201203031/1/R4.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Achtkarspelen,
1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen,
verweerders.
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" vastgesteld.
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft het college aan de gemeente Achtkarspelen een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een Multifunctionele Accommodatie (hierna: MFA) op het perceel Sarabos 9A te Stroobos, kadastraal bekend gemeente Drogeham, sectie I, nummer 58.
Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout en Wiarda juristen en rentmeesters, en de raad en het college, vertegenwoordigd door drs. G.J. Klont, mr. B.J.H. Zuur, beiden werkzaam bij de gemeente, en H. Raetzer, werkzaam bij servicebureau "De Friese Wouden", zijn verschenen.
1. Bij besluit van 7 april 2011 heeft de raad besloten toepassing te geven aan artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" (hierna: het bestemmingsplan) voor het realiseren van een MFA en het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA op het perceel Sarabos 9A te Stroobos, kadastraal bekend gemeente Drogeham, sectie I, nummer 58.
1.1. In artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het nemen van het coördinatiebesluit, is bepaald dat bij besluit van de raad gevallen of categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten.
2. Het plan voorziet onder meer in een bouwmogelijkheid voor een MFA tussen Gerkesklooster en Stroobos in verband met de voorziene vestiging van een basisschool, peuterspeelzaal, kinderopvang en jeugdhonk.
3. [appellant] en anderen richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" dat voorziet in de MFA.
Zij betogen dat de realisatie van de MFA een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat met zich zal brengen. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte niet is uitgegaan van de indicatieve afstand behorend bij een rustige woonomgeving zoals genoemd in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). [appellant] en anderen vrezen onevenredige overlast te zullen ondervinden vanwege stemgeluid, lawaai bij het binnengaan en verlaten van het jeugdhonk, het aantal verkeersbewegingen dat de realisatie van de MFA met zich brengt en vanwege dichtslaande portieren. Hierbij wijzen zij erop dat de bestemming "Maatschappelijk" een avondschool niet uitsluit.
3.1. De raad heeft bij de beoordeling of ter plaatse van de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd het plangebied en de gronden in de omgeving aangemerkt als een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat bij realisering van het plan het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen niet onevenredig wordt aangetast.
3.2. In bijlage 1 van de VNG-brochure wordt voor scholen, waaronder avondscholen, kinderopvang en voor buurt- en clubhuizen een richtafstand van 30 m aanbevolen. Deze afstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. De richtafstand van 30 m wordt in een dergelijk geval 10 m.
De VNG-brochure vermeldt over het omgevingstype gemengd gebied onder meer dat dit een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
3.3. Ter zitting heeft de raad zijn standpunt dat zich in de directe nabijheid van het plangebied naast woningen, verscheidene functies bevinden, zoals horeca en industrie, nader toegelicht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze toelichting onjuist is. Gelet hierop geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bij het plan mogelijk gemaakte MFA ligt in gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure, waardoor de richtafstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en de voorziene MFA met één afstandsstap kan worden verlaagd tot 10 m.
3.4. De dichtstbijzijnde woning van [appellant] en anderen is gelegen op ongeveer 20 m van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en op ongeveer 30 m van het deel van die gronden dat is aangeduid als "bouwvlak".
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raad heeft mogen uitgaan van een richtafstand van 10 m, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van de voorziene basisschool, peuterspeelplaats en kinderopvang zodanige geluidhinder door stemgeluid zullen ondervinden dat de raad deze met het oog op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
Naar de akoestische gevolgen van het voorziene jeugdhonk op de omgeving is onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn vervat in het rapport "Akoestisch onderzoek Jeugdhonk, Brede School Gerkesklooster" (servicebureau "De Friese Wouden", 14 november 2011). In dit rapport staan onder meer aanbevelingen om geluid bij het binnengaan en verlaten van het jeugdhonk zoveel mogelijk te beperken, waaronder het realiseren van een ingang met een sluisconstructie. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport dusdanige gebreken vertoont dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren bij het vaststellen van het plan. Gelet hierop en gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling in samenhang bezien met de minimale afstand van het jeugdhonk tot de dichtstbijzijnde woning van ongeveer 20 m geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] en anderen ten gevolge van het voorziene jeugdhonk zodanige overlast zullen ondervinden dat de raad die niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van de MFA niet een zodanige aantrekking van gemotoriseerd verkeer met zich brengt dat dit tot onaanvaardbare overlast voor [appellant] en anderen leidt. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat de MFA is voorzien op een centraal gelegen plek in het dorp zodat veel kinderen en bezoekers van het jeugdjonk met de fiets of lopend zullen komen en dat de MFA is gelegen in een 30 km/u gebied.
