeld door het toestaan van een knekelveld nabij hun bedrijf. Eisers stelden dat de aanwezigheid van het knekelveld leidde tot gezondheidsproblemen bij hun rundvee door de bacterie Clostridium. De rechtbank oordeelde dat Staatsbosbeheer niet onrechtmatig had gehandeld, omdat het knekelveld niet in strijd was met de geldende regelgeving en er geen bewijs was dat de slechte gezondheid van het vee het gevolg was van de aanwezigheid van het knekelveld. De rechtbank concludeerde dat de risico's van het knekelveld niet voldoende waren om aan te nemen dat Staatsbosbeheer aansprakelijk was. De vorderingen van eisers werden afgewezen, evenals de vorderingen in vrijwaring tegen de Provincie Gelderland. De proceskosten werden toegewezen aan Staatsbosbeheer.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 1 juli 2019
in de zaak met zaaknummer: NL18.3364 van

1.[eiser sub 1 in de hoofdzaak] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2 in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] , eisers, hierna samen te noemen: [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s.,
advocaat C.A. van Kooten-de Jong te Montfoort,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBEHEER,
zetelend te Amersfoort, verweerder, hierna te noemen: Staatsbosbeheer,
advocaat H.M. Kruitwagen te Arnhem,
en in de zaak met zaaknummer NL18.16524 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBHEER,
zetelend te Amersfoort,
eiser in de vrijwaring, hierna te noemen: Staatsbosbeheer,
advocaat H.M. Kruitwagen te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem, verweerder in de vrijwaring, hierna te noemen: de Provincie, advocaat T. van der Valk te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het vrijwaringsincident van 31 juli 2018,
  • het verweerschrift in de hoofdzaak,
  • de akte van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. tevens aanvulling van eis van 26 april 2019 met producties, - de akte van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. van10 mei 2019, - de spreekaantekeningen van Staatsbosbeheer.
in de vrijwaring:
  • de procesinleiding met producties,
  • het verweerschrift met producties,
  • de spreekaantekeningen van Staatsbosbeheer.
1.2.
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak en vrijwaring was op 13 mei 2015. Op die zitting zijn verschenen:
  • de heer [eiser sub 1 in de hoofdzaak] ,
  • de heer [eiser sub 2 in de hoofdzaak] ,
  • [A] , de dierenarts van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s.,
  • mr. Van Kooten voornoemd,
  • mevrouw [B] , [.] bij Staatsbosbeheer,
  • mr. [C] , kantoorgenoot van mr. Kruitwagen voornoemd,
  • de heer [D] , werkzaam bij [bedrijfsnaam 1] BV,
  • de heer [E] , agrarisch expert,
  • Ing. [F] werkzaam bij de Provincie als [..] , - mr. [G] , - mr. [H] .
De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
[eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. exploiteert een melkveebedrijf, gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Staatsbosbeheer is eigenaar van een natuurgebied. In het natuurgebied ligt op een afstand van ongeveer 550 m van het melkveebedrijf een “knekelveld”. Dat is een plaats waar kadavers van wild dat is aangereden of dat is afgeschoten, maar niet geschikt is om voor consumptie naar de poelier te brengen, mag worden neergelegd. Insecten en andere aaseters kunnen de kadavers leeg eten, zodat uiteindelijk alleen de botten van de dode dieren over blijven. Tussen het knekelveld en het melkveebedrijf ligt de provinciale weg N310. Onder deze weg heeft de Provincie in 2006 een dassentunnel laten aanleggen. De uitgang van deze tunnel ligt op ongeveer 250 tot 300 meter van de voeropslag van het melkveebedrijf. Het knekelveld wordt niet meer gebruikt, nadat [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in 2012 zijn bezwaren tegen het knekelveld heeft geuit tegenover Staatsbosbeheer.
2.2.
