ECLI:NL:RBMNE:2019:3126

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
19/1374
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, een 80-jarige man met de ziekte van Parkinson, had een aanvraag ingediend voor ondersteuning vanuit de Wmo 2015, omdat hij niet meer in staat was om met de traplift naar boven te gaan in zijn woning. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, had hem een pgb van € 2.850,- toegekend voor verhuis- en inrichtingskosten, maar had het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 4 juli 2019 was eiser zelf niet aanwezig, maar zijn twee zoons en zijn gemachtigde waren wel aanwezig. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden verhuiskostenvergoeding een passende voorziening was en dat verweerder op goede gronden had besloten om geen woningaanpassing te bieden. Eiser had aangevoerd dat de verhuizing nadelig zou zijn voor zijn ziekteverloop en mentale gesteldheid, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de situatie van eiser.

De rechtbank benadrukte dat de keuze voor de verhuiskostenvergoeding niet in strijd was met de Wmo 2015 en dat het verhuisprimaat, waarbij de goedkoopste adequate voorziening wordt gekozen, rechtmatig was toegepast. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om het besluit van verweerder te weerleggen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1374
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. Bakkenes-Minnaard).

Procesverloop

In het besluit van 2 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) van € 2.850,- toegekend voor verhuis- en inrichtingskosten.
In het besluit van 13 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de beroepsprocedure heeft een zitting plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiser was niet op de zitting. Namens eiser waren zijn twee zoons [A] en [B] en zijn gemachtigde op de zitting aanwezig. Namens verweerder was de gemachtigde op de zitting aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag van eiser om ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
3. Eiser is 80 jaar. Hij woont samen met zijn twee meerderjarige dochters in een eengezinswoning. Eiser heeft de ziekte van Parkinson. In september 2017 is in de woning van eiser een traplift geplaatst. De plaatsing van deze traplift was ook een voorziening op basis van de Wmo 2015. Die traplift geeft niet meer genoeg ondersteuning aan eiser. Hij kan niet meer met de traplift naar boven.
4. Eiser heeft zich op 20 maart 2018 bij verweerder gemeld. Op 19 juli 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor ondersteuning vanuit de Wmo 2015.
5. Partijen zijn het erover eens dat eiser in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015, omdat hij door zijn ziekte beperkingen heeft die hij niet meer zelf kan oplossen. In het geval van eiser betekent dit dat hij in aanmerking komt voor een woonvoorziening. Er bestaan verschillende soorten woonvoorzieningen. Eén van de woonvoorzieningen is de door eiser gewenste aanpassing van zijn woning. Een andere woonvoorziening is een verhuiskostenvergoeding.
6. De vraag die nu beantwoord moet worden is of de aangeboden verhuiskostenvergoeding een passende oplossing is. Verweerder vindt dat dit zo is.
Wat vindt eiser?
7. Eiser vindt de aangeboden woonvoorziening niet passend. Hij heeft daarvoor in beroep -kort gezegd- de volgende argumenten gegeven.
  • Een gedwongen verhuizing zal nadelig zijn voor zijn ziekteverloop en voor zijn mentale gesteldheid. Verweerder heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden.
  • De aangepaste woning waarnaar hij volgens verweerder zou kunnen verhuizen is hem nooit concreet aangeboden.
  • Dat zijn woning niet wordt aangepast, is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De woning van een buurvrouw die een paar huizen verderop in dezelfde straat woonde, is namelijk wel aangepast. Verweerder had zelf moeten onderzoeken of er sprake was van een gelijke situatie.
  • De investering die nodig is om de woning aan te passen zal niet verloren gaan. Na het overlijden van eiser kan de woning met aanpassingen namelijk worden gebruikt door andere mensen die aanpassingen nodig hebben.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat de door eiser in deze procedure aangevoerde argumenten dezelfde zijn als de argumenten die hij in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd. Verweerder is in het bestreden besluit op deze argumenten ingegaan en heeft uitgelegd waarom hij toch vindt dat het bestreden besluit moet blijven zoals het is. De rechtbank vindt dat verweerder dat goed heeft gedaan.
