ECLI:NL:RBMNE:2019:3472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
16/659067-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van partner en kind met gelijktijdige oplegging van gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn partner en kind heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 januari 2018 in Rhenen zijn partner, aangeduid als [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar met kracht te slaan en te schoppen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 25 november 2017 tot en met 31 december 2017 zijn partner meermalen mishandeld. Ook is bewezen verklaard dat de verdachte op 22 januari 2018 zijn kind, aangeduid als [slachtoffer 2], heeft mishandeld door geweld uit te oefenen op het hoofd en lichaam van het kind, dat op dat moment slechts vier maanden oud was. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters en de verdachte zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de mishandelingen wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft benadrukt dat huiselijk geweld, vooral tegen kwetsbare slachtoffers zoals kinderen, niet getolereerd kan worden en dat er adequate maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid van de slachtoffers te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659067-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
verblijvende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april 2018, 8 november 2018, 20 februari 2019, 8 mei 2019 en 4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:op 22 januari 2018 in Rhenen zijn partner [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2:in de periode van 25 november 2017 tot en met 31 december 2017 in Rhenen zijn partner [slachtoffer 1] , meermalen heeft mishandeld;
Feit 3:op 22 januari 2018 in Rhenen zijn kind [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Wat betreft de mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3) schuift de officier van justitie de verklaring van verdachte, dat het letsel is ontstaan bij een val van de trap, als niet geloofwaardig terzijde en acht op grond van de door haar genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte degene is geweest die het letsel aan [slachtoffer 2] heeft toegebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit voor het meermalen en met gebalde vuist slaan op de schouder van [slachtoffer 1] . Verdachte bekent eenmaal tegen de nek van [slachtoffer 1] geslagen te hebben. Wat betreft het (meermalen) tegen de rechterbil van [slachtoffer 1] schoppen, refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft dit feit min of meer bekend door te zeggen dat het wel waar zal zijn als [slachtoffer 1] dat heeft verklaard. Verdachte kan het zich niet goed herinneren.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de mishandeling van [slachtoffer 2] stellig ontkend. Het opzet ontbreekt zodat het niet als mishandeling gekwalificeerd kan worden. Verdachte heeft verklaard dat hij die ochtend met [slachtoffer 2] van de trap is gevallen. Verdachte viel voorover van de zevende trede en klemde [slachtoffer 2] hierbij tegen zijn borst aan. Verdachte droeg een vest met rits. De letsels van [slachtoffer 2] moeten volgens verdachte door de val en het klemmen zijn ontstaan. Hoewel verdachte dit niet direct heeft verklaard, maar pas op een later moment, betekent dit niet dat het niet waar is. Verdachte verklaarde hier niet meteen over, omdat hij zich schaamde. Onderzoek naar het letsel heeft niet met zekerheid vastgesteld dat het letsel niet door een ongeluk kan zijn veroorzaakt. Het alternatieve scenario van verdachte wordt ook niet uitgesloten door andere bewijsmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie op 23 januari 2018 het volgende verklaard:
In Rhenen [2] , gisteren, maandag 22 januari 2018, kwam [verdachte] naar de badkamer en schopte me. Uiteindelijk sloeg [verdachte] me echt heel hard in mijn nek. Ik zat op mijn hurken. Hij sloeg me met zijn vuist onder mijn nek en op mijn rechter schouderblad. Ik voelde een stroomstoot door me heen gaan en viel gewoon op de grond. Hij sloeg echt kei en keihard. [3]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 4 juli 2019 het volgende verklaard:Ik heb [slachtoffer 1] op 22 januari 2018 in onze badkamer een klap op haar schouderblad en een schop op/tegen haar billen gegeven.
Feit 2:
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie op 23 januari 2018 het volgende verklaard:
Mijn huidige partner is [verdachte] en we waren naar Rhenen verhuisd. [4] Het meest heftige incident vanuit [verdachte] naar mij was nog niet zo heel lang geleden. Ik denk in december 2017 thuis. [verdachte] werd zo kwaad dat hij mij hard bij mijn nek greep, mij op de grond smeet, en mij aan mijn nek naar de gang sleurde. Hij sloeg mij overal, op mijn rug, nek en arm. Hij stompte met zijn vuist. Hij deed dat met veel kracht. [5] De keer dat mijn schouder uit de kom was. Dit vond plaats vlak voor het nieuwejaar van 2018. [verdachte] gaf me toen zo’n harde zet tegen mijn linkerschouder dat ik tegen de muur met schrootjes aanviel. Mijn rechterschouder was toen uit de kom. [6]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de SMS-berichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] :
26 november 2017:
[slachtoffer 1] : [verdachte] ik sta hier langs de weg, mijn schouder uit de kom ik moet naar het ziekenhuis ik verga van de pijn. [7]
[verdachte] : Ga je schouder terug laten duwen. [8] Hij moet terug in de kom. Dat is alles, daarna is het gelijk over. Ging het echt zo hard gaf jou een schouder tegen schouder. [9] Spijt mij enorm lieffie. [10]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 4 juli 2019 het volgende verklaard:
Ik kan mij wel iets herinneren van fysiek geweld vanuit mij naar [slachtoffer 1] in de periode van 25 november 2017 tot en met 31 december 2017, maar niet specifiek. Als [slachtoffer 1] het zo in haar aangifte verklaard heeft, dan zal het zo zijn gegaan.
