ECLI:NL:RBMNE:2019:3011

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 559
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van beroepscertificaat voor hijskraanmachinist wegens vermeende overtredingen van de Arbowet en het Arbobesluit

In deze zaak gaat het om de intrekking van het beroepscertificaat van een hijskraanmachinist, eiser, door de certificerende instelling, verweerder. Eiser had op 19 juli 2018 werkzaamheden verricht waarbij hij asbesthoudende platen van een dak verwijderde met een mobiele torenkraan. Tijdens deze werkzaamheden was er een werkbak aan de kraan bevestigd, waarin twee werknemers stonden. Een inspecteur van de Inspectie SZW constateerde dat eiser personen in de werkbak had gehesen, wat volgens de inspectie in strijd was met de Arbowet en het Arbobesluit. Verweerder trok daarop het beroepscertificaat van eiser in voor de duur van een jaar, omdat hij niet meer zou voldoen aan de vakbekwaamheidseisen.

Eiser ging in beroep tegen deze intrekking. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat eiser verantwoordelijk was voor de overtredingen. De rechtbank stelde vast dat de overtredingen niet aan eiser konden worden toegerekend, omdat hij handelde volgens de instructies van zijn werkgever en er onvoldoende bewijs was dat hij de risico-inventarisatie had moeten maken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het beroepscertificaat van eiser te herroepen. Eiser kreeg zijn certificaat terug en de rechtbank bepaalde dat verweerder geen nieuw besluit mocht nemen over deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het certificaat een belastend besluit was met grote impact op eiser, en dat hij niet langer in onzekerheid gehouden mocht worden.

De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende grond had om het certificaat in te trekken en dat eiser zijn wettelijke verplichtingen niet had geschonden. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/559

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Bekke)
en

DNV GL Business Assurance B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. B. Vis).

Inleiding

1.1.
Op 19 juli 2018 werkt eiser in [plaatsnaam] als machinist op de mobiele torenkraan. Hij helpt die dag asbesthoudende platen van het dak van een loods te verwijderen. Aan de mobiele torenkraan is een werkbak bevestigd die aan één lange zijde open is. In de werkbak staan twee werknemers, die zijn aangelijnd met een valstopapparaat met een vallijnlengte van zes meter. Eiser bedient de werkbak vanuit de cabine van de mobiele kraan. Een inspecteur van de inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) neemt deze werkzaamheden waar. Volgens hem bestaat er gevaar dat de twee mannen uit de werkbak vallen. De inspecteur doet hiervan een melding bij verweerder.
1.2.
Verweerder is de instantie die machinisten in het verticaal transport certificeert. [1] . Verweerder mag certificaten verlenen, intrekken en schorsen. [2] Als het gaat om zijn certificeringsbevoegdheid, is verweerder een bestuursorgaan [3] . Dat betekent dat verweerder voor de uitoefening van die bevoegdheid valt onder de reikwijdte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Op 28 augustus 2018 deelt verweerder in een besluit aan eiser mee dat zijn beroepscertificaat per 15 augustus 2018 wordt ingetrokken, en wel voor de duur van een heel jaar (hierna: het ‘primaire besluit’). Eiser zou namelijk niet meer voldoen aan de vakbekwaamheidseisen die voor dat certificaat gelden, omdat hij met zijn hijskraan personen heeft gehesen in een werkbak die daarvoor niet bedoeld is. Eiser dient tegen dit besluit tevergeefs bezwaar in bij verweerder. Daarna gaat eiser in beroep bij de rechtbank.
1.4.
De rechtbank oordeelt dat het besluit van verweerder moet worden vernietigd, omdat verweerder onvoldoende grond had om het beroepscertificaat van eiser in te trekken. De rechtbank oordeelt dus dat eiser zijn certificaat terugkrijgt.
1.5.
Hieronder wordt eerst beschreven wat er is gebeurd, wat verweerder eiser precies verwijt, en wat eiser daarvan zegt. Daarna gaat de rechtbank in op de in dit geval relevante juridische regels en laat de rechtbank zien dat het intrekken van eisers certificaat geen grond vindt in de wet. Omwille van de leesbaarheid wordt zo veel mogelijk in voetnoten verwezen naar de relevante wetsartikelen, die als bijlage zijn toegevoegd aan deze uitspraak.