Het rundvee van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. had vanaf 2007 gezondheidsproblemen. [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. kon daar eerst geen oorzaak voor vinden, maar in december 2012 werd hij gewezen op het knekelveld. [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft toen in januari 2013 bodemonderzoek laten uitvoeren op het knekelveld en in de dassentunnel. De bodemmonsters van het knekelveld bevatten een extreme hoeveelheid van de bacteriesoort Clostridium en het monster van de bodem van de dassentunnel liet een lichte besmetting met deze bacterie zien.
2.3.
Kadavers zijn een ideale voedingsbodem voor de bacterie Clostridium. Een aantal van de bacteriesoorten van Clostridium scheidt toxines af, bijvoorbeeld de Clostridium botulinum, die de gifstof botuline afscheidt. Rundvee is zeer gevoelig voor deze gifstof. [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft daarom de conclusie getrokken dat de slechte gezondheidstoestand van zijn vee het gevolg is van de aanwezigheid van het knekelveld op relatief korte afstand van zijn melkveebedrijf. Uit de verhoogde concentratie Clostridium in de bodem van de dassentunnel blijkt volgens hem dat de dassen voor de verspreiding van de bacterie kunnen zorgen. Door de aanleg van de dassentunnel onder de N310 is deze verspreiding door de dassen (nog) gemakkelijker geworden. Maar ook andere dieren, bijvoorbeeld (roof)vogels zorgen voor de verspreiding.
Om aan te tonen dat verspreiding over een grote afstand kan plaatsvinden, heeft [eiser sub 1 in de hoofdzaak]
c.s. landmeetkundig bureau [bedrijfsnaam 2] in kaart laten brengen op welke plekken in de buurt van het knekelveld botresten zijn aangetroffen. Dat er een verband is tussen de slechte gezondheidstoestand van zijn rundvee en de aanwezigheid van Clostridium, blijkt volgens [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. ook uit het feit dat de gezondheidstoestand verbeterde nadat de dieren waren gevaccineerd tegen Botulisme. Het vaccin dat is gebruikt was volgens de behandelend dierenarts specifiek werkzaam tegen de gifstof botulinum.
2.4.
[eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat Staatsbosbeheer door het hebben en in standhouden van het knekelveld nabij het rundveebedrijf, ten opzichte van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. daardoor heeft geleden en nog lijdt. Subsidiair vordert hij een verklaring voor recht dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is op grond van artikel 6:175 BW en 6:176 BW (risicoaansprakelijkheid voor het houden van een stortplaats).
Verder vordert [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. dat Staatsbosbeheer wordt veroordeeld de schade te vergoeden, op te maken bij staat. Bij akte van 26 april 2019 heeft [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. zijn vordering aangevuld en - voor het geval de rechtbank oordeelt dat de schade niet opgemaakt dient te worden bij staat - gevorderd dat Staatsbosbeheer wordt veroordeeld een bedrag van € 793.167,93 aan hem te betalen.
2.5.
Staatsbosbeheer voert aan dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. door toe te staan dat dit gedeelte van het natuurgebied wordt gebruikt als knekelveld. Volgens Staatsbosbeheer heeft zij daarmee ook geen wettelijke regel overtreden. Zij beheert het knekelveld sinds 2011. Voordien was de Wildbeheerseenheid [....] (hierna: WBE) hiervoor verantwoordelijk. Het aanleggen en houden van knekelvelden in een natuurgebied in het kader van natuurbeheer en biodiversiteit is volgens Staatsbosbeheer niet ongebruikelijk. De betreffende plek in het natuurgebied werd daar al sinds 1988 voor gebruikt. De boswachter [I] was de opzichter en ook hij legde in het verleden de kadavers daar neer. Staatsbosbeheer stelt dat zij niet wist en ook niet kon weten dat het knekelveld een risico vormde voor de gezondheid van rundvee. Zij heeft niet eerder dan door de klacht van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. gehoord dat dit problemen opleverde. Na de klacht van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft zij het knekelveld niet langer gebruikt.