Feit 3:
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 23 januari 2018 verklaard:
In Rhenen [11] kwam ik op 22 januari 2018 uit mijn werk. Die dag was er al contact tussen [verdachte] en mij geweest via WhatsApp. ’s Ochtends hadden we ruzie gehad en toen had ik wel gezien dat het rechter oogje van [slachtoffer 2] helemaal rood was en dat dan van boven zijn wenkbrauw tot naast zijn neus. Toen ik aan het werk was, appte [verdachte] dat het oogje van [slachtoffer 2] erger was geworden, dat er zwarte vlekjes in zijn oogje zaten en dat [verdachte] het probeerde weg te vegen met een sokje. Toen ik thuiskwam, zag ik dat het oog van [slachtoffer 2] paars was geworden. Ik zag toen ook de bloeduitstortingen in allebei zijn ogen. Ook zag ik een streep bij zijn neus en over de linkerkant van zijn gezicht die helemaal rood was.
[verdachte] reageerde zo heftig. Hij bleef heel erg erover door gaan dat hij niets gedaan had.
Ik vertelde aan [verdachte] dat ik meer wilde weten over het oog van [slachtoffer 2] . Ik bleef daarover doorvragen. [verdachte] werd bozer en bozer. Ik zei dat als ik erachter zou komen dat hij [slachtoffer 2] wat had aangedaan dat ik het aan de politie zou gaan vertellen. Toen werd hij boos. Hij kwam naar de badkamer en schopte me.
‘Je slaat toch geen kind van vijftien weken’ heb ik inderdaad tegen [verdachte] gezegd. [slachtoffer 2] was gigantisch hard aan het huilen toen ik thuis kwam van het uitlaten van de hond eerder vanochtend. [12] Ik zag dat [verdachte] probeerde [slachtoffer 2] een flesje te geven. Dit lukte niet. Ik zag toen dat [verdachte] [slachtoffer 2] op de bank gooide, nou ja niet echt gooide maar wel vrij grof. [slachtoffer 2] was zo overstuur. Terwijl ik probeerde om [slachtoffer 2] te troosten, riep [verdachte] : “Je moet [slachtoffer 2] in de container gooien!” Vervolgens liep [verdachte] heel dicht naar [slachtoffer 2] toe en riep heel hard in zijn oor: “Weet je wat jij bent? Je bent gewoon een kankerblaag”. Boven ging ik [slachtoffer 2] bekijken en ontdekte ik dus die rode plekken. [13]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de WhatsAppberichten van 22 januari 2018 tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] :
[verdachte] : “Hij is echt lief nu weer, maar kon dat vannacht om 5 uur echt even niet hebben helaas.” [14]
Verdachte heeft bij de politie op 23 januari 2018 verklaard [15] :
A: Om 05:00 uur ’s ochtends was [slachtoffer 1] de hond uit gaan laten en toen zij terugkwam was [slachtoffer 2] aan het schreeuwen. Ik heb die rode vlekken in het gezicht van [slachtoffer 2] ook gezien.
V: [getuige] heeft aan collega’s verklaard dat zij [slachtoffer 2] hoorde huilen, jij de kamer in liep en dat zij [slachtoffer 2] daarna heel hard hoorde huilen. Wat kan jij daar over verklaren?
A: Ja, dat heb ik ook gemerkt.
V: Tevens heeft [getuige] verklaard dat zij [slachtoffer 1] tegen jou hoorde zeggen: “Je bent toch niet achterlijk? Je gaat toch geen baby van 15 weken slaan.” Wat kan jij hierover verklaren?
A: Ja, daarom hadden we ruzie waarschijnlijk. Dat is wat [slachtoffer 1] zei tegen mij.