Totstandkoming van het besluit en standpunten van partijen

Aanleiding voor het besluit
2.1.1
Op 26 juli 2018 doet de inspecteur aan verweerder de melding dat hij een overtreding van eiser heeft geconstateerd. In die melding staat dat de inspecteur had waargenomen dat eiser personen vervoerde in een bak die daarvoor niet geschikt was; met die werkbak mochten alleen goederen worden vervoerd. Door met de bak personen te vervoeren overtrad eiser volgens de inspecteur artikel 7.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De inspecteur verzoekt verweerder te beoordelen of de overtreding gevolgen moet hebben voor het certificaat van eiser, en of verweerder in de overtreding aanleiding ziet om maatregelen te nemen. De melding gaat vergezeld van een fotobijlage, en de inspecteur stuurt aanvullend nog een gebruikershandleiding van de werkbak naar verweerder.
2.1.2.
Op 30 juli 2018 stelt verweerder eiser ervan op de hoogte dat hij het voornemen heeft om een sanctie aan hem op te leggen. Hij kondigt aan dat hij van plan is om eisers beroepscertificaat, dat aan eiser de bevoegdheid verleent om als machinist van een mobiele torenkraan te werken, voor de duur van een jaar in te trekken. Na afloop van dat jaar moet eiser opnieuw examen doen om weer te mogen hijsen met de mobiele torenkraan.
2.1.3.
Eiser is het niet eens met dat voornemen en brengt hierover zijn zienswijze naar voren. In het daarop volgende primaire besluit trekt verweerder het certificaat van eiser in vanaf 15 augustus 2018 voor de duur van een jaar. Eiser maakt tegen dat besluit bezwaar, omdat hij het onvoldoende gemotiveerd vindt. Tijdens de bezwaarprocedure wijst de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser toe en schorst de rechtbank het primaire besluit tot intrekking. In bezwaar neemt verweerder een nieuw besluit (hierna: het bestreden besluit), dat in plaats komt van het primaire besluit. [4]
Inhoud van het bestreden besluit
2.2.1.
In het bestreden besluit trekt verweerder het certificaat van eiser (opnieuw) in, maar nu met ingang van 15 februari 2019. Vanaf 15 augustus 2019 kan eiser weer in aanmerking komen voor een nieuw certificaat. Verweerder motiveert dit besluit als volgt.
2.2.2.
Verweerder mag het certificaat van een kraanmachinist intrekken op het moment dat deze machinist onveilig heeft gehandeld en daarmee direct gevaar heeft veroorzaakt voor hemzelf en/of derden. [5] Volgens verweerder heeft eiser onveilig gehandeld omdat hij in strijd met de eisen van vakbekwaamheid een last heeft gehesen en leverde die handeling direct gevaar op.
2.2.3.
Dat eiser in strijd met de eisen van vakbekwaamheid een last heeft gehesen en daarmee personen in direct gevaar heeft gebracht, blijkt volgens verweerder uit het feit dat eiser:
  • voorafgaand aan de werkzaamheden geen eigen risico-inventarisatie maakte;
  • geen acht heeft geslagen op het verbod personen te vervoeren met een werkbak die is ingericht voor het vervoeren van goederen;
  • met één open zijde heeft gehesen;
  • niet heeft ingegrepen toen de personen de werkbak verlieten om op grote hoogte werkzaamheden te verrichten.
Eiser had de werkzaamheden moeten weigeren, aldus verweerder.
2.2.4.
Volgens verweerder heeft eiser door zo te handelen artikel 7.18 vierde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) overtreden, zoals de inspecteur vaststelde. Er zijn situaties waarin wel personen mogen worden vervoerd in een werkbak die voor goederen is bestemd, maar van zo’n uitzondering was volgens verweerder in dit geval geen sprake. [6] Daarnaast heeft eiser volgens verweerder artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) overtreden.
2.2.5.
Verweerder vindt dat eiser als kraanmachinist verantwoordelijk is voor de overtredingen. Daarom voldoet eiser niet langer aan de eisen die aan een bevoegd machinist op een mobiele torenkraan worden gesteld. En omdat eiser dus niet langer voldoet aan de vakbekwaamheidseisen van zijn certificaat en gevaar heeft veroorzaakt, trekt verweerder dat certificaat in.
Standpunt van eiser over het besluit
2.3.1.
Volgens eiser kan verweerder zijn certificaat alleen intrekken als hij door onveilig handelen zichzelf en/of derden in direct gevaar heeft gebracht. Hij is van mening dat verweerder zijn certificaat niet mocht intrekken op basis van overtredingen van artikel 7.18, vierde lid van het Arbobesluit en artikel 11 van de Arbowet. Om te beginnen omdat hij die artikelen niet heeft overtreden, maar ook omdat deze overtredingen überhaupt niet kunnen leiden tot intrekking van het certificaat. Volgens eiser kunnen ze namelijk hooguit bestraft worden met een bestuurlijke boete van de Staatssecretaris van SZW.
2.3.2.
Verder heeft verweerder volgens eiser gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Zo heeft verweerder stellingen ingenomen waarvoor onderbouwingen ontbreken, heeft verweerder geen deugdelijke belangenafweging gemaakt en het besluit onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast stelt eiser dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gekozen werkmethode op de arbeidsplaats.
Reactie verweerder op standpunt eiser
2.4.
