In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) betreffende de omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind, [voornaam van minderjarige], te vervallen. De moeder, die het gezag uitoefent over [voornaam van minderjarige], heeft zorgen geuit over de veiligheid van het kind tijdens de omgang met de vader, vooral na incidenten waarbij het kind met blauwe plekken terugkwam. De GI had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder verzocht om deze regeling te beëindigen, omdat zij meende dat de omgang onder begeleiding van de GI of een andere onpartijdige persoon moest plaatsvinden.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI. De kinderrechter heeft overwogen dat de GI, op basis van eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam, bevoegd was om een schriftelijke aanwijzing te geven en dat er geen contra-indicaties waren voor onbegeleide omgang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI de omgang zorgvuldig heeft gemonitord en dat er geen zorgen zijn geuit door de betrokken instanties over de veiligheid van [voornaam van minderjarige] tijdens de omgang met de vader.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat het in het belang van [voornaam van minderjarige] is dat er onbegeleid contact plaatsvindt met de vader. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die een begeleide omgang rechtvaardigen, en dat de eerdere zorgen van de moeder niet zijn onderbouwd door de bevindingen van de betrokken instanties. De beschikking is gegeven door mr. P.K. Nihot, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken.