ECLI:NL:RBMNE:2019:3057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
UTR 18/3265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade wegens voorzienbaarheid van planologische wijzigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een perceel in Lelystad, had een aanvraag ingediend voor tegemoetkoming in planschade die hij stelde te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Stadsrandgebied'. De rechtbank oordeelde dat de planschade ten tijde van de aankoop van het perceel door eiser op 14 mei 2010 voorzienbaar was. Eiser had het perceel gekocht terwijl er al een bestemmingsplan gold dat beperkingen oplegde aan agrarisch gebruik in de nabijheid van een onderzoeksinstituut. De rechtbank concludeerde dat eiser had moeten rekening houden met de mogelijkheid van planologische wijzigingen die nadelig zouden kunnen zijn voor zijn perceel. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, dat de afwijzing van de aanvraag om planschade terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: UTR 18/3265

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2019 in de zaak tussen

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
(gemachtigde: J.A. Meijerink).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.J.M.W. Jennissen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats] , kadastraal geregistreerd
als sectie [sectie] nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] (het perceel). Op het perceel bevindt zich een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning en een bedrijfsloods. Tegenover het perceel aan de andere kant van de weg ligt het voorheen onder de naam Central Veterinary Institute of Wageningen UR (CVI) of Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDI) bekende onderzoeksinstituut Wageningen Bioveterinary Research (hierna: het onderzoeksinstituut).
2. Ten tijde van de aankoop van het perceel door eiser op 14 mei 2010 gold hier het
bestemmingsplan ‘Spoorbaan Noord’ en rustte op het perceel de bestemming ‘Agrarische doeleinden’. Op 28 mei 2013 is een nieuw bestemmingsplan met de naam ‘Stadsrandgebied’ vastgesteld. Dit is op 23 augustus 2013 in werking getreden en na de uitspraak van 19 maart 2014 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (deels) onherroepelijk geworden (ECLI:NL:RVS:2014:1006). De uitspraak heeft geleid tot vaststelling van het reparatieplan ‘Stadsrandgebied’ op 2 september 2014, dat in werking is getreden en onherroepelijk is geworden op 31 oktober 2014. Op grond hiervan mogen op het perceel geen evenhoevigen worden gehouden. Een dergelijke beperking was niet opgenomen in het bestemmingsplan ‘Spoorbaan Noord’.
3. Eiser heeft een aanvraag als bedoeld in art 8.1 van de Wet Milieubeheer ingediend
voor het oprichten en in werking hebben van een pluimvee- en varkenshouderij op het perceel. Bij besluit van 21 maart 2011 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd vanwege het gevaar van verspreiding van dierziekten wegens de ligging van het perceel op minder dan 300 meter van het CVI. Het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde weigering is bij uitspraak van 28 november 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (ECLI:NL:RVS:2012:BY4396) ongegrond verklaard.
4. Bij brief van 1 april 2016 heeft eiser verzocht om een tegemoetkoming in planschade,
die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Stadsrandgebied’ en het Reparatieplan ‘Stadsrandgebied’ (het nieuwe bestemmingsplan)
.Aan de aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij schade lijdt, omdat het nieuwe bestemmingsplan intensieve veehouderij beperkt tot het bouwvlak, waarbij aanvullend zowel binnen als buiten het bouwvlak de beperking geldt dat geen evenhoevigen mogen worden gehouden. Hierdoor is de waarde van zijn perceel gedaald.
Advies SAOZ
5.1
Verweerder heeft de aanvraag ter advisering voorgelegd aan de SAOZ.
SAOZ heeft in een advies van 5 april 2017 geadviseerd de aanvraag af te wijzen.
5.2
Met betrekking tot het verbod evenhoevigen te houden heeft SAOZ toegelicht dat de agrarische gebruiksmogelijkheden van het perceel (zowel binnen als buiten het bouwvlak) strikt planologisch gezien worden beperkt door het opnemen van een verbod tot het houden van evenhoevigen. Dit verbod kan in beginsel als nadelig voor eiser worden aangemerkt. Een dergelijk verbod gold eerder echter ook al op grond van andere (milieu)regels. SAOZ baseert zich hierbij op de toelichting bij het bestemmingsplan ‘Spoorbaan Noord’, waarin gesproken wordt van een cirkel van 3 kilometer rond het onderzoeksinstituut waar een verbod voor het houden van evenhoevigen zou gelden. Verder wijst SAOZ op de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 28 november 2012.
5.3
Een beperking van agrarische gebruiksmogelijkheden buiten het bouwvlak, omdat intensieve veehouderij daar niet langer is toegestaan, is volgens SAOZ niet of nauwelijks aanwezig omdat intensieve veehouderij in beginsel niet-grondgebonden is. SAOZ concludeert dat het nieuwe planologisch regime niet heeft geleid tot relevant nadeel althans niet als schadeoorzaak kan worden aangemerkt. Verder heeft SAOZ geconcludeerd dat een verbod op het houden van evenhoevigen binnen een straal van drie kilometer rondom het onderzoeksinstituut voor eiser voorzienbaar was op het moment dat hij het perceel op 14 mei 2010 kocht. Ook deze voorzienbaarheid baseert SAOZ op de toelichting bij bestemmingsplan ‘Spoorbaan Noord’ en daarnaast op (de toelichting en de planvoorschriften van) het in 1989 vastgestelde bestemmingsplan ‘Milieuvriendelijk Agrarisch Centrum Lelystad Noord’ (MACL).