A: Hij bleef maar schreeuwen, hij bleef maar janken en toen heb ik in zijn oren geschreeuwd: “Je bent een kutkind.”
Een geschrift, inhoudende het NFI-rapport van 29 oktober 2018 (bijlage bij het doorgenummerde dossier pagina 1-16) :
[slachtoffer 2] is geboren op [2017] . [16] Op foto’s van de politie van 22 januari 2018 en foto’s van een medisch fotograaf van 23 en 24 januari 2018 zijn de volgende letsels bij [slachtoffer 2] zichtbaar: de letsels links en rechts op het voorhoofd, rondom beide ogen, in de rechter flank, op de linker bovenarm, op het rechter bovenbeen en de rechterknie betreffen onderhuidse bloeduitstortingen. De letsels in het oogwit van beide ogen betreffen bloeduitstortingen onder het oogbindvlies (subconjunctivale bloedingen). De letsels links op het voorhoofd en de linker wang betreffen kras-/krabletsel. [17]
De combinatie van letsels van [slachtoffer 2] is op basis van aantal, locatie en vorm
waarschijnlijkerals sprake is geweest van toegebracht letsel dan als sprake is geweest van accidenteel letsel of een medische aandoening. [18]
Bewijsoverwegingen
Feit 2:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zijn partner, [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde periode meermalen heeft mishandeld. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij rond december 2017 meermalen is mishandeld door verdachte. Verdachte, ter terechtzitting geconfronteerd met de aangifte, heeft erkend dat hij in diezelfde periode wel eens fysiek geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en zegt daarnaast dat het wel gegaan zal zijn zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. Hiermee vindt de aangifte naar het oordeel van de rechtbank op essentiële onderdelen voldoende steun in de verklaring van verdachte. De rechtbank acht daarom de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3:
Op 22 januari 2018 worden bij [slachtoffer 2] , toen net vier maanden oud, verschillende letsels geconstateerd. [slachtoffer 2] heeft bloeduitstortingen bij en in de ogen, krasletsels op de linkerwang en boven het linkeroor en verschillende huidverkleuringen in de rechterflank, aan de binnenkant van de bovenarm en aan de voorkant van zijn rechterbeen. Zijn moeder, [slachtoffer 1] , doet een dag later aangifte van mishandeling tegen verdachte. De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de letsels aan [slachtoffer 2] heeft toegebracht door hem te mishandelen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In het verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] leest de rechtbank dat op 22 januari 2018 letsels aan [slachtoffer 2] zijn toegebracht toen [slachtoffer 1] rond 5:00 uur de hond aan het uitlaten was. Toen [slachtoffer 1] thuiskwam van het uitlaten van de hond waren zowel verdachte, als [slachtoffer 2] overstuur. [slachtoffer 1] zag verder dat het rechteroog van [slachtoffer 2] rood was (van wenkbrauw tot naast de neus) en kreeg hier ruzie over met [verdachte] . [slachtoffer 1] zegt dan tegen [verdachte] dat je toch geen kind van vijftien weken slaat. Verdachte verklaart bij de politie dat [slachtoffer 1] die ochtend inderdaad tegen hem gezegd heeft dat je toch geen kind van vijftien weken slaat. Dat de letsels vroeg die ochtend zijn toegebracht vindt ook steun in het WhatsAppgesprek tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] van die dag. [verdachte] stuurde rond 9:05 naar [slachtoffer 1] een berichtje waarin stond: “Hij is echt lief nu weer, maar kon dat vannacht om 5 uur echt even niet hebben helaas.” Bovendien heeft verdachte in zijn verhoor bij de politie bevestigd dat [slachtoffer 2] harder was gaan huilen toen hij die ochtend vroeg in zijn slaapkamer was geweest, zoals ook door [getuige] is verklaard.
Gedurende de werkdag van [slachtoffer 1] stuurt [verdachte] haar een foto van [slachtoffer 2] waarop te zien is dat letsels (bolletjes) in het oogwit zichtbaar zijn geworden. Toen [slachtoffer 1] rond 14:30 uur thuis kwam van haar werk, zag zij dat de letsels van [slachtoffer 2] opnieuw erger waren geworden. [slachtoffer 1] zag dat het oog van [slachtoffer 2] paars was geworden en dat er bloeduitstortingen in het oogwit van zijn beider ogen zaten.