Verweerder heeft hierop gereageerd door te stellen dat er door het handelen van eiser direct gevaar bestond. En dat is wel degelijk voldoende grond om het certificaat van eiser in te trekken. Daarnaast stelt verweerder dat het aan de inspectie is om een bestuurlijke boete op te leggen, maar dat verweerder bevoegd is om te beoordelen of eiser nog wel voldoet aan de vereisten van het certificaat. Bij geconstateerde wettelijke overtredingen moet verweerder beoordelen of de rol van eiser bij die overtredingen aanleiding geeft om het certificaat in te trekken. Tot slot is verweerder van mening dat eiser de voorwaarden heeft geschonden die voor zijn beroepscertificaat gelden.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1.1.
Kort samengevat is de rechtbank van oordeel dat verweerder het certificaat van eiser niet had mogen intrekken. Het klopt dat er overtredingen zijn begaan, maar deze kunnen eiser niet worden aangerekend. Verweerder heeft namelijk niet aangetoond dat eiser verantwoordelijk was voor de beslissing om de asbestplaten met behulp van een werkbak te verwijderen. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
3.1.2.
Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder geen nieuw besluit mag nemen over deze zaak, maar dat deze rechterlijke uitspraak in de plaats treedt van dat besluit. De rechtbank neemt een nieuw besluit en dat houdt kort gezegd in dat eiser zijn certificaat terug krijgt en dat de intrekking wordt herroepen.
3.1.3.
De rechtbank heeft hiervoor gekozen, omdat de rechtbank vindt dat eiser niet langer dan nodig in onzekerheid gehouden mag worden. Het besluit van verweerder is een belastend besluit, met grote impact op eiser. Zonder certificaat mag eiser zijn werkzaamheden als kraanmachinist niet uitvoeren. Bovendien heeft de rechtbank er tijdens de eerste voorlopige voorzieningenprocedure ook al op gewezen dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan. Verweerder heeft dus al gelegenheid gehad om het besluit beter te motiveren of nader onderzoek te doen en heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3.1.4.
De vragen die de rechtbank heeft moeten beantwoorden om tot haar oordeel te komen, zijn in de tekst hieronder uitgewerkt. Het gaat om de volgende vijf vragen:
Wanneer mag het beroepscertificaat van een kraanmachinist worden ingetrokken?
Mochten de werkzaamheden op deze manier worden uitgevoerd?
Kan de gekozen werkmethode ernstig gevaar voor personen veroorzaken?
Is eiser verantwoordelijk voor de geconstateerde overtredingen?
Mocht verweerder het certificaat van eiser intrekken?
Vraag 1: wanneer mag het beroepscertificaat van een kraanmachinist worden ingetrokken?
3.2.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is onder welke voorwaarden verweerder het beroepscertificaat van een kraanmachinist mag intrekken. Dat blijkt verweerder te mogen doen als de machinist :
 niet meer voldoet aan de eisen die aan het certificaat zijn gesteld of als hij zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; [7]
 ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen door de manier waarop hij zijn gecertificeerde werkzaamheden heeft verricht, bijvoorbeeld door:
o het TCPR -boekje onrechtmatig in te vullen en/of;
o onveilig te handelen waardoor hij zichzelf en/of derden in gevaar heeft gebracht. [8]
3.2.2.
De intrekking moet plaatsvinden op de wijze die is vastgelegd in een TCVT -protocol ‘schorsing/intrekking’. [9] Verweerder heeft aan de rechtbank laten weten dat dit protocol nooit is opgesteld.
3.2.3.
Verweerder stelt dat eiser de Arbowet en het Arbobesluit heeft overtreden. Eiser heeft namelijk personen vervoerd in een hijs- of hefwerktuig dat bestemd is voor het vervoer van goederen [10] en zich niet gehouden aan de algemene verplichtingen die voor werknemers gelden. [11]
3.2.4.
Daarom moet de rechtbank beoordelen of eiser deze overtredingen heeft begaan en of hij daarmee ernstig gevaar heeft veroorzaakt.
Vraag 2: mochten de werkzaamheden op deze manier worden uitgevoerd?
3.3.1
Partijen zijn het erover eens dat er personen zijn gehesen in een werkbak die alleen voor goederen bedoeld is. De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of daarmee een overtreding is begaan. De rechtbank is van oordeel dat dat inderdaad het geval is: eiser mocht de werkbak niet op deze manier gebruiken. Hieronder licht de rechtbank dat oordeel toe.
3.3.2.
Eiser betwist niet dat de gebruikte werkmethode wettelijk niet is toegestaan, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie. Maar eiser stelt dat hij de werkbak mocht gebruiken, omdat er sprake was van een uitzonderingssituatie die ook in de wet genoemd wordt. De werkbakmethode mag namelijk wél worden gebruikt als:
  • de werkzaamheden hooguit enkele keren per jaar plaatsvinden en die per keer niet langer dan vier uur duren; en
  • de plaats waarop gewerkt moet worden moeilijk bereikbaar is; en
  • er geen minder gevaarlijke gangbare manieren zijn om de werkzaamheden uit te voeren.
Als voorbeeld van dergelijke uitzonderingssituaties noemde Deskundige 3 tijdens de zitting het plaatsen van een haantje op een kerk.
3.3.3.