Mede gelet op de verwachte geringe aantrekking van gemotoriseerd bestemmingsverkeer en de aan de rand van het plangebied aan een strook grond toegekende bestemming "Groen", welke bestemming parkeren niet toelaat, acht de Afdeling niet aannemelijk dat [appellant] en anderen ernstige overlast zullen ondervinden vanwege dichtslaande portieren.
Gelet op het vorenstaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene MFA een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen met zich brengt dat de raad deze niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
Landschappelijke inpassing
4. [appellant] en anderen richten zich daarnaast tegen het plandeel met de bestemming "Groen". Volgens [appellant] en anderen wordt de landschappelijke inpassing en de beoogde bescherming van de privacy van omwonenden van de MFA onvoldoende gewaarborgd door de planregeling van de bestemming "Groen", nu daarin niet de aanleg van het beplantingsplan is voorgeschreven. Daarnaast voeren zij aan dat het beplantingsplan ten onrechte niet voorziet in watercompensatie. Ten slotte vrezen [appellant] en anderen voor een onevenredige aantasting van hun privacy nu de bestemming "Groen" het mogelijk maakt dat langs de erfafscheidingen van hun percelen paden worden aangelegd.
4.1. De raad acht het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot het uitvoeren van het beplantingsplan in het plan niet noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. De raad wijst erop dat aan de verleende omgevingsvergunning een voorschrift met betrekking tot de uitvoering van het beplantingsplan is verbonden. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende ruimte overblijft binnen het plangebied om watercompensatie te kunnen realiseren. Ten slotte acht de raad, hoewel er geen plannen zijn voor de aanleg van paden, het wenselijk om binnen de bestemming "Groen" enige flexibiliteit te behouden.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot uitvoering van het beplantingsplan in redelijkheid niet noodzakelijk heeft kunnen achten met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij neemt de Afdeling de afstand van de voorziene MFA tot de omliggende woningen van minimaal ongeveer 20 m in aanmerking, alsmede de bestaande bebouwingsdichtheid in de omgeving van het plangebied en de ligging van het plangebied in gemengd gebied. Op basis hiervan heeft de raad voorts in redelijkheid de mogelijkheid om paden aan te leggen ter plaatse van gronden met de bestemming "Groen" uit een oogpunt van privacy aanvaardbaar kunnen achten.
Overigens is aan de verleende omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het ontwerp beplantingsplan Brede School Gerkesklooster Stroobos van september 2011 binnen een half jaar na oplevering van de MFA dient te worden uitgevoerd. Het beplantingsplan geeft weer op welke locaties binnen het plangebied bomen en beplanting moeten worden aangebracht.
4.3. In de waterparagraaf van de plantoelichting staat vermeld dat door het Wetterskip Fryslân is aangegeven dat ten gevolge van het plan 380 m² aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd. Zowel op de gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend als op de gronden met de bestemming "Water" of "Verkeer-Verblijfsgebied", is het planologisch mogelijk om te voorzien in deze compensatie. Gezien de totale oppervlakte van de gronden waar compensatie kan plaatsvinden, acht de Afdeling aannemelijk dat naast de ruimte die nodig is voor de uitvoering van het beplantingsplan voldoende ruimte overblijft om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het beplantingsplan niet behoefde te voorzien in watercompensatie.
5. [appellant] en anderen richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Zij vrezen dat de hieronder vallende verbindingsweg voor fietsers en wandelaars in de toekomst als sluiproute wordt gebruikt door gemotoriseerd verkeer en daardoor voor geluidsoverlast zorgt. In dit verband voeren zij aan dat niet is uitgesloten dat in de toekomst de voorziene verbindingsweg op zodanige wijze wordt vormgegeven dat deze ook kan worden gebruikt door andere weggebruikers dan alleen fietsers en wandelaars. [appellant] en anderen vrezen dat het gebruik van de verbindingsweg in de toekomst door gemotoriseerd verkeer tot een onevenredige geluidbelasting op de gevels van hun woningen leidt.