Verdachte heeft het mishandelen van [slachtoffer 2] ontkend en heeft verklaard dat de letsels van [slachtoffer 2] zijn ontstaan nadat hij die ochtend van de trap is gevallen, terwijl hij [slachtoffer 2] in zijn armen had. De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Allereerst heeft verdachte dit alternatieve scenario niet direct tegen [slachtoffer 1] verteld toen zij die ochtend de rode plekken op het gezicht van [slachtoffer 2] ontdekte en tegen hem had gezegd: “Je gaat toch geen baby van 15 weken slaan”. Ook ’s middags nadat zij thuis was gekomen en [slachtoffer 1] verdachte doorvroeg naar het oog van [slachtoffer 2] heeft hij geen verklaring gegeven aan [slachtoffer 1] voor de letsels van [slachtoffer 2] . In plaats daarvan werd verdachte heel boos op [slachtoffer 1] en heeft hij haar geschopt en geslagen.
Ook bij de politie heeft verdachte aanvankelijk geen verklaring gegeven voor de letsels van [slachtoffer 2] . Verdachte is op 22 januari 2018 en de dag erna door de politie verhoord. Ook dan noemt verdachte de val van de trap met [slachtoffer 2] niet als mogelijke verklaring van de letsels. Pas twee maanden later, op 23 maart 2018, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij met [slachtoffer 2] van de trap is gevallen toen [slachtoffer 1] de hond aan het uitlaten was. Gelet op het ruime tijdsverloop tussen het moment waarop de letsels van [slachtoffer 2] zijn ontstaan en de verklaring van verdachte dat de letsels zijn ontstaan doordat hij met [slachtoffer 2] van de trap is gevallen, terwijl hij in ieder geval op vier eerdere momenten de gelegenheid hiertoe heeft gehad en ook te verwachten was dat hij hier direct iets over zou zeggen - op zijn minst tegen zijn partner [slachtoffer 1] -, schuift de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Het ongeloofwaardige karakter van de verklaring van verdachte wordt bovendien ondersteund door het NFI-rapport, waaruit blijkt dat slechts een deel van de letsels verklaard zou kunnen worden door het samenknijpen van de borstkas van [slachtoffer 2] tijdens een door verdachte beschreven (dreigende) val, door botsende krachtsinwerkingen tijdens deze val en door contact met de rits op het (de rechtbank begrijpt) vest van verdachte. Over de bloeduitstortingen schrijft de deskundige dat het niet goed voorstelbaar is dat één voorval zoals beschreven tot forse krachtinwerkingen op alle locaties met onderhuidse bloeduitstortingen kan leiden. Daarbij is opvallend dat geen letsels aan uitstekende delen zijn aangetroffen. De deskundige acht de combinatie van letsels van [slachtoffer 2] op basis van aantal, locatie en vorm
waarschijnlijkerals sprake is geweest van toegebracht letsel dan als sprake is geweest van accidenteel letsel of een medische aandoening.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de beschreven letsels bij zijn zoon [slachtoffer 2] opzettelijk heeft toegebracht door geweld uit te oefenen op zijn hoofd en lichaam.
Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte andere gewelddadige handelingen heeft aangewend tegen [slachtoffer 2] door hem in zijn oor te schreeuwen en uit te schelden. Het zodanig hard schreeuwen en schelden met dergelijke bewoordingen op zeer nabije afstand van het oor van een zeer jong, kwetsbaar en hulpeloos kind, dat in een volledig afhankelijke relatie staat tot zijn vader, is naar het oordeel van de rechtbank ook aan te merken als een gewelddadige handeling, omdat dergelijke verbale agressie onder genoemde omstandigheden ook een vorm van mishandeling is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 22 januari 2018 te Rhenen zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
- met kracht op/tegen de nek en/of (rechter)schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en
- tegen de (rechter)bil, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen;
Feit 2:
in de periode van 25 november 2017 tot en met 31 december 2017 te Rhenen, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , (telkens) heeft mishandeld door
- meermalen met kracht (met gebalde vuisten) op/tegen de nek en rug en arm van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en
- voornoemde [slachtoffer 1] bij de nek te pakken en tegen de grond te gooien/werken en aan de nek van die [slachtoffer 1] te trekken en
- een duw/zet tegen de schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te geven ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] tegen een muur viel;
Feit 3:
op 22 januari 2018 te Rhenen, zijn kind, [slachtoffer 2] (geboren op [2017] ), heeft mishandeld door geweld uit te oefenen op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] en een gewelddadige (andere) handeling te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer 2] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
Feit 2: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
Feit 3: mishandeling, begaan tegen zijn kind.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
Primair:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering;
- het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
- oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, met vervangende hechtenis van 6 weken voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
- tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 jaar met de voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering, en het dadelijk uitvoerbaar verklaren van deze voorwaarden.