Volgens de rechtbank was er in dit geval geen sprake van zo’n uitzondering, omdat de werkzaamheden die eiser uitvoerde veel vaker voorkomen dan enkele keren per jaar. Eiser betwist dat er vanaf het begin van de werkzaamheden een alternatieve werkmethode mogelijk was en dat deze werkmethode minder gevaarlijk was. Ook voert eiser aan dat de gebruikte werkmethode al jarenlang de gangbare werkmethode is in de asbestbranche. Verweerder vindt die werkmethode alleen niet langer voldoende veilig en acceptabel. Maar hiermee bevestigt eiser zelf dat er in dit geval dus geen sprake was van een uitzonderingssituatie.
3.3.4.
Daarnaast stelt eiser dat hij niets verkeerd heeft gedaan, omdat er op dit moment een ontwerpbesluit ligt waardoor zijn handelen in de toekomst wel wordt toegestaan. In dat ontwerpbesluit is de voorwaarde geschrapt dat alleen werkzaamheden zijn uitgezonderd die enkele keren per jaar plaatsvinden voor maximaal vier uur. Ook staat het ontwerpbesluit de open zijde van de werkbak toe. De aanleiding voor deze wetswijziging is dat het zeer
gebruikelijk is in de asbestsaneringsbranche om moeilijk bereikbare asbestdaken op deze manier te saneren. De Inspectie SZW stond deze saneringsmethode tot maart 2017 toe, maar is daarna handhavend gaan optreden tegen werkgevers. De onwerkbare situatie die daardoor ontstond, heeft geleid tot een Parlementair debat en uiteindelijk tot een ontwerpbesluit.
3.3.5.
Voor de rechtbank staat vast dat de werkzaamheden niet op deze manier mochten worden uitgevoerd. De huidige wet staat dat niet toe en die is van toepassing op het besluit. De rechtbank kan niet vooruitlopen op toekomstige wet- en regelgeving, zoals verweerder ook naar voren heeft gebracht.
Vraag 3: kan de gekozen werkmethode ernstig gevaar voor personen veroorzaken?
De volgende en derde vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de gebruikte werkmethode ernstig gevaar voor personen kan opleveren of heeft veroorzaakt.
3.4.1.
Artikel 11 van de Arbowet beschrijft aan welke algemene verplichtingen werknemers zich moeten houden. Volgens dit artikel moeten werknemers naar hun vermogen zorg dragen voor de veiligheid en gezondheid van zichzelf en andere betrokkenen, overeenkomstig hun opleiding en de door de werkgever gegeven instructies. Zo schrijft de wet voor dat werknemers hun arbeidsmiddelen op de juiste manier gebruiken en dat zij het direct aan hun werkgever melden als zij tijdens het werk gevaren voor de veiligheid en gezondheid opmerken. [12]
3.4.2.
Verweerder verwijt eiser dat hij de arbeidsmiddelen niet op juiste manier heeft gebruikt. Eiser heeft tenslotte personen vervoerd in de werkbak, terwijl dat niet mocht. [13] Ook heeft eiser de veiligheidseisen uit de gebruiksaanwijzing volgens verweerder niet gevolgd. Eiser heeft namelijk:
geen acht geslagen op het verbod personen te vervoeren met een werkbak die is ingericht voor het vervoeren van goederen;
met één zijde open gehesen;
niet ingegrepen toen de personen de werkbak verlieten.
3.4.3.
Uit de melding van de inspecteur SZW en de beelden die tijdens de zitting zijn getoond, blijkt dat eiser de werkbak met een open zijde heeft gehesen, terwijl dat volgens gebruikershandleiding van de werkbak verboden was. Dat dat verboden was, blijkt uit het volgende citaat uit de gebruikershandleiding:
Het is ten strengste verboden om met een geheel open zijde te hijsen en vrij op hoogte te hangen, de zijde mag alleen open zijn als deze op vaste ondergrond staat en is geborgd tegen onverwachte bewegingen, de in de werkbak aanwezige personen moeten zijn aangelijnd op dusdanige manier dat men niet buiten de werkbak kan komen en het is ook ten strengste verboden om de werkbak op hoogte te verlaten. [14]
Deze werkmethode kan op zichzelf ernstig gevaar voor personen veroorzaken. Pas als vast zou komen te staan dat de geconstateerde overtredingen aan eiser kunnen worden toegerekend en eiser dus verantwoordelijk is, komt de rechtbank aan de vraag toe of eiser met zijn handelen in dit geval ernstig gevaar voor personen heeft veroorzaakt. De rechtbank zal onder vraag 4 beantwoorden waarom eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het hijsen van de werkbak met één open zijde en dus ook niet voor het eventuele gevaar dat door deze manier van hijsen wordt veroorzaakt.
3.4.4.
Daarnaast verwijt verweerder eiser dat hij niet heeft ingegrepen toen personen de werkbak verlieten om op grote hoogte werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft verweerder gevraagd op welke wijze de hijskraanmachinist in zo’n geval moet ingrijpen. Verweerder antwoordde daarop dat de machinist op voorhand had moeten voorzien dat de personen de werkbak op hoogte zouden gaan verlaten. Eiser had daarom van tevoren al moeten weigeren aan het hijsplan mee te werken.