[appellant] en anderen betogen daarnaast dat binnen het plandeel volgens het beplantingsplan ten onrechte geen ruimte is gereserveerd om aan de watercompensatieplicht te kunnen voldoen.
5.1. De raad stelt dat vooralsnog geen verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer in het plangebied is voorzien omdat ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied de aanleg van een keerlus is beoogd. Niettemin heeft de raad het wenselijk geacht de mogelijkheid open te houden om in de toekomst een verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer aan te leggen indien mocht blijken dat de verkeerssituatie hiertoe noopt. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] en anderen geen onaanvaardbare geluidsoverlast zullen ondervinden omdat op wegen in de omgeving van het plangebied een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, terwijl die ook zal gelden voor een eventueel aan te leggen verbindingsweg.
5.2. [appellant] en anderen hebben niet betwist dat op de wegen in de omgeving van het plangebied thans een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Ter zitting heeft de raad verklaard dat indien de verbindingsweg in de toekomst toegankelijk wordt gemaakt voor gemotoriseerd verkeer, ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/u zal gelden. Het plangebied ligt in een gemengde omgeving en een weg voor wijkverkeer is in een dergelijke omgeving niet ongebruikelijk. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het eventuele gebruik van een aan te leggen verbindingsweg door gemotoriseerd verkeer niet tot onaanvaardbare geluidoverlast voor [appellant] en anderen zal leiden.
Ten aanzien van het betoog met betrekking tot de watercompensatieplicht verwijst de Afdeling naar hetgeen hierover onder 4.3 is overwogen.
6. [appellant] en anderen richten zich ten slotte tegen de vaststelling van artikel 10, lid 10.1, van de planregels. Zij voeren aan dat dit artikellid onduidelijk is. Volgens [appellant] en anderen ontbreekt ten onrechte onder b het woordje "niet" als gevolg van een kennelijke verschrijving waardoor een toename van geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies onbedoeld is toegestaan. Daarnaast is volgens [appellant] en anderen ten onrechte de zinsnede "een industrieterrein" in de aanhef van het artikellid niet nader geconcretiseerd.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in artikel 10, lid 10.1, van de planregels neergelegde planregeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie" voldoende duidelijk is. Volgens de raad dient dit artikellid in samenhang te worden gelezen met lid 10.2 en lid 10.3. Volgens de raad ontbreekt terecht het woordje "niet" en wordt met de zinsnede "een industrieterrein" het terrein ten zuiden van het plangebied langs het Prinses Margrietkanaal bedoeld.
6.2. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone-industrie", naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) en met het oog op de geluidbelasting vanwege een industrieterrein, tevens aangeduid voor:
a. de bescherming en instandhouding van de geluidruimte voor industrie;
b. het toenemen van het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies ten opzichte van het bestaande aantal.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2, van de planregels mogen in afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen in of op deze gronden geen geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functie worden gebouwd dan wel opgericht.
Ingevolge artikel 10, lid 10.3, van de planregels kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het tweede lid, en toestaan dat geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies worden gebouwd dan wel opgericht, mits is aangetoond door middel van een deskundigenverklaring dat met het oog op de geluidbelasting vanwege een industrieterrein kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde.
6.3. De Afdeling stelt vast dat artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels voorziet in de mogelijkheid dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone-industrie", het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies toeneemt ten opzichte van het bestaande aantal.
Uit artikel 10, lid 10.2 in samenhang gelezen met lid 10.3 van de planregels volgt dat deze mogelijkheid wordt beperkt door de voorwaarde dat is aangetoond door middel van een deskundigenverklaring dat met het oog op de geluidbelasting vanwege een industrieterrein kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde. De Afdeling volgt [appellant] en anderen dan ook niet in hun betoog dat de planregeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie", in zoverre onduidelijk is en dat ten onrechte het woordje "niet" ontbreekt in artikel 10, lid 10.1, onder b, van de planregels.
Voor zover niet nader is aangeduid op welk industrieterrein de planregeling betrekking heeft overweegt de Afdeling dat in de nabijheid van het plangebied alleen het gezoneerd industrieterrein Stroobos aanwezig is, dat is gelegen ten zuiden van het plangebied langs het Prinses Magrietkanaal. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het feit dat de zinsnede "een industrieterrein" niet nader is geconcretiseerd ertoe leidt dat een rechtsonzekere situatie ontstaat.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in artikel 10, lid 10.1, van de planregels neergelegde regeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie" uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is.