Subsidiair:
- een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering;
- het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
- oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, met vervangende hechtenis van 6 weken voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
- tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 jaar met de voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering, en het dadelijk uitvoerbaar verklaren van deze voorwaarden.
Meer subsidiair:
- een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering;
- het dadelijk uitvoer verklaren van de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.
Toelichting vordering tot tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
In het geval de rechtbank niet de primaire strafeis oplegt, maar zou kiezen voor oplegging van een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest van verdachte, voert de officier van justitie het volgende aan.
Hoewel het Openbaar Ministerie 30 dagen voor het eindigen van de gevangenisstraf een vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel moet indienen, blijkt uit de wet ook dat het Openbaar Ministerie in een later ingediende vordering ontvankelijk is indien het aannemelijk maakt dat de grond bedoeld in artikel 38ab, eerste lid, Strafrecht zich eerst nadien heeft voorgedaan. Laatstgenoemde situatie is volgens de officier van justitie aan de orde nu zij op grond van het verhandelde ter zitting van 4 juli 2019, met name gezien het gebrek aan inzicht van verdachte in zijn problematiek, van oordeel is dat ernstig rekening gehouden moet worden dat de verdachte opnieuw een soortgelijk misdrijf zal begaan gericht tegen een van zijn (stief)kinderen. Daarom heeft de officier van justitie ter zitting meteen de tenuitvoerlegging van de maatregel gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De raadsvrouw verzoekt rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Indien de rechtbank de verdediging volgt in de bepleite vrijspraak voor feit 3, dan wordt verzocht bij de strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank feit 3 ook bewezen acht, verzoekt de raadsvrouw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. In de tijd dat de incidenten zich hebben voorgedaan was sprake van een opeenstapeling van problemen. Na zijn ongeval had verdachte zijn status als kostwinner verloren en daarmee zijn gevoel van eigenwaarde. Dit heeft tot middelengebruik geleid. Dat, in combinatie met zijn persoonlijkheidsproblematiek, zet de incidenten in een ander daglicht. Verdachte ziet sindsdien in dat het anders moet en er zijn ook positieve ontwikkelingen. Verdachte heeft inmiddels werk met uitzicht op een vast contract en het contactherstel met [slachtoffer 1] en kinderen gaat stap voor stap vooruit. Dit moet niet worden doorbroken door een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wat betreft de duur van het voorwaardelijke strafdeel refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte wil behandeld worden voor zijn problematiek, zodat verzocht wordt de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, ook op te leggen, met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer 1] en de kinderen (primair) ofwel met [slachtoffer 1] alleen (subsidiair). Verdachte en [slachtoffer 1] willen de relatie voortzetten, maar het contactverbod bemoeilijkt dit. Als verdachte in een kliniek zit voor zijn behandeling, is er bovendien ook toezicht als de kinderen op bezoek zijn. Bovendien is er begeleiding vanuit een jeugdzorginstelling, zodat verdachte niet alleen is met de kinderen. Verdachte heeft moeite met de klinische opname, niet omdat hij de behandeling niet wil, maar omdat hij zijn baan niet wil kwijtraken en [slachtoffer 1] en de kinderen (financieel) niet wil teleurstellen.
De raadsvrouw verzoekt de vordering tot oplegging en tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel af te wijzen, nu dit juridisch gezien niet mogelijk is. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat wordt beoordeeld of er nog een hoog recidiverisico aanwezig is na afloop van een gevangenisstraf. Nu er geen sprake is van het aflopen van een gevangenisstraf, verdachte is immers al enige tijd geschorst, kan de maatregel niet worden opgelegd en tenuitvoergelegd. De maatregel is bovendien alleen bedoeld voor zware geweldsdelicten en niet als stok achter de deur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn baby van 4 maanden oud. Daarnaast heeft hij meermalen zijn vriendin mishandeld, waarvan de (stief)kinderen van verdachte getuige zijn geweest. Huiselijk geweld is een ernstig vergrijp, met name wanneer er sprake is van kindermishandeling. Kinderen behoren door hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. Zij zijn afhankelijk van hun ouders en hebben niet de feitelijke mogelijkheid zich aan mishandelingen te onttrekken. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Daarnaast heeft verdachte door zijn handelen niet alleen het veiligheidsgevoel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangetast, maar ook dat van de andere gezinsleden. Huiselijk geweld heeft bovendien, zeker wanneer dit kinderen betreft, een maatschappelijk effect. Dergelijk geweld veroorzaakt maatschappelijke verontwaardiging, ook omdat dit strijdig is met de bescherming die een gezin behoort te bieden. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, met name de mishandeling van een kind van slechts vier maanden oud, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een reclasseringsadvies van 28 juni 2019, uitgebracht door M.I. de Wilde van GGZ IrisZorg Adviesunit Arnhem-Nijmegen;
- een voortgangsverslag van 4 juli 2019, uitgebracht door I. Sijtsma van GGZ IrisZorg Toezichtunit Arnhem;
- een rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 21 mei 2019, uitgebracht door F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, GZ-psycholoog, A.J. de Groot, klinisch psycholoog en J. Vreugdenhil, psychiater.
Justitiële documentatie
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van verdachte van 23 mei 2019, waaruit onder meer blijkt dat verdachte op 28 november 2006 is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling.
Verminderd toerekeningsvatbaar
Uit de rapportage van het PBC blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een onrijpe persoonlijkheid, te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende (opportunistische) antisociale, afhankelijke en borderline kenmerken. Daarnaast lijdt verdachte aan ziekelijke stoornissen, namelijk diverse stoornissen in middelengebruik en een episodische gokstoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er sprake van de genoemde ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling. De deskundigen hebben geadviseerd verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt dit advies over.
Recidiverisico
Zowel de deskundigen van het PBC als de reclassering, schatten het recidiverisico in als matig tot hoog. Daarbij wordt opgemerkt dat de vaderrol van verdachte erg verweven is met zijn zelfbeeld. Buiten een gereguleerde omgeving kan de spanning snel oplopen, hetgeen vooral het geval zal zijn als hij weer intrekt bij zijn vriendin en kinderen. Bovendien is er – zeker bij spanning – buiten een restrictieve omgeving een betrekkelijk groot risico op terugval in middelengebruik. Door deze factoren ontstaat dan binnen enkele maanden een reëel risico op gewelddadig gedrag binnen de intieme sfeer.
Bijzondere voorwaarden
Gezien de ernstige persoonlijkheidsstoornis, het (eerdere) langdurige en veelal ernstige middelengebruik, het gebrekkige inzicht, de instabiliteit en de moeilijk in te schatten intrinsieke motivatie voor behandeling bij verdachte, wordt door de deskundigen van het PBC en de reclassering geadviseerd de benodigde behandeling te beginnen in een kliniek. Het is van belang om de behandeling klinisch te starten, omdat dan de motivatie van verdachte versterkt kan worden door een intensief aanbod van therapie en het opbouwen van een behandelrelatie waaraan hij zich niet kan onttrekken. Als verdachte meer draagkracht heeft, kan de klinische behandeling worden aangevuld met partnerrelatietherapie en/of systeembegeleiding. Daarna kan de klinische behandeling op geleide van het effect geleidelijk worden omgezet in ambulante behandeling, waarbij – zeker gezien het risico op terugval in eerder middelengebruik – langdurig toezicht is geboden.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat de reclassering zich aansluit bij het advies van de deskundigen van het PBC. Ook de reclassering is van mening dat klinische behandeling noodzakelijk is om het risico op recidive te beperken. De reclassering heeft geadviseerd om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, drugsverbod, alcoholverbod, contactverbod en dagbesteding.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen van het PBC en de reclassering over, met uitzondering van het door de reclassering geadviseerde contactverbod met [slachtoffer 1] , nu verdachte en [slachtoffer 1] kennelijk over en weer contact met elkaar willen en hun relatie wensen voort te zetten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest, en waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer 1] . De rechtbank vindt dat een proeftijd van 3 jaar op zijn plaats is, zodat na de klinische opname voldoende tijd resteert voor de ambulante behandeling en begeleiding van verdachte.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten zijn partner [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2] . Gelet op het rapport van het PBC en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De deskundigen van het PBC en de reclassering hebben geadviseerd om naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De rechtbank sluit zich hierbij aan en overweegt daartoe het volgende.