Verweerder heeft het advies van SAOZ overgenomen en ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
Voorzienbaarheid
6. Eiser voert aan dat planschade ten tijde van de aankoop van het perceel niet
voorzienbaar was. Uit bestemmingsplan ‘Spoorbaan Noord’ volgt juist dat de planologische situatie niet zou veranderen, omdat in de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen dat een verbod tot het houden van landbouwhuisdieren een zaak is die niet in de voorschriften van een bestemmingsplan thuishoort en omdat wordt gerefereerd aan een privaatrechtelijke regeling. Ook uit bestemmingsplan MACL blijkt geen nadelige planologische wijziging voor eiser omdat het perceel niet onder dat plangebied valt en daaruit ook geen aanknopingspunten voor planologische wijzigingen buiten het plangebied, en voor het perceel, blijken.
7. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat
ten tijde van de aankoop van het perceel voor eiser voorzienbaar was dat het houden van evenhoevigen op het perceel planologisch zou worden verboden. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
8. Of sprake is van voorzienbaarheid moet volgens vaste rechtspraak van de ABRvS,
bijvoorbeeld de uitspraak 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijke denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
Uit dezelfde uitspraak volgt dat, indien de planschade voorzienbaar is, deze voor rekening van de koper blijft, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.
9. In de toelichting bij het oude bestemmingsplan ‘Spoorbaan Noord’ staat de zienswijze
van het onderzoeksinstituut op het ontwerp bestemmingsplan. Hierin staat, voor zover relevant:
“In de vestiging virologie wordt onderzoek verricht naar virusziekten en mond- en klauwzeervaccin geproduceerd. Op grond hiervan worden zowel in de inrichting als in het gebied rondom de vestiging eisen gesteld met betrekking tot de isolatie ten einde besmetting te voorkomen. Zo was bij de bouw overeengekomen dat in een gebied met een straal van ± 3 km rond het instituut geen landbouwhuisdieren gehouden zouden worden.
Dit isolatieconcept, belangrijkste reden van de vestiging op deze plaats, wordt in het bestemmingsplan op twee plaatsen doorbroken:
1. in het gebied rond het instituut wordt in het bestemmingsplan niet vermeld dat het houden van landbouwhuisdieren niet toegestaan is. Het is echter van groot belang dat dit alsnog wordt aangegeven, aangezien de ervaring heeft getoond dat maatregelen achteraf uiterst moeilijk zijn of in het geheel niet realiseerbaar zijn.”
De Raad van de gemeente Lelystad (gemeenteraad) heeft hier op geantwoord dat een verbod tot het houden van evenhoevigen destijds ruimtelijk niet relevant was en dus planologisch niet geregeld kon worden. Er is daarom gekozen voor een privaatrechtelijke regeling van het verbod in (onder)erfpachtcontracten.
Uit deze openbare toelichting blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat het ook ten tijde van de totstandkoming van het oude bestemmingsplan al de bedoeling was om het houden van evenhoevigen in een straal van ongeveer 3 km rond het onderzoeksinstituut onmogelijk te maken. Niet in geschil is dat het perceel binnen een straal van 300 meter van het onderzoeksinstituut ligt. Uit het in 1989 vastgestelde bestemmingsplan MACL blijkt dat de gemeenteraad de visie, dat een planologische regeling van het verbod op het houden van evenhoevigen niet mogelijk is, toen heeft losgelaten. Uit de toelichting bij dit bestemmingsplan en artikel 3, onder A, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat ter voorkoming van besmetting door vaccins een beschermingszone van drie kilometer rondom het onderzoeksinstituut geldt voor het houden van evenhoevigen.
Vanaf toen was voorzienbaar dat op enig moment ook voor het perceel een planologisch verbod op het houden van evenhoevigen zou gaan gelden. Dat geldt te meer nu voor het perceel van eiser om onbekende redenen nooit privaatrechtelijk is vastgelegd dat het verboden is om daar evenhoevigen te houden. Onder die omstandigheden was te verwachten dat verweerder er zorg voor zou dragen dat het verbod er alsnog zou komen en ook voor het perceel – gelet op wat hierover in het bestemmingsplan MACL staat – alsnog in een bestemmingsplan zou worden opgenomen. Het standpunt van eiser dat hij dat niet had kunnen voorzien omdat het perceel niet ligt binnen het plangebied van bestemmingsplan MACL, volgt de rechtbank niet. Een dergelijke eis volgt niet uit de rechtspraak van de ABRvS. Waar het om gaat is dat bestemmingsplan MACL een openbaar stuk is dat eiser had kunnen raadplegen voordat hij het perceel kocht. Dat had ook voor de hand gelegen, nu het gaat om het plangebied dat grenst aan het perceel van eiser.
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat bij de vergelijking van het oude met het nieuwe
planologische regime geen milieurechtelijke belemmeringen mogen worden betrokken en dat ook sprake is van planologisch nadeel doordat intensieve veehouderij buiten het bouwvlak niet langer is toegestaan.
11. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van deze beroepsgronden gelet op wat is
overwogen onder 9.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, mr. drs. R. in ‘t Veld en mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.