3.4.5.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser heeft onbetwist veiligheidsmaatregelen getroffen, zoals controleren of er valstopapparaten waren. Op de beelden die verweerder tijdens de zitting toonde, is bovendien niet te zien dat personen de werkbak daadwerkelijk verlaten. Er is alleen te zien dat zij met één voet buiten de bak gaan en die op het dak zetten. Eiser noemt dit positioneren. Verweerder heeft aangevoerd dat het gedrag op hoogte van de mannen in de werkbak beknellingsgevaar zou kunnen veroorzaken. Het is de vraag of eiser daarom al op voorhand had moeten weigeren mee te werken aan het plan. Verweerder kan deze conclusie alleen trekken als uit het hijsplan blijkt dat voorzien was dat personen de werkbak op grote hoogte zouden gaan verlaten. Maar verweerder heeft dat hijsplan niet aan het dossier toegevoegd, en er ook niet kenbaar kennis van genomen. Toen de werkbak op hoogte was, kon eiser in ieder geval niet meer ingrijpen. Dat eiser niet zou hebben ingegrepen toen personen de werkbak verlieten, kon verweerder dus niet als intrekkingsgrond van eisers certificaat gebruiken.
Vraag 4: is eiser verantwoordelijk voor de geconstateerde overtredingen?
3.5.1.
Duidelijk is dat er overtredingen zijn gepleegd: de werkbak had niet mogen worden gebruikt voor deze werkzaamheden, en zeker niet met één open zijde. De vraag is alleen of eiser hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden. De rechtbank vindt van niet. Eiser stelt dat hij de instructies van zijn werkgever heeft gevolgd, en de rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Verweerder heeft namelijk niet onderzocht welke instructies eiser van zijn werkgever had gekregen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat eiser volgens de instructies van de werkgever heeft gehandeld. Hieronder licht de rechtbank dit oordeel nader toe.
3.5.2.
Dat eiser niet volgens de gebruiksaanwijzing van de werkbak heeft gehandeld, betekent nog niet dat hij Artikel 11, aanhef en onder a, van de Arbowet heeft overtreden. De werknemer heeft inderdaad de plicht om naar vermogen zorg te dragen voor eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen. Ook is elke werknemer verplicht zich aan bepaalde voorschriften en verboden te houden. [15] Maar werknemers hebben vooral ook de plicht om de instructies van de werkgever te volgen. En uiteindelijk is niet de werknemer, maar de werkgever als eerste verantwoordelijk voor veilige arbeidsomstandigheden op de arbeidsplaats. De werknemer is dus wel in zekere mate verantwoordelijk voor de veiligheid op de arbeidsplaats, maar moet uiteindelijk vooral ook doen wat de werkgever hem opdraagt.
3.5.3.
Om te beoordelen of eiser de instructies van zijn werkgever heeft gevolgd, moet eerst duidelijk zijn welke instructies hij van zijn werkgever heeft ontvangen. Wat de werkgeversinstructies op de arbeidsplaats in [plaatsnaam] zijn geweest, is alleen niet bekend. Die instructies heeft verweerder niet aan het dossier toegevoegd en verweerder heeft ze ook niet kenbaar bij zijn oordeel betrokken.
3.5.4.
Daarentegen heeft eiser gesteld dat hij naar de instructies van zijn werkgever [A] heeft gehandeld, dat er een ondertekend werkplan is geweest en dat er een afgevinkte checklist voor het gebruik van een werkbak hangende in een hijskraan ligt. Deze stukken liggen volgens eiser bij werkgever [A] en verweerder heeft dit niet weersproken. Volgens eiser is het werkplan niet alleen door hemzelf ondertekend, maar ook door andere verantwoordelijken.
3.5.5.
Omdat het in [plaatsnaam] om een arbeidslocatie ging waar asbest werd verwijderd, moet er naast een verantwoordelijk werkgever ook een Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) op de arbeidsplaats aanwezig zijn geweest. Deskundige 1 heeft hierover tijdens de zitting gezegd dat de werkgever op kantoor een risico-inventarisatie maakt van de te verrichten werkzaamheden. De DTA is verantwoordelijk op de dag dat die geplande werkzaamheden worden uitgevoerd. Het is ook de DTA die een vooraf gemaakt werkplan kan afblazen.
3.5.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder kennelijk is afgegaan op de melding van de inspecteur SZW zonder zelf onderzoek te verrichten naar de omstandigheden op de arbeidsplaats. In elk geval heeft verweerder geen eigen onderzoek gedaan naar de voor die dag geldende risico-inventarisatie en het werkplan. Verweerder verwijt eiser dus voorafgaand aan de werkzaamheden geen risico-inventarisatie te hebben gemaakt, zonder die stelling deugdelijk te onderbouwen. Het had op de weg van verweerder gelegen om hier onderzoek naar te doen, maar verweerder heeft dat niet gedaan. Verweerder heeft de werkgever niet bevraagd, en ook de DTA niet. Ook heeft verweerder niet gevraagd wat er ’s ochtends tijdens de zogenaamde toolbox-meeting is besproken.
3.5.7.
Dat betekent dat in dit dossier niet bekend is welke instructies en veiligheidsafspraken eiser als werknemer moest opvolgen. Verweerder lijkt te impliceren dat het enkele feit dat eiser deze werkmethode heeft uitgevoerd, betekent dat hij geen risico-inventarisatie heeft gedaan. Daarmee gaat verweerder voorbij aan de risico’s die aan alternatieve werkmethoden kunnen kleven, de risico’s van asbestsanering specifiek en alle omstandigheden ter plaatse. Nu verweerder geen inzicht heeft gegeven in de afwegingen die daarin door onder meer de werkgever en de DTA zijn gemaakt, is niet gebleken dat voor eiser overduidelijk had moeten zijn dat deze werkmethode gevaarlijker was dan de alternatieven.
3.5.8.