Bovendien is volgens Staatsbosbeheer niet aangetoond dat de slechte gezondheidstoestand van het rundvee van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. het gevolg is van Clostridium botulinum afkomstig van het knekelveld. Dat ter plaatse van het knekelveld een zeer hoge concentratie van de bacterie Clostridium is aangetoond is daarvoor onvoldoende, omdat niet is gespecificeerd om welke soort van deze bacterie het gaat. Er komen zeer veel soorten Clostridium bacteriën voor die lang niet allemaal giftige stoffen afscheiden. De aanwezigheid op het knekelveld van Clostridium botulinum die de ziekte (visceraal) botulisme veroorzaakt, is niet aangetoond.
Bovendien zijn er geen monsters genomen op het terrein van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. en is de bacterie Clostridium botulinum niet vastgesteld bij zijn rundvee. Als het al zo zou zijn dat de bacteriën van het knekelveld door de dassen zouden zijn verspreid en - door de aanleg van de dassentunnel - op het perceel van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. terecht zouden zijn gekomen, is Staatsbosbeheer daarvoor niet aansprakelijk, maar de Provincie, want zij heeft de dassentunnel aangelegd. Om die reden heeft Staatsbosbeheer de Provincie in vrijwaring opgeroepen.
het geschil in de vrijwaringszaak
2.6.
Staatsbosbheer vordert - samengevat - dat de Provincie wordt veroordeeld om aan Staatsbosbheer te betalen al hetgeen waartoe Staatsbosbheer in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van de Provincie in de kosten van de vrijwaring.
2.7.
De Provincie voert verweer.

3.De beoordeling

in de hoofdzaak

3.1.
Staatsbosbeheer is eigenaar van het natuurgebied en zij heeft toegestaan dat het betreffende gedeelte als knekelveld werd gebruikt. Het betoog van Staatsbosbeheer dat het gaat om beleid van de WBE op basis van een door de Provincie goedgekeurd
Wildbeheerplan is onvoldoende om te concluderen dat zij niet aansprakelijk zou kunnen zijn. Het Wildbeheerplan is niet in het geding gebracht en het is niet duidelijk waar de goedkeuring op ziet. Gaat het over het verzamelen van kadavers op een knekelveld? En zo ja, gaat het dan om een knekelveld in het algemeen of is er expliciet toestemming gegeven voor deze locatie? Het verweer van Staatsbosbeheer dat zij niet aansprakelijk kan zijn voor de kadavers omdat zij niet zelf de kadavers heeft neergelegd, gaat daarom niet op.
3.2.
Uit de stukken en wat ter zitting met partijen is besproken is de rechtbank het volgende bekend geworden over Clostridium: deze bacterie komt algemeen voor in de darmen, dus ook in de darmen van het wild dat op de knekelplaats is gelegd. Deze bacterie kan zich in een kadaver zeer goed ontwikkelen, omdat de eiwitten van het dode dier een rijke voedingsbodem zijn en omdat de omgeving in het kadaver zuurstofarm is. In de zuurstofrijke omgeving buiten het kadaver sterft de bacterie af, maar sporen van de bacterie blijven bestaan in de botten van de dode dieren.
Er zijn zeer veel soorten van de bacterie Clostridium, de meeste zijn ongevaarlijk, maar er zijn soorten die ziekten kunnen veroorzaken. De bacterie Clostridium botulinum scheidt de gifstof botulinum af die de ziekte botulisme veroorzaakt. Rundvee is zeer gevoelig voor deze bacterie. Als botten die sporen bevatten van Clostridium botulinum zich op een veld bevinden dat gemaaid wordt voor het gebruik van ruwvoer, kunnen deze sporen in het ruwvoer terechtkomen. Door het eten van dit ruwvoer kan de koe worden besmet. Omdat de bacterie afsterft in een omgeving met zuurstof, kan deze niet door de lucht worden verplaatst.
3.3.