Verweerder heeft in de eerste plaats stil gestaan bij het feit dat partijen het erover eens zijn dat eiser een huis nodig heeft waar hij met zijn rolstoel in-, uit- en doorheen kan. Ook heeft verweerder stil gestaan bij het feit dat partijen het erover eens zijn dat eiser om die reden een woonvoorziening nodig heeft op grond van de Wmo 2015. Verweerder heeft daarbij gewezen op artikel 9, vijfde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal. Daarin is bepaald dat de goedkoopst adequate voorziening wordt gegeven. Verweerder heeft dus erkend, zoals namens eiser op de zitting is gezegd, dat het bij de afweging van de verschillende voorzieningen om geld gaat. Verweerder heeft uitgelegd dat hij om die reden ook heeft laten onderzoeken wat het kost om de woning van eiser voldoende aan te passen. Gebleken is dat die kosten heel hoog zijn. Er bestaat verschil van mening over de hoogte van de kosten omdat eiser en verweerder een ander beeld hebben over de aanpassingen die nodig zijn. Voor beide partijen is wel duidelijk dat een verhuisvergoeding goedkoper is dan welke aanpassing dan ook. Verhuizen naar een woning die al is aangepast, is volgens verweerder ook een passende oplossing. Daarom biedt verweerder de verhuisvergoeding aan. Dat het moeilijk zal zijn voor eiser om te verhuizen, is daarbij betrokken, maar verweerder benadrukt dat niet is onderbouwd dat een verhuizing om medische redenen niet kan. De observaties van de dochter hoe haar vader tijdens de woningbezichtiging reageerde, zijn daarvoor niet voldoende. Verweerder heeft ook nog benadrukt dat een aanvraag om ondersteuning is gedaan. In het kader daarvan moet worden beoordeeld wat eiser nodig heeft om zelfredzaam te kunnen zijn. Het gaat niet om een aanvraag voor een verbouwing in welke vorm dan ook.
Verder heeft verweerder uitgelegd waarom de woning van eiser niet wordt aangepast op basis van het gelijkheidsbeginsel. Niet bekend is op basis van welke voorziening de verbouwing van de buurvrouw heeft plaatsgevonden, wat voor procedure er toen is gevolgd, wat de kosten van de verbouwing waren en of er toen een aangepaste woning was waarnaar de buurvrouw kon verhuizen. Alleen stellen dat het een gelijk geval is, is onvoldoende.
9. De argumenten die eiser in beroep heeft genoemd, vragen niet om extra uitleg, buiten de uitleg die al in het bestreden besluit is gegeven. Ook op de zitting heeft eiser geen argumenten genoemd op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het besluit van verweerder niet goed is. Alleen al om deze reden beslist de rechtbank dat het bestreden besluit niet kan worden vernietigd.
Conclusie
10. De conclusie is dat een verhuiskostenvergoeding in de situatie van eiser een passende voorziening is. Verhuizen naar een aangepaste woning biedt een oplossing voor de beperkingen die eiser ondervindt bij het gebruik van zijn eigen woning. Verweerder heeft ter zitting laten weten dat hij in mei van dit jaar nog een concrete aangepaste woning aan eiser heeft aangeboden, waarin eiser zelfredzaam kan zijn. Eiser heeft hierop echter niet gereageerd, omdat hij niet wil verhuizen. Dat eiser liever blijft wonen waar hij woont, hoe begrijpelijk die wens ook is, maakt niet dat verweerder in dit geval niet mocht kiezen voor het aanbieden van een verhuiskostenvergoeding en de gevraagde woningaanpassing heeft mogen afwijzen. Dat geldt ook voor de zorg dat eiser door een verhuizing zal overlijden.
Dat verweerder in geval van een groot verschil in kosten tussen de verhuiskostenvergoeding en de woningaanpassing voor de verhuiskostenvergoeding kiest, wordt ook wel het verhuisprimaat genoemd. De hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van beroep, heeft bepaald dat het toepassen van het verhuisprimaat niet in strijd is met de Wmo 2015 [1] .
11. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft het besluit dus op goede gronden genomen. Dat betekent ook dat verweerder niet de proceskosten van eiser hoeft te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.