Ook als een werknemer de instructies van de werkgever opvolgt, kan hij mogelijk toch verantwoordelijk worden gehouden voor een overtreding. Als bijvoorbeeld plots een gevaarlijk harde wind opsteekt, mag van de hijskraanmachinist verwacht worden dat hij het hijsplan onder die omstandigheden niet uitvoert. Een werknemer is ook op grond van artikel 11, aanhef en onder e, van de Arbowet gehouden de door hem opgemerkte gevaren aan de werkgever te melden.
3.5.9.
Van een situatie waarin eiser moest weigeren de instructies op te volgen, of gevaren moest melden bij zijn werkgever, is de rechtbank niet gebleken. Daarvoor is allereerst van belang dat verweerder niet heeft aangevoerd dat de omstandigheden tijdens het hijsen anders waren dan waar vooraf rekening mee was gehouden in de risico-inventarisatie. Ook is door verweerder niet weersproken dat de gebruikte werkmethode met de mobiele torenkraan en de werkbak een veelgebruikte werkmethode was, waarvoor tot 2017 door de inspectie SZW geen boetes of sancties werden opgelegd. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. De situatie was daarom niet dusdanig gevaarlijk dat eiser daar tegen in had moeten gaan.
Vraag 5: mocht verweerder het certificaat van eiser intrekken?
3.6.1.
Dit brengt de rechtbank bij de vijfde en laatste vraag, namelijk of verweerder het certificaat had mogen intrekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarvoor geen wettelijke grond heeft aangevoerd.
3.6.2.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat artikel 7.18, vierde lid van het Arbobesluit weliswaar is overtreden, maar dat verweerder deze overtreding niet aan eiser kan toerekenen. Ook de overtreding van artikel 11 kan verweerder niet aan eiser toerekenen.
3.6.3.
Volgens verweerder was eiser verantwoordelijk voor de gekozen werkwijze, maar verweerder heeft deze stelling niet voldoende onderbouwd. Er waren diverse personen met verschillende verantwoordelijkheden op de arbeidslocatie aanwezig: voor de arbeidslocatie is een werkplan gemaakt, er moet een DTA aanwezig zijn geweest, er was een verantwoordelijk werkgever en er is waarschijnlijk een zogenaamde toolbox-meeting geweest. Om uit te komen bij eiser had verweerder alle verschillende verantwoordelijkheden bij zijn onderzoek moeten betrekken en dat heeft verweerder niet gedaan.
3.6.4.
Dat betekent dat niet is gebleken dat eiser zijn wettelijke verplichtingen niet is nagekomen. Ook is niet gebleken dat eiser niet langer zou voldoen aan de aan zijn certificaat gestelde eisen.
Conclusie
3.7.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit tot intrekking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Dit betekent dat het certificaat van eiser weer geldig is. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
3.7.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.7.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet door het primaire besluit te herroepen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde bestreden besluit treedt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzitter, en mr. M.C. Stoové en mr. V.E. van der Does, leden, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
De voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter namens de leden (mr. V.E. van der Does)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1: Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 15 augustus 2018 het aan eiser verleende beroepscertificaat ter uitvoering van werkzaamheden als ‘ Machinist Mobiele Torenkraan ’ ingetrokken voor de duur van een jaar.
Bij uitspraak van 16 oktober 2018 (UTR 18/3412) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 3 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het bestreden besluit daarvoor in de plaats treedt. Verweerder heeft in het bestreden besluit besloten dat het aan eiser verleende beroepscertificaat op 15 februari 2019 (opnieuw) wordt ingetrokken en dat eiser vanaf 15 augustus 2019 opnieuw in staat wordt gesteld om een certificaat “ Machinist Mobiele Torenkraan ” aan te vragen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 maart 2019 (UTR 19/548) heeft de voorzieningenrechter zonder een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven het verzoek om voorlopige voorziening op grond van een belangenafweging afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [B] van [bedrijfsnaam] B.V.. Verder is aan de zijde van eiser als deskundige verschenen [C] (Deskundige 1) , gecertificeerd Hoger Veiligheidskundige (HVK) en Asbestdeskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die werd vergezeld door [D] , aanwezig namens verweerder. Verder is aan de zijde van verweerder als deskundige 2 verschenen [E] (Deskundige 2), werkzaam als examinator verticaal transport en [F] (Deskundige 3), werkzaam als ambtelijk secretaris van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport ( TCVT ).
Verweerder heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit een korte filmopname aan het dossier toegevoegd. De rechtbank en partijen hebben ter zitting de filmopname bekeken.
De rechtbank heeft daarop een werkbak gezien die op hoogte is gebracht. De kraanmachinist is op die beelden niet zichtbaar. De werkbak is aan één zijde open en er stonden personen in de werkbak die beveiligd werden door een valstopapparaat.