Volgens [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft Staatsbosbeheer onrechtmatig gehandeld op grond van artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat zij wettelijke voorschriften heeft overtreden en/of omdat zij gevaar zettend heeft gehandeld en daarmee de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden.
Overtreding van een wettelijk voorschrift?
3.4.
Volgens [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. is het knekelveld in strijd met de Verordening 1069/2009, (voorheen Vo 1774/2002, hierna: de Verordening) en met Artikel 13 van de Wet bodembescherming.
de Verordening
3.5.
[eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. beroept zich op Overweging 13 van de Verordening en artikel 8 van de Verordening.
In Overweging 13 van de Verordening is het volgende bepaald:
“Om risico’s van wilde dieren te voorkomen, moeten de in deze verordening vastgestelde voorschriften ook van toepassing zijn op kadavers of delen van kadavers van wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met een overdraagbare ziekte besmet zijn. Dit mag geen verplichting inhouden om kadavers van wilde dieren die in hun natuurlijke habitat zijn gestorven of worden bejaagd, te verzamelen en te verwijderen. Indien goede jachtpraktijken worden toegepast, mogen ingewanden en andere delen van vrij wild op veilige wijze ter plaatse worden verwijderd.”
Op grond van Artikel 8 onder a sub v en artikel 8 onder b, sub ii van de Verordening moeten kadavers van wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met op de mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet en hele kadavers of delen van dode dieren die op het moment van de verwijdering gespecificeerd risico materiaal bevatten worden aangemerkt als categorie-1 materiaal. Categorie-1 materiaal moet op grond van artikel 12 van de verordening als afval worden verwijderd door verbranding of moet worden begraven.
3.6.
Uit de Verordening blijkt niet dat het uitgangspunt is dat kadavers van wilde dieren in beginsel niet mogen worden verzameld en dus moeten blijven liggen op de plaats waar zij zijn gestorven, zoals [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. stelt. De Verordening zegt alleen dat de regels voor de afvoer van kadavers er niet toe moet leiden dat het jachtgebruik om dieren te laten liggen op de plaats waar ze zijn geschoten, niet meer zou zijn toegestaan. De Verordening zegt niets over een knekelplaats, dus een verbod (ge)dode dieren op een knekelplaats in de natuur te verzamelen wordt in de Verordening niet gegeven. De voorschriften voor het afvoeren van dieren door verbranding of door deze te begraven gelden wel voor wilde dieren die worden vermoed een overdraagbare ziekte te hebben (artikel 8 van de Verordening). Dat is hier niet aan de orde. De aanwezigheid van Clostridium in de kadavers is een normale omstandigheid en betekent niet dat het dier een besmettelijke ziekte heeft. Van “gespecificeerd risico materiaal” is ook geen sprake. (Gespecificeerd risicomateriaal is gedefinieerd in artikel 3 in samenhang met bijlage V van Verordening (EG) nr. 999/2001, het gaat om delen van dieren besmet met BSE (gekke koeienziekte)). De kadavers zijn dan ook geen “categorie-1 materiaal” dat moet worden verwijderd of verbrand. De conclusie is dat met de aanwezigheid van een knekelveld de Verordening niet wordt overtreden.
Wet bodembescherming (Wbb)
3.7.
[eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. stelt dat door het neerleggen van de kadavers, de bodem op de plaats van het knekelveld is verontreinigd met een grote hoeveelheid van Clostridium en dat daarmee artikel 13 van de Wbb is overtreden. Staatsbosbeheer voert onder meer het verweer dat niet is voldaan aan het vereiste van relativiteit als bedoeld in artikel 6:163 BW. Als dit verweer opgaat komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de stelling van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. over de overtreding van de Wbb. De rechtbank zal daarom dit verweer van als eerste beoordelen.
3.8.
Artikel 6:163 BW bepaalt dat er geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming van de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
3.9.