Uit de rapportages blijkt dat het risico bestaat dat verdachte, in het geval hem slechts een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met bijzondere voorwaarden, de voorwaarden niet zal naleven en daarmee onbehandeld zal terugkeren in de maatschappij. Verdachte heeft immers tegen de reclassering gezegd dat hij wel relatietherapie maar geen opname wil en dat de kans groot is dat hij er voor kiest om zijn gevangenisstraf uit te zitten, als hij hiermee een opname kan voorkomen. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen meerwaarde ziet in een klinische behandeling. Zolang hij maar werk heeft en in relatietherapie kan gaan, komt het wel goed volgens hem. Uit het reclasseringsrapport blijkt verder dat verdachte op dit moment moeite heeft met het nakomen van zijn afspraken in een ambulant traject. Ook heeft verdachte, ondanks een alcohol- en drugsverbod, tot tweemaal toe een positieve urinecontrole gehad (cannabis en/of amfetamine).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alleen het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden onvoldoende is om het risico op recidive te beperken. Nu het doel van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is om ernstige geweldsdelinquenten niet zonder behandeling terug te laten keren in de maatschappij, zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van deze maatregel. De rechtbank heeft hierbij gelet op de hiervoor genoemde overwegingen en conclusies van het PBC en het reclasseringsadvies, met name op wat zij naar voren hebben gebracht over het hoge recidiverisico. De rechtbank begrijpt dat het risico hoger is naarmate gevoelens van stress bij verdachte toenemen, hij geen werk meer zou hebben en weer middelen zou gaan gebruiken. Verdachte is tijdens de schorsing van zijn voorarrest al teruggevallen in het gebruik van drugs, wat de rechtbank zeer zorgelijk vindt. Daarbij komt dat verdachte in gesprekken met de rapporteurs heeft aangegeven dat hij het uitzitten van een voorwaardelijk strafdeel zou verkiezen boven een klinische opname. Ook ter zitting van 4 juli 2019 toonde verdachte geen intrinsieke motivatie voor een klinische opname: hij verklaarde eerst dat een ambulante behandeling ook kon volstaan. Pas na overleg met zijn raadsvrouw zei verdachte dat hij het advies van de deskundigen zou volgen. De rechtbank twijfelt zeer of verdachte hier ook daadwerkelijk gevolg aan zou geven bij een kader, anders dan dat van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, in het bijzonder van zijn partner, kinderen en stiefkinderen, zeker nu sprake is van contactherstel met [slachtoffer 1] en (onder begeleiding van instanties) ook met zijn (stief)kinderen.
Uit voornoemde omstandigheden tezamen blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens de noodzaak van langdurig toezicht.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank legt de maatregel op ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 1 en 3, nu deze feiten zijn gepleegd na inwerkingtreding van de Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, waarbij de maatregel is ingevoerd. Aan verdachte wordt ter zake van onder meer deze strafbare feiten bovendien een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf feitelijk al heeft ondergaan omdat de duur hiervan gelijk is aan de duur van zijn voorarrest, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank heft het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
9 VORDERING TENUITVOERLEGGING GEDRAGSBEÏNVLOEDENDE EN VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGEL
De officier heeft ter terechtzitting van 4 juli 2019 tevens de vordering tot tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank is de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering, nu zij aannemelijk heeft gemaakt dat de grond bedoeld in artikel 38ab, eerste lid, Sr zich eerst nadien heeft voorgedaan, namelijk op de terechtzitting van 4 juli 2019.
In deze zaak heeft zich de (uitzonderlijke) situatie voorgedaan waarin de officier van justitie de oplegging van de maatregel gelijktijdig heeft gevorderd met de tenuitvoerlegging daarvan. De rechtbank ligt nu dan ook de vraag voor of een gelijktijdige oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel juridisch gezien mogelijk is. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het recidiverisico, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Wetboek van Strafrecht kan opleggen.
Hiermee is voldaan aan het wettelijke vereiste als bedoeld in artikel 38ab, eerste lid, Sr voor tenuitvoerlegging.
Zoals de rechtbank reeds over de oplegging van de maatregel heeft overwogen, acht zij behandeling van verdachte in een kader van bijzondere voorwaarden onvoldoende omdat het risico bestaat dat verdachte zich hieraan zal onttrekken. Het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf om de tenuitvoerlegging op een later moment te kunnen doen plaatsvinden, acht de rechtbank oneigenlijk en niet passend. Immers, verdachte heeft reeds ruim een half jaar in voorarrest gezeten en hoewel sprake is van zeer ernstige geweldsfeiten binnen de huiselijke sfeer, zijn de gevolgen (gelukkig) beperkt gebleven.
De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte en zijn raadsvrouw ter zitting van 4 juli 2019, gelet op de gelijktijdige vordering van de officier van justitie, voldoende gelegenheid hebben gehad om zich ook over de vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel uit te laten. In de eerder genoemde rapporten van zowel het PBC van 21 mei 2019, als het reclasseringsadvies van 28 juni 2019 kwam de maatregel al in de strafadviezen ter sprake, zodat de verdediging hier tijdig kennis van heeft kunnen nemen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank termen aanwezig om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen. De rechtbank heeft daarbij gelet op eerdergenoemd reclasseringsadvies.