Bijlage 2: Relevante artikelen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 1.5g, aanhef en derde lid, c en d:
Een certificaat kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:
c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.
Artikel 7.18, vierde lid:
Met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen, worden in de plaats van of tezamen met goederen geen personen vervoerd.
Artikel 7.23, eerste lid, aanhef:
Indien tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet veilig en onder passende ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om veilige arbeidsomstandigheden te waarborgen en te handhaven.
Artikel 7.23d., eerste lid:
Artikel 7.18, vierde lid, is niet van toepassing op het vervoer van werknemers met behulp van een werkbak die is gekoppeld aan een hijs- of hefwerktuig indien vanuit die werkbak werkzaamheden worden verricht die jaarlijks hooguit enkele keren plaatsvinden en die per keer niet langer duren dan vier uren, op plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn en indien toepassing van andere, meer geëigende middelen om die plaatsen te bereiken, grotere gevaren zou meebrengen dan het vervoer van werknemers met een werkbak als vorenbedoeld, of de toepassing van zodanige middelen redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Artikel 9.3, tweede lid:
Voorts is de werknemer verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
f. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.5, tweede en derde lid, 7.13, zevende lid, 7.17c, tweede, derde, zevende en achtste lid, 7.18, tweede, vierde, zesde tot en met achtste lid, en negende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedures, bedoeld in dit lid, 7.18a, tweede lid, derde lid, tiende lid, wat betreft de toepassing van de vastgestelde procedure, bedoeld in dit lid, en dertiende lid, 7.20, vierde lid, 7.21, tweede lid, 7.23c, eerste lid, onderdeel b, 7.23d, eerste, derde en vijfde lid, 7.24, eerste lid, 7.25, zesde lid, en 7.32, eerste en tweede lid.