7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
8. De omgevingsvergunning van 6 februari 2012 voor de activiteit bouwen is verleend voor een MFA voor de vestiging van een basisschool, peuterspeelzaal, kinderopvang en jeugdhonk binnen het plandeel "Maatschappelijk" van het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos".
9. [appellant] en anderen betogen dat het college in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning er ten onrechte van is uitgegaan dat er sprake was van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in plaats van in artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo, nu de aangevraagde activiteit in strijd was met het op dat moment geldende bestemmingsplan.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het er terecht van is uitgegaan dat sprake was van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo. Volgens het college moest gelet op de coördinatieregeling de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA niet worden getoetst aan het op het moment van de aanvraag geldende bestemmingsplan maar aan het met de omgevingsvergunning samenhangende bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos".
9.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
9.3. De omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA is aangevraagd op 22 juli 2011. Het bestemmingplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" is vastgesteld op 12 januari 2012 en de omgevingsvergunning is verleend op 6 februari 2012. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 mei 2012 in zaak nr.
201109858/1/R1) blijkt uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2007/08, 31 295, nr. 7, blz. 25) dat een bestemmingsplan dat ingevolge artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wro gelijktijdig wordt voorbereid met de bouwaanvraag, toetsingskader wordt voor die aanvraag. Hieruit volgt naar het oordeel van de Afdeling dat, anders dan [appellant] en anderen veronderstellen, het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" het toetsingskader vormde voor de aangevraagde omgevingsvergunning en niet het bestemmingsplan dat gold ten tijde van de aanvraag. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen door [appellant] en anderen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat sprake was van een aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
10. [appellant] en anderen betogen dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat er geen onlosmakelijke samenhang bestaat als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo tussen het bouwen en het brandveilig in gebruik nemen van de MFA. Gelet hierop zijn [appellant] en anderen van mening dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is aangevraagd voor het brandveilig in gebruik nemen van de MFA.
10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de activiteit bouwen en de activiteit het brandveilig in gebruik nemen van de MFA en daarom niet vereist is dat de omgevingsvergunning voor het brandveilig in gebruik nemen van de MFA tegelijkertijd wordt aangevraagd met de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het college stelt voorts dat de aanvraag voor het bouwen van de MFA is getoetst aan de brandveiligheidseisen die het ten tijde van de aanvraag geldende Bouwbesluit 2003 stelt, en dat de eisen voor het brandveilig gebruik nader ingevuld worden voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het brandveilig in gebruik nemen van de MFA.
10.2. Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2, onverminderd het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten.
Ingevolge artikel 2.1 van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen.
Ingevolge artikel 2.2., eerste lid, onder b, van het Besluit omgevingsrecht worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de wet onder meer aangewezen het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin dagverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar.
10.3. Het bouwen van de MFA is een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het brandveilig in gebruik nemen van de MFA is een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, nu de vestiging van de basisschool en de peuterspeelplaats in de MFA is voorzien voor 128 kinderen en de kinderopvang voor 18 kinderen.
11. De Afdeling overweegt dat het bouwen van de MFA en het brandveilig in gebruik nemen van de MFA geen activiteiten zijn die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Het bouwen van de MFA gaat vooraf aan het brandveilig in gebruik nemen van de MFA en is aldus fysiek daarvan te onderscheiden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo ook betrekking zou moeten hebben op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d van die wet. Het betoog faalt.
12. [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 10, lid 10.1, onder b, van de planregels is verleend nu op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone-industrie" het aantal geluidgevoelige objecten en functies niet mogen toenemen.
12.1. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar 6.3 dat, anders dan [appellant] en anderen betogen, uit artikel 10, lid 10.1, onder b, van de planregels niet volgt dat het aantal geluidgevoelige objecten en functies niet mag toenemen. Reeds hierom faalt het betoog.
Goede ruimtelijke ordening
13. [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo is verleend, nu de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
13.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
13.2. Dit betoog is, gelet op de tekst van de onder 13.1 weergegeven bepaling, gestoeld op de vooronderstelling dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling hiervoor heeft overwogen onder 9.3 is deze vooronderstelling onjuist. Reeds hierom kan dit betoog niet slagen.
14. Het beroep van [appellant] en anderen is ongegrond voor zover gericht tegen het besluit van 6 februari 2012.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013