In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een kleinschalig hotel. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat op 15 mei 2017 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder voor het realiseren van het hotel. Eiser betoogde dat het besluit niet rechtsgeldig was genomen en dat er sprake was van strijd met het fair play-beginsel, omdat de schouw op het perceel zonder zijn aanwezigheid had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de handtekening onder het besluit geldig was, ondanks dat deze niet afkomstig was van de ter zake bevoegde ambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de procedurele bezwaren van eiser niet opgingen, omdat hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de vergunninghouder een aanvraag had ingediend voor een kleinschalig hotel op een perceel dat een gemeentelijk monument betreft. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten die de vergunninghouder wilde uitvoeren niet onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, waardoor de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van het perceel als hotel in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd was om, ondanks deze strijdigheid, de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van eiser, en dat de realisatie van het hotel niet zou leiden tot een onacceptabele druk op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.