Op grond van artikel 6 lid 1 Wbb kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
in het belang van de bodemregels worden gesteld over het op of in de bodem brengen van stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten. Op grond van artikel 6 lid 2 sub b Wbb kunnen deze regels betrekking hebben op afvalstoffen. Artikel 13 Wbb - voor zover hier van belang - verplicht een ieder die afvalstoffen in of op de bodem brengt en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, om die verontreiniging of aantasting te voorkomen.
3.10.
De wet bodembescherming strekt tot bescherming van de bodem en ter voorkoming van schade als gevolg van vervuiling van de bodem. De stelling van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. dat in de kamerstukken is vermeld dat deze wet ook het doel heeft de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren, maakt dat niet anders. De artikelen 6 Wbb en 13 Wbb waar [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. zich op beroept noemen expliciet dat het gaat om maatregelen ter bescherming van de bodem. De vordering van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. betreft schade als gevolg van de verminderde gezondheidstoestand van het rundvee van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s., die zou zijn ontstaan door het verplaatsen van de botten van de kadavers. Deze schade is dus niet ontstaan als gevolg van de vervuiling van de grond op de plaats waar de kadavers zijn neergelegd. Dus zelfs als het zo zou zijn dat Staatsbosbeheer ten onrechte geen maatregelen zou hebben genomen ter bescherming van de bodem en daarmee artikel 13 Wbb zou hebben overtreden, dan leidt dit niet tot een verplichting tot vergoeding van de specifieke schade van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s..
Heeft Staatsbosbeheer gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid?
3.11.
Het verweer van Staatsbosbeheer komt erop neer dat zij erop mocht vertrouwen dat er geen gevaarlijke situatie was, omdat er eerder nooit problemen zijn geweest met dit knekelveld. De rechtbank volgt Staatsbosbeheer hierin niet.
3.12.
Het is algemeen bekend dat een kadaver ziekteverwekkende bacteriën kan bevatten. Als Staatsbosbeheer wil toestaan dat kadavers niet worden begraven of afgevoerd, maar blijven liggen in de openlucht, moet zij zich afvragen of dit een gevaar kan opleveren. Dat speelt nog sterker als er op een plek meerdere kadavers in de openlucht liggen en de knekelplaats niet midden in het natuurterrein ligt, maar aan de rand daarvan en in de buurt van een rundveebedrijf. Staatsbosbeheer heeft niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat het knekelveld vanaf 1988 steeds en in dezelfde omvang als knekelveld is gebruikt. [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft dit tegengesproken. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij tot 1995 koeien in het gebied mocht weiden en dat daarna nog tot 2001 koeien van een andere boer in het gebied hebben gegraasd. Het argument van Staatsbosbeheer dat zij voor deze knekelplaats af mocht gaan op het ervaringsfeit dat er geen gevaar bestaat voor de gezondheid van mens en dier is onder deze omstandigheden onvoldoende.
3.13.
Staatsbosbeheer had moeten onderzoeken of deze locatie een gevaar zou opleveren. Dit heeft zij niet gedaan. Dit is onzorgvuldig, maar niet elk onzorgvuldig handelen is onrechtmatig.
3.14.
Om te kunnen concluderen dat Staatsbosbeheer onrechtmatig heeft gehandeld, moet vast komen te staan dat - als Staatsbosbeheer wél onderzoek had gedaan - de uitkomst van dit onderzoek zou zijn geweest dat de aanwezigheid van een aantal kadavers op deze plaats zo veel risico met zich zou brengen dat Staatsbosbeheer daar vanaf had moeten zien. De rechtbank acht het aannemelijk dat uit een dergelijk onderzoek het verband tussen kadavers en de ziekte botulisme naar voren was gekomen en de gevoeligheid van rundvee voor deze ziekte. Dan is het vervolgens de vraag of Staatsbosbeheer daar de conclusie aan had moeten verbinden dat het knekelveld op deze plek zo risicovol was dat zij dit niet had mogen toestaan. Bij deze beoordeling speelt een rol dat de bacterie Clostridium botulinum niet door de lucht wordt verplaatst (zie hiervoor in 3.2.). Besmetting van het rundvee met Clostridium botulinum afkomstig van kadavers neergelegd op het knekelveld, kan dus alleen zijn gebeurd doordat botten met daarin sporen van deze bacterie van het knekelveld zijn terechtgekomen op het perceel van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. en vervolgens in het ruwvoer.
