Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 3],
1.[gedaagde sub 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 februari 2018,
- het proces-verbaal van comparitie van 29 mei 2018,
- het proces-verbaal van comparitie van 9 mei 2019.
2.Partijen
3.Het geschil in conventie
- [gedaagde sub 1] en zijn vennootschappen dat zij zich in de periode van 2008 tot en met 2016 gelden hebben toegeëigend die aan [eiseres sub 1] toekomen, door klanten van [eiseres sub 1] buiten haar om te bedienen en/of declaraties van [eiseres sub 1] buiten haar om te innen.
- [gedaagde sub 1] dat hij in 2009 als curator betrokken is geweest bij faillissementsfraude.
4.De beoordeling in conventie
De maatschap is ontvankelijk in haar vorderingen
voortgezet. Deze maatschap (de gezamenlijke maten als zodanig) kan haar eigen rechten jegens [gedaagde sub 1] c.s. (waaronder haar voormalige maat [gedaagde sub 2] ) in rechte geldend maken. Het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7043 (
Cento) gaat niet op. Dat arrest betrof de situatie dat een
ontbondenvennootschap onder firma jegens een uitgetreden vennoot een vordering instelde. Die situatie doet zich hier niet voor.
de maatschapde schade heeft geleden (zoals die in het petitum concreet, dat wil zeggen met een specifiek bedrag, ten aanzien van diverse schadeposten is omschreven). Voor zover hierna door de rechtbank wordt geoordeeld dat [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk is, dan zal een eventuele veroordeling tot schadevergoeding ten gunste van de maatschap ( [eiseres sub 1] ) worden uitgesproken (en dus niet [eiseres sub 1] c.s., zoals primair is gevorderd). De schade die de maten [eiser sub 3] en [eiseres sub 2] beweerdelijk lijden is namelijk (ook) afhankelijk van de contractuele winstverdelingsbepalingen en is niet gelijk aan de door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde bedragen.
maatschap(de andere maten [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] ) daarmee heeft ingestemd. De verklaring heeft
enkelbetrekking op [A] . Uit de verklaring volgt niet dat [eiser sub 3] (en/of de maatschap) daarmee heeft ingestemd.
Even los van de bijdrage inzake […] hadden wij -belangrijker nog- de afspraak dat ik via mijn Holding maandelijks voor een bedrag van EURO 4.000,- excl. BTW (in relatie tot de Denen) diverse advies werkzaamheden zou verrichten voor [...]. Die afspraak is gemaakt in januari 2013 en zou lopen tot eind 2014. De ontwikkelingen hebben echter een voortijdig afbreken van de gesprekken veroorzaakt en een heroriëntatie teweeg gebracht. Omdat de kosten aanzienlijk opliepen en ik niet werd betaald hebben we een fixed fee van Euro 40.000,-- (excl. BTW) afgesproken. Die factuur ontvang je bijgaand. Ik zal het verschuldigde verrekenen met hetgeen ik reeds aan depotgeld onder mij heb.”
“depots”van deze klant onder zich had. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst [eiseres sub 1] c.s. naar de (hiervoor reeds genoemde) e-mail van [gedaagde sub 1] (op briefpapier van [gedaagde sub 4] ) aan klant B van 26 mei 2014:
“Daarnaast heb je declaraties van [eiseres sub 1] (voor in totaal Euro 74.923,27 incl. BTW) onbetaald gelaten. We hebben dit besproken en je hebt aangegeven dat ik het door […] aan [eiseres sub 1] over het jaar 2013 verschuldigde (een bedrag van Euro 45.012,00 incl. BTW) maar rechtstreeks naar [eiseres sub 1] moet overmaken. Daar zal ik aan voldoen."
“extra”kan vorderen.
ookde volledige betalingsachterstand van klant B van [gedaagde sub 1] c.s. vordert (akte van [gedaagde sub 1] c.s. van 29 mei 2018, nrs. 11 en 12). Dat uitgangspunt is onjuist. De betalingsachterstand van € 74.923,-- inclusief BTW staat weliswaar in de dagvaarding als schade vermeld, maar [eiseres sub 1] c.s. vordert alleen het bedrag van € 45.012,--, zo blijkt uit het petitum.
€ 130.000,-- door klant B [.] (aan [gedaagde sub 2] ) bedoeld was om aan [eiseres sub 1] ten goede te komen om daaruit de kosten van € 128.175,-- te voldoen. Vast staat dat [eiseres sub 1] in totaal een bedrag van € 128.175,-- aan de juridisch adviseur van klant B heeft betaald. Uit de e-mail van deze juridisch adviseur aan [gedaagde sub 1] (“
Wat voor ruimte heb jij nog in jouw depot?”)van 27 augustus 2014 (prod. 16 van [eiseres sub 1] c.s.) volgt dat ook hij er destijds vanuit ging dat er sprake was van een depot waaruit zijn nota’s werden betaald. Daaruit kan worden afgeleid dat het bedrag van € 130.000,-- dat door klant B [.] (aan [gedaagde sub 2] ) is betaald, inderdaad bestemd was om de kosten van de juridisch adviseur te voldoen (en het bedrag dus bedoeld was om aan [eiseres sub 1] en niet aan [gedaagde sub 2] ten goede te komen). [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook geen (andere) verklaring gegeven voor de betaling door klant B [.] (aan [gedaagde sub 2] ). Dit had wel op zijn weg gelegen. Temeer omdat ook ten aanzien van andere schadeposten is gebleken (althans hierna zal blijken) dat [gedaagde sub 1] en zijn vennootschappen zich gelden hebben toegeëigend die aan [eiseres sub 1] toekomen.
