ECLI:NL:RBMNE:2019:3179

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
482856 / HA RK 19-179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 25 juni 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. tegen mr. P.J. Neijt. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing van mr. Neijt om een verzoek tot uitstel van de behandeling van de zaak af te wijzen. Verzoekster stelde dat deze afwijzing in strijd was met een goede procesorde, omdat zij onvoldoende tijd had gekregen om zich voor te bereiden op de zitting. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 19 juni 2019 heeft mr. Neijt zijn standpunt toegelicht en aangegeven dat hij de afwijzing van het uitstel gemotiveerd had. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de onpartijdigheid van mr. Neijt in het geding was.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De kamer stelde vast dat de afwijzing van het uitstel een procesbeslissing was en dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is als een middel om (tussen)beslissingen van de rechter aan te vechten. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in beginsel onpartijdig is, tenzij het tegendeel vaststaat. In dit geval was er geen objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid van mr. Neijt. De wrakingskamer concludeerde dat de motivering van de afwijzing van het uitstel niet duidde op vooringenomenheid en dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een schending van de onpartijdigheid.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2019 door mr. M.J. Slootweg, voorzitter, en mrs. D.J. van Maanen en R.J. Praamstra als leden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 482856 / HA RK 19-179
Schriftelijke uitwerking van de beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 25 juni 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: verzoekster.
raadslieden: mrs. T.B. de Clerck en R.J. van Galen

1.De procedure

1.1.
Op 25 juni 2019 heeft de wrakingskamer een beslissing gegeven op het wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. P.J. Neijt van 19 juni 2019. Dit betrof een verkorte beslissing. Het onderstaande vormt de in die beslissing toegezegde nadere schriftelijke uitwerking daarvan en is op 11 juli 2019 vastgesteld.
1.2.
Op de zitting van 25 juni 2019 is door de wrakingskamer beslist op een aantal formele bezwaren van verzoekster. Deze beslissingen van de wrakingskamer zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, dat afzonderlijk is opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P.J. Neijt, rechter in de zaak met kenmerk S.16/1915.
2.2.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer van 19 juni 2019 heeft verzoekster aangevoerd dat de grond voor wraking is gelegen in het feit dat het verzoek om uitstel van de behandeling van de zaak is afgewezen. Dit is naar het oordeel van verzoekster in strijd met een goede procesorde.
2.3.
Het wrakingsverzoek is opnieuw behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 25 juni 2019. Op die zitting hebben de advocaten van verzoekster het wrakingsverzoek nader toegelicht en – voor zover van belang – aangevoerd dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat een rechter voldoende tijd dient te geven om een verdediging voor te bereiden en te voeren. Hieraan heeft mr. Neijt niet voldaan. Daarnaast heeft de rechter niet gemotiveerd beslist op de door verzoekster aangevoerde bezwaren tegen behandeling van de zaak en evenmin is gemotiveerd waarom de behandeling op zeer korte termijn diende plaats te vinden.
2.4.
Mr. Neijt heeft niet berust in de wraking. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 19 juni 2019 heeft mr. Neijt, geciteerd uit het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer, het volgende aangevoerd:
“…
Het verzoek van de schuldeiser [bedrijfsnaam] kwam binnen en stond vanmorgen gepland. Het verzoek is weliswaar ingetrokken, maar het gaat mij erom dat ik vind dat de rechtbank een verantwoordelijkheid heeft om ambtshalve beslissingen te nemen. Zelfs in het geval dat de bewindvoerder het verzoek had ingetrokken. Dan vind ik dat de rechtbank op basis van de feiten en na het debat van partijen een verantwoorde beslissing moet nemen.
…”
en:
“De heer [A] zegt dat ik nauwelijks heb nagedacht en op de zitting al had beslist op het verzoek om uitstel. Dat komt omdat ik voorafgaand aan de zitting al had beslist op de vooraf kenbaar gemaakte bezwaren van de advocaten tegen de behandeling. Zij hebben aangegeven dat ze uitstel wilden. Ik heb via de griffie laten weten dat het verzoek tot uitstel werd afgewezen. Dat verzoek van uitstel was niet gebaseerd op het argument dat zijn advocaat niet beschikbaar was. De advocaten waren dus niet verhinderd en de zitting van vandaag is al vier weken geleden gepland. Ook de recente rapportage van 18 juni speelde geen rol, omdat et uitstelverzoek dateert van 17 juni. Op dat verzoek is beslist en de motivering zou nog volgen in de beschikking. Wat betreft het argument over de manier van oproepen blijkt dat de Faillissementswet daar geen bepalingen over heeft. Partijen zijn verschenen, dus de oproep is goed gegaan. Het stuk van de accountant van 18 juni borduurt voort op het stuk van 23 mei. Dus de heer [A] had dit stuk al tot zijn beschikking.
Uit de verzoeken van de advocaten is niet gebleken dat ze verhinderd waren. De zitting was al gepland in verband met het verzoek van schuldeiser [bedrijfsnaam] . Ze waren dus al op de hoogte van de zitting. Ik heb op alle punten van [verzoekster] een standpunt ingenomen.
…”

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op het afwijzen van het verzoek tot het uitstellen van de behandeling van de zaak. Het al dan niet uitstellen van een mondelinge behandeling is een procesbeslissing. Het middel van wraking kan gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) (tussen)beslissingen van de rechter. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Zie hiervoor ook het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.
3.4.
Namens verzoekster is nog aangevoerd dat de beslissing omtrent het niet langer willen uitstellen van de behandeling van de zaak niet is gemotiveerd. Dit standpunt is onjuist, gelet op de beslissing van mr. Neijt op het verzoek tot uitstel tijdens de zitting van 19 juni 2019, zoals opgenomen op pagina 4 van het proces-verbaal van die zitting. Daarbij zou de motivering in beginsel evenmin een grond voor wraking opleveren, gelet op het bovengenoemde arrest van de Hoge Raad. In dat arrest is namelijk overwogen (zie rechtsoverweging 3.6.) dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich er eveneens tegen verzet dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat hiervan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken. Uit de motivering om het verzoek om uitstel af te wijzen, blijkt dat mr. Neijt partijen in de gelegenheid heeft willen stellen om hun standpunten kenbaar te maken, waarbij uitdrukkelijk wordt benadrukt dat op basis van de inhoudelijke behandeling alsnog zou kunnen worden besloten dat een nadere aanhouding dienstig is. Hieruit kan geenszins vooringenomenheid van mr. Neijt worden afgeleid.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.6.
Namens mr. Neijt is verzocht aan verzoekster een verbod op te leggen tot wraking in de zaak met nummer S.16/1915. De wrakingskamer gaat hiertoe niet over. Het is juist dat verzoekster na dit wrakingsverzoek tegen mr. Neijt opnieuw een wrakingsverzoek heeft ingediend tegen mr. Neijt. Van misbruik van procesrecht door verzoekster is echter niet gebleken.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen en aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer S.16/1915 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Slootweg, voorzitter, mrs. D.J. van Maanen en
mr. R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.