Bijlage 3: Relevante artikelen uit de Arbowet

Artikel 3, eerste lid:
De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:
a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;
b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, worden doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking gesteld;
c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud worden zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers aangepast;
d. monotone en tempogebonden arbeid wordt, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, vermeden dan wel, indien dat niet mogelijk is, beperkt;
e. doeltreffende maatregelen worden getroffen op het gebied van de eerste hulp bij ongevallen, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers en andere aanwezige personen, en doeltreffende verbindingen worden onderhouden met de desbetreffende externe hulpverleningsorganisaties;
f. elke werknemer moet bij ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen, rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kunnen nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen, waarbij artikel 29, eerste lid, derde zin, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 8: Voorlichting en onderricht
1. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken.
Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de deskundige bijstand, bedoeld in de artikelen 13, 14, 14a en 15, in zijn bedrijf of inrichting is georganiseerd.
2. De werkgever zorgt ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden.
3. Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken.
4. De werkgever ziet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
5. Indien binnen de onderneming werknemers jonger dan 18 jaar werkzaam zijn, houdt de werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers.
Artikel 11: Algemene verplichtingen van de werknemers
De werknemer is verplicht om in zijn doen en laten op de arbeidsplaats, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar vermogen zorg te dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen. Met name is hij verplicht om:
a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken;
b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken;
c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken;
d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8;
e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast;
f. de werkgever en de de werknemers en de andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, eerste tot en met derde lid, de personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en de arbodienst, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet.

Bijlage 4: Relevante artikelen uit de Arbeidsomstandighedenregeling

Artikel 7.7, tweede lid:
Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in het eerste lid, heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de navolgende eisen:
a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘ Machinist Mobiele Torenkraan ’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan , zoals opgenomen in bijlage XVIIa bij de regeling;

Voetnoten

1.Deze bevoegdheid volgt uit de aanwijzing van verweerder als een certificerende instelling bij aanwijzingsbesluit van 29 november 2000 van de Staatssecretaris van SZW (ARBO/APM/00 79208 Directie Arbeidsomstandigheden)
2.Artikel 20, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en § 6.5 van Bijlage XVIIa (Certificatenschema) behorend bij artikel 7.7, tweede lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling).
3.Verweerder is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.Het uitgebreide procesverloop is opgenomen in de bijlage.
5.Dit volgt uit artikel 1.5g van het Arbobesluit, en § 4.4, § 4.5 en § 6.5 van het Certificatenschema.
6.Artikel 7.23d, eerste lid, van het Arbobesluit.
7.Artikel 1.5g, derde lid, aanhef en onder c. van het Arbobesluit.
8.Artikel 1.5g, derde lid, aanhef en onder d. van het Arbobesluit, en § 6.5 van het Certificatenschema.
9.§ 4.5 van het Certificatenschema.
10.Overtreding van artikel 7.18, vierde lid, van het Arbobesluit.
11.Overtreding van artikel 11 van de Arbowet.
12.Lid a en e van dit artikel.
13.Overtreding van artikel 7.18, vierde lid, Arbobesluit.
14.Zie de gebruikershandleiding onder ‘5. Gebruik van de werkkooi’.
15.Uit artikel 9.3, tweede lid onder f van het Arbobesluit volgt dat werknemer zich aan de verboden en voorschriften uit artikel 7.18, vierde lid moet houden.