3.15.
De verspreiding van botten over een zo grote afstand (550m) - waarbij er voor andere dieren dan vogels en dassen ook nog de barrière is van de provinciale weg - is niet zo voor de hand liggend dat Staatsbosbeheer uit zichzelf al met deze mogelijkheid rekening had behoren te houden. [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft onvoldoende gesteld waaruit moet volgen dat dit anders is. Dan gaat het er dus om of in het geval Staatsbosbeheer onderzoek zou hebben gedaan en daarbij (wetenschappelijke) bronnen zou hebben geraadpleegd, zou zijn gebleken dat het verplaatsen/verslepen van botten met daarin sporen van bacteriën een mogelijk gevaar voor besmetting met Clostridium botulinum oplevert. In géén van de door partijen in het geding gebrachte stukken met (wetenschappelijk) onderzoek naar het verband tussen kadavers en de risico’s voor botulisme wordt ingegaan op dit gevaar. Er zijn twee stukken die expliciet gaan over de gevolgen van het in de natuur achterlaten van kadavers. Dat is het rapport van het bureau risicobeoordeling van de voedsel en warenautoriteit van 15 december 2009 (hierna: VWA) en de “Factsheet Dooddoetleven” van ARK Natuurontwikkeling van 2 november 2011.
3.16.
Het onderzoek van de VWA houdt er wel rekening mee dat het achterlaten van grote kadavers op den duur zal bijdragen aan een toename van het aantal aasetende zoogdieren zoals zwijnen en vossen. Over de verspreiding van ziekten en rund(vee) vermeldt het onderzoek:
“Landbouwhuisdieren in de omgeving van de natuurgebieden zullen alleen indirect worden blootgesteld aan kadavers van grote grazers. De eventuele overdracht van ziekteverwekkers zou via de lucht (airborne) of via vectoren (rechtbank: betekenis vector in dit verband:
ziekteoverbrenger; vaak een insect
) plaats kunnen vinden. Van het MKZ virus is bijvoorbeeld bekend dat verwaaiing over relatief grote afstand mogelijk is en het West-Nile virus kan via de kraaien en muggen worden overgebracht. Een kadaver van een grote wilde grazer is echter eerder het gevolg van een uitbraak van een besmettelijke dierziekte dan de bron. Afhankelijk van de soort ziekteverwekker kan een kadaver in dat geval een – uitermate geringe – bijdrage leveren aan de verdere verspreiding van de ziekte.
(…)”
Geen van beide rapporten vermeldt het risico van verspreiding van de bacterie Clostridium botulinum en zij bieden geen aanknopingspunt te veronderstellen dat de mogelijkheid van verplaatsing van de botten door andere dieren een gevaar op zou leveren voor een besmetting met botulisme. [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft er op gewezen dat het rapport van ARK vermeldt dat veel kadavers op dezelfde plek “nogal wat effect heeft op de bodem ter plekke” omdat dat “een doordrenkte lijkenplek tot gevolg (zou) hebben”. Dit gaat echter over mogelijke gevolgen voor de bodem en niet over een mogelijk risico ten aanzien van de sporen in de botten en hun verspreiding naar andere gebieden dan ‘de bodem ter plekke’. De conclusie is dan ook dat niet is aangetoond dat gericht onderzoek door Staatsbosbeheer haar op het spoor van een mogelijke verplaatsing van de botten zou hebben gezet.
