ECLI:NL:RBMNE:2019:3423
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde waarde van een woning op grond van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2018, welke door de gemeente was vastgesteld op € 201.000,- per waardepeildatum 1 januari 2017. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, dat door de gemeente ongegrond werd verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 15 juli 2019 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De gemeente heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning is vergeleken met vijf referentiewoningen. Eiser betwistte de waarde en stelde dat de gemeente onvoldoende inzicht had gegeven in de grondstaffel en de wijze van indexeren van de verkoopprijzen van de referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende had onderbouwd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen.
De rechtbank concludeerde dat de gemeente aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger was vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.