“ [..] : oprichting B.V.”schrijft [gedaagde sub 1] aan partij B en derden (onderstreping door de rechtbank):
“(…) wil jij (of nader te noemen meester) in een eenvoudige mail (richten aan [eiseres sub 1] mailadres) bod doen op panden aan [straatnaam] ? Bod 195K kk waarbij je toezegt zelf met de curator de boedelbijdrage te regelen? Afnemen per 1 september?Geeft je tijd om dat hok kwijt te zijn voor we het überhaupt zelf afnemen. Ook mooi. Pas tekstvoorbeeld maar naar believen aan.”
“(…) Ik ben net met (…) aan de [straatnaam] geweest. Hij doet een voorstel van € 260.000,- met aanvaarding zsm. Hij kan gelijk betalen. Ik wil meer zien. Ik had € 275.000,- aangegeven. Ik denk dat als we net onder de € 270.000,- doen dat ik hem zover krijg.”
“Wat mij betreft afwikkelen. Proberen er nog wat bij te krijgen en klaar is het. Als we een dikke 70K pakken is dat gewoon lekker.”
“Voor 270 doet hij het. 200 in de akte, 70 in de envelop.”
“Ik ben het er allemaal niet mee eens, een beetje makelaar en advocaat halen hier makkelijk 400k uit (in een enveloppe)!!!! Helaas blijkt dat jullie competentie zijn bovengrens heeft bereikt bij 270k (…).”
“het is zelfs nog erger. 268k”.
“(…) wel eerlijk zijn. 268k hebben we aan de jongens doorgegeven. Het verschil hebben we toch anders geregeld? Dat was wel onze afspraak.”
mei 2009het voornemen hadden om de onroerende zaak (uit de boedel van de failliet waarvan [gedaagde sub 1] de curator was) te kopen met het oogmerk om deze later met winst door te verkopen en daar
gezamenlijkvan te profiteren. Dit voornemen hebben zij ook daadwerkelijk uitgevoerd. Hierdoor heeft [gedaagde sub 1] , die gezien de correspondentie ook een actieve rol heeft gespeeld bij deze ABC-transactie, niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam curator. Deze handelwijze heeft er (onbetwist) toe geleid: (i) dat [gedaagde sub 1] op 1 december 2016 is aangehouden door de FIOD op verdenking van het in 2009 in zijn hoedanigheid van curator uitvoeren van een ongeoorloofde vastgoedtransactie, (ii) dat de rechtbank Gelderland en de Orde van Advocaten vervolgens een onderzoek hebben laten doen naar alle faillissementen die vanaf 2008 bij [eiseres sub 1] zijn behandeld en (iii) dat gedurende het onderzoek de curatoren van [eiseres sub 1] niet zijn benoemd in faillissementen. Aannemelijk is dat [eiseres sub 1] daardoor schade heeft geleden. [gedaagde sub 1] is aansprakelijk voor deze schade. In verhouding tot [eiseres sub 1] levert zijn handelen een onrechtmatige daad op. Dat [gedaagde sub 1] strafrechtelijk niet is veroordeeld voor faillissementsfraude (maar naar eigen zeggen een schikking heeft getroffen met het OM zonder erkenning van schuld) maakt het vorenstaande niet anders.
- dat [gedaagde sub 4] diverse betalingen van in totaal € 6.800,-- (€ 1.700,-- + € 1.700,-- + € 3.400,--) heeft ontvangen van klant E,
- dat [gedaagde sub 3] diverse betalingen van in totaal € 8.730,-- (3 x € 1.700,-- + 3 x
“employement contract/shareholdersagreement”.Uit het door [eiseres sub 1] c.s. overgelegde bankafschrift (prod. 41) volgt dat klant D dit bedrag op 17 maart 2014 aan [gedaagde sub 4] heeft betaald. Daarbij heeft klant D (onbetwist) het dossiernummer van [eiseres sub 1] vermeld. Hieruit volgt dat het bedrag € 4.481,15 weldegelijk ziet op door of namens [eiseres sub 1] verrichte werkzaamheden. In het licht daarvan is de enkele stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat (ook) de (andere) betalingen van klant D en klant E betrekking hebben op werkzaamheden die niets van doen hebben met [eiseres sub 1] onvoldoende. [gedaagde sub 1] c.s. heeft deze stelling ook niet met concrete feiten en/of stukken onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen. Vooral ook omdat [gedaagde sub 1] c.s. erkent dat het hier gaat om klanten van [eiseres sub 1] .
5.Het geschil in reconventie
6.De beoordeling in reconventie
Creditsaldo van de kapitaalrekening (artikel 12 maatschapsovereenkomst)
belichaamde goodwill” zoals omschreven in dat artikel.