Staatsbosbeheer heeft de keuze voor een knekelplaats op deze plaats gemotiveerd door er op te wijzen dat het in een uithoek van het natuurgebied is, waar er weinig kans is dat wandelaars geconfronteerd worden met de dode dieren. Dit is juist in overeenstemming met het onderzoek door de VWA.
3.17.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voor Staatsbosbeheer niet was te voorzien dat het knekelveld vanwege de verspreiding van de overblijvende botten van de dode dieren
mogelijkeen risico op het verspreiden van Clostridium botulinum meebracht. Zelfs als zou moeten worden aangenomen dat [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. met zijn onderzoek heeft onderbouwd dat verspreiding van botten over een aanmerkelijke afstand kan vóórkomen, maakt dit niet anders. Met die kennis zou vermoedelijk rekening zijn gehouden en was er wellicht gekozen voor een grotere afstand tot het melkveebedrijf, maar deze wetenschap achteraf maakt niet dat de keuze van de locatie - met de wetenschap van toen - onrechtmatig was ten opzichte van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s.
Is Staatsbosbeheer aansprakelijk op grond van artikel 6:175 BW en 6:176 BW?
3.18.
In artikel 175 lid 1 BW is bepaald:
“Degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een stof gebruikt of onder zich heeft, terwijl van deze stof bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert, is aansprakelijk, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt.”
3.19.
Uit alles wat hiervoor is overwogen blijkt dat niet is gebleken dat kadavers die op het knekelveld zijn gelegd zodanige eigenschappen bezitten dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of voor het rundvee opleveren. De ontwikkeling van de Clostridium bacterie is een natuurlijk proces. Het feit dat zich veel bacteriën van deze soort in de kadavers bevinden, maakt de kadavers nog niet tot een “gevaarlijke stof” als bedoeld in dit artikel. Aansprakelijkheid van Staatsbosbeheer op grond van dit artikel is dus niet aan de orde.
3.20.
In artikel 176 BW is bepaald:
“Lid 1 De exploitant van een stortplaats is aansprakelijk voor de schade die voor of na de sluiting van de stortplaats ontstaat als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem met de daar voor die sluiting gestorte stoffen.”
3.21.
Ook als het zo zou zijn dat er schade is ontstaan doordat de gezondheid van het rundvee van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. is verslechterd omdat de botten van de dode dieren zijn versleept naar het perceel van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s., dan is toch niet is voldaan aan lid 1 van artikel 176 BW. Het gaat in deze zaak niet om schade ontstaan door verontreiniging van lucht, water of bodem. Aansprakelijkheid op grond van dit artikel is dus ook niet van toepassing.
slotsom
3.22.
De slotsom is dat Staatsbosbeheer niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser sub 1 in de hoofdzaak]
c.s. stelt te hebben geleden als gevolg van de aanwezigheid van het knekelveld. De vraag of er causaal verband bestaat tussen de aanwezigheid van het knekelveld en de verminderde gezondheidstoestand van het melkvee van [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. hoeft dus niet te worden besproken, omdat [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. daar in het kader van deze procedure geen belang bij heeft. Aan de vraag naar de hoogte van de schade komt de rechtbank evenmin toe.
3.23.
[eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Staatsbosbeheer worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
  • griffierecht € 626,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.712,00
in de vrijwaringszaak
3.24.
Omdat de vorderingen die [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in de hoofdzaak tegen Staatsbosbeheer heeft ingesteld worden afgewezen, geldt dat ook voor de vorderingen tot vrijwaring die Staatsbosbeheer in de vrijwaringszaak heeft ingesteld. De vorderingen tot vrijwaring tegen de Provincie zullen daarom worden afgewezen.
3.25.
Staatsbosbheer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Provincie worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
  • griffierecht € 626,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.712,00

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in de kosten van de hoofdzaak aan de zijde van
Staatsbosbeheer tot op heden begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt Staatsbosbheer in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.7.
veroordeelt Staatsbosbeheer in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Slootweg, E.M. de Stigter en M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.