Bij de maatregel zullen dezelfde voorwaarden worden opgenomen, als de voorwaarden die zijn gekoppeld aan de voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank bepaalt voorts dat een vervangende hechtenis van telkens twee weken zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
De maatregel is van rechtswege dadelijk uitvoerbaar (art. 38ag, derde lid, Sr).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 38aa, 38ab, 38ad, 38ag, 38x, 38z, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde onder 1, 2 en 3 strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 tot een gevangenisstraf van
270 (tweehonderdzeventig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
77 (zevenenzeventig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering IrisZorg op het volgende adres: Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hij dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering IrisZorg, ook als dat inhoudt medewerking verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de methodiek ‘Stap voor Stap’ en/of urinecontroles;
* zich klinisch laat opnemen voor de duur van maximaal 9 maanden binnen een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie (IFZ) die verantwoordelijk is voor plaatsing. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* zich laat behandelen door Kairos Arnhem of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* zich laat behandelen door IrisZorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor een crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met
urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering
bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
* gedurende de proeftijd geen contact, niet direct, niet indirect, ook niet als die persoon zelf dat contact zoekt (behalve middels bellen of appen, dan wel begeleid contact in het kader van de ondertoezichtstelling), contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 2] ;
- [A]
- [getuige] ;
- [B] ;
* tijdens de proeftijd medewerking verleent aan het behouden van een dagbesteding;
- geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- legt aan verdachte ten aanzien van feiten 1 en 3 op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking
- wijst de vordering toe;
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking voor de duur van
2 jaren;
- gelast daarbij de
algemene voorwaardendat veroordeelde:
* en behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 38ad, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- gelast daarbij de
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
* zich (uiterlijk) op 23 juli 2019 meldt bij Reclassering IrisZorg op het adres: Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem. Hierna moet verdachte zich gedurende de termijn van de maatregel op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht. Verdachte dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering IrisZorg, ook als dat inhoudt medewerking te verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de methodiek ‘Stap voor Stap’ en/of urinecontroles;
* zich klinisch laat opnemen voor de duur van maximaal 9 maanden binnen een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie (IFZ) die verantwoordelijk is voor plaatsing. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* zich laat behandelen door Kairos Arnhem of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt gedurende de termijn van de maatregel of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* zich laat behandelen door IrisZorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt gedurende de termijn van de maatregel of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor een crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met
urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering
bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
* gedurende de maatregel geen contact, niet direct, niet indirect, ook niet als die persoon zelf dat contact zoekt (behalve middels bellen of appen, dan wel begeleid contact in het kader van de ondertoezichtstelling), contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 2] ;
- [A]
- [getuige] ;
- [B] ;
* gedurende de termijn van de maatregel medewerking verleent aan het behouden van een dagbesteding;
- geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat ten hoogste 2 (twee) weken vervangende hechtenis zal worden toegepast voor iedere keer dat door veroordeelde niet aan de maatregel wordt voldaan. voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door hechtenis (met een maximum van zes maanden).
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en
S.B. Smit-Colenbrander, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Versluis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2019.
mr. E.W.A. Vonk en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Rhenen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
- meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuisten) op/tegen de nek en/of (rechter)schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of
- meermalen, in elk geval eenmaal, tegen de (rechter)bil, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen/trappen;
2. hij in of omstreeks de periode van 25 november 2017 tot en met 31 december 2017 te Rhenen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , (telkens) heeft mishandeld door
- meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuisten) op/tegen de nek en/of rug en/of arm, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] bij de nek te pakken en/of op/tegen de grond te gooien/werken en/of aan de nek van die [slachtoffer 1] te trekken en/of
- een duw/zet tegen de schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te geven (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] tegen een muur viel);
3. hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Rhenen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zijn kind, [slachtoffer 2] (geboren op [2017] ), heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) vast te pakken en/of vast te houden en/of te slaan en/of anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/althans (in elk geval) (een) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer 2] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 april 2018, genummerd PL0900-2018022397, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 338. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 38.
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 41.
4.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 38.
5.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 39.
6.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 40.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , pagina 245.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , pagina 246.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , pagina 247.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , pagina 248.
11.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 37.
12.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 41.
13.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 42.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot de WhatsAppberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] , pagina 244.
15.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 23 januari 2018, pagina 30.
16.Een geschrift, inhoudende het NFI-rapport van 29 oktober 2018 pagina 5.
17.Een geschrift, inhoudende het NFI-rapport van 29 oktober 2018 pagina 11.
18.Een geschrift, inhoudende het NFI-rapport van 29 oktober 2018 pagina 15.