4.3Het oordeel van de rechtbank
Toerekening aan rechtspersonenVoor de onderstaande bewijsoverwegingen is van belang dat een rechtspersoon (in de zin van artikel 51 Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de betreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Een belangrijk criterium bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Juridisch kader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Als echter op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf (het gronddelict), kan naar bestendige jurisprudentie niettemin worden bewezen verklaard dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
In het onderhavige politieonderzoek is geen direct bewijs voor een criminele herkomst van het tenlastegelegde geldbedrag gevonden. Derhalve ligt de vraag voor of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de geldbedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen zal uit dat onderzoek moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
Vermoeden van witwassen
[bestuurder] heeft op 3 februari 2016 zijn onderneming [verdachte] opgericht.Hij is daarvan enig aandeelhouder en bestuurder.
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van [verdachte] is gebleken dat gedurende de onderzoeksperiode in totaal € 104.570,- contant op de rekening bij de ING Bank NV is gestorten in totaal € 114.465,- contant op de rekening bij de ABN Amro Bank is gestort.
Op 1 juni 2016 meldt ING een verdachte transactie betreffende rechtspersoon [verdachte] . De inkomende geldstroom à € 104.498, - wordt gekenmerkt door cash € 87.210,-.
Het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit verstrekte de kentekens die [verdachte] vanaf de oprichting in februari 2016 in de bedrijfsvoorraad had geregistreerd.Hieruit volgt dat [verdachte] in totaal 37 auto’s heeft aangeschaft. Op basis van de geschatte waarden werd in de periode van 10 februari 2016 tot en met 6 juli 2016 (het eerste half jaar na oprichting) door [verdachte] in totaal ruim € 190.800,- geïnvesteerd in deze auto’s.In totaal werd door [verdachte] gedurende de onderzoeksperiode ruim € 800.000,- geïnvesteerd in auto’s.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [verdachte] , [bestuurder] , heeft bij de politie verklaard dat hij na oprichting van de onderneming voertuigen heeft aangekocht:
Hoe werden de voertuigen betaald?
De meeste gingen cash.
Hoe kwam je aan het geld voor de aankoop van de voertuigen?
Ja twee ton, ik weet niet in hoeverre later. Ik ben daarmee begonnen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de periode van 3 februari 2016 tot en met 25 april 2018sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. [bestuurder] koopt op naam van [verdachte] verschillende voertuigen aan met, naar eigen zeggen, een aankoopwaarde van ruim € 200.000,-. Dit uitgavenpatroon, zonder dat van [bestuurder] of van [verdachte] een legaal inkomen bekend is dat dergelijke uitgaves kan verklaren , terwijl [verdachte] bovendien geen kasadministratie bijgehouden heeft,zodat geen zicht is op de geldstromen binnen de BV, levert een vermoeden van witwassen op.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Over de herkomst van het geld dat in [verdachte] is geïnvesteerd, verklaarde [bestuurder] dat hij een bedrag van € 190.000,- geleend heeft van zijn neef [getuige 1] uit België. Zij hebben hiertoe ook een leningsovereenkomst opgesteld, die deel uitmaakt van het dossier. Dit maakt dat namens verdachte een min of meer concrete en verifieerbare verklaring is afgelegd over de herkomst van het geld.
Vervolgens is hier onderzoek naar gedaan door het Openbaar Ministerie en is de betreffende neef door de Belgische autoriteiten gehoord. Hij bevestigt het verhaal van [bestuurder] echter onvoldoende. Weliswaar stelt [getuige 1] dat er een overeenkomst door hem en [bestuurder] is ondertekend, maar hij verklaart ook dat hij uiteindelijk geen geld heeft uitgeleend aan [bestuurder] .
[getuige 2] , een oom van [bestuurder] , is ter terechtzitting van 19 juni 2019 als meegebrachte getuige gehoord. Hij zou volgens [bestuurder] bij het opstellen en ondertekenen van de geldleningovereenkomst door hem en [getuige 1] , en bij het overhandigen van een deel van het geldbedrag door [getuige 1] aan [bestuurder] , aanwezig zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat de getuige zijn verklaring bijstelde gedurende het verhoor (zoals over het moment waarop hij op de hoogte raakte van het doel van zijn reis met [bestuurder] naar België) en dat hij op diverse punten niet in staat bleek te verklaren over feitelijkheden voorafgaand aan en na afloop van de overdracht van het geld. Bovendien week de verklaring van de getuige op belangrijke punten en in belangrijke mate af van de verklaring van [bestuurder] , zoals over de wijze waarop het geld is overhandigd (geld werd in een stapeltje los in de hand overhandigd en door [bestuurder] in de binnenzak van zijn jasje opgeborgen vs. circa € 50.000,- werd in een plastic tas overhandigd) en over de plek waar [getuige 1] het geld vandaan haalde ( [getuige 1] had het geld op de zaak in een laatje klaarliggen vs. [getuige 1] ging tussendoor weg om het geld bij hem thuis op te halen). De getuige ondersteunt de verklaring van [bestuurder] daarmee op essentiële onderdelen niet. De rechtbank acht de verklaring van de getuige derhalve niet betrouwbaar. De rechtbank betrekt daarbij ook het feit dat [bestuurder] bij de politie heeft verklaard dat er geen mensen bij de overdracht van het geld aanwezig waren geweest en het late tijdstip waarop hij is gaan verklaren dat er toch iemand getuige is geweest van de overdracht van geld van [getuige 1] aan [bestuurder] . Met het bestaan van deze getuige kwam hij voor het eerst op zitting, en niet al bij de politie, bijvoorbeeld op het moment dat de politie [bestuurder] tijdens zijn derde verhoor confronteerde met het feit dat [getuige 1] de geldlening niet had bevestigd. Ook betrekt de rechtbank daarin een opmerking van [bestuurder] tijdens hetzelfde verhoor, kort voor de confrontatie met voornoemde Belgische onderzoeksresultaten. [bestuurder] vraagt zijn raadsman namelijk tijdens het verhoor of hij bij zijn verklaring blijft dat hij € 190.000,- contant van [getuige 1] zou hebben geleend (“Ja, voor nu wel toch?”).
De verklaring van [bestuurder] over de herkomst van het geld is daarmee noch door zijn neef [getuige 1] noch door zijn oom, getuige [getuige 2] , (voldoende) bevestigd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de stelling van [bestuurder] over de herkomst van het startkapitaal van [verdachte] niet verifieerbaar gebleken. Nu namens [verdachte] ook geen andere concreet en min of meer verifieerbare verklaring over de herkomst is afgelegd, concludeert de rechtbank, gezien de besproken feiten en omstandigheden, dat het geld afkomstig is geweest uit enig misdrijf. Door het aankopen van auto’s ten behoeve van de verhuur of verkoop heeft verdachte de werkelijke aard en herkomst van het geld verhuld en het geld omgezet.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in ieder geval een contant geldbedrag van € 190.000,- in [verdachte] is geïnvesteerd. Omdat [bestuurder] als bestuurder en enig aandeelhouder dit geld heeft gebruikt om voertuigen ten behoeve (en op naam) van [verdachte] aan te kopen, acht de rechtbank bewezen dat een en ander heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte] .