In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna te noemen [verzoekster], die het ontslag op staande voet door haar werkgever, [verweerster] B.V., aanvecht. [verzoekster] was in dienst van [verweerster] en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die later werd omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft [verzoekster] op 4 februari 2019 op staande voet ontslagen wegens ernstige fraude, waarbij zij gedurende twee jaar een aanzienlijk bedrag van ongeveer € 193.000 van de bankrekening van [verweerster] naar haar eigen rekening heeft overgemaakt. [verzoekster] heeft psychische problemen en betwist dat zij opzet of schuld heeft aan haar handelen, stellende dat haar gedrag voortvloeit uit haar persoonlijkheidsstoornissen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven en dat er sprake is van een dringende reden voor het ontslag. De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld na de ontdekking van de fraude. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat, ondanks de psychische problemen van [verzoekster], de ernst van de gepleegde fraude zodanig is dat het toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vorderingen van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag, doorbetaling van loon en toekenning van een transitievergoeding zijn afgewezen. De rechter heeft verder bepaald dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen dienen te worden.