ECLI:NL:RBMNE:2019:2789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van wapenverlof wegens kennelijke onbetrouwbaarheid van derden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van het wapenverlof van eiser, die als voorzitter van een schietvereniging fungeert. De politiechef van de regio had op 13 maart 2018 het wapenverlof ingetrokken op basis van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (Wwm), omdat er aanwijzingen waren dat de zoons van eiser als onbetrouwbaar konden worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op antecedenten van de zoons, die in verband waren gebracht met diverse (gewelds-)delicten waarbij vuurwapens waren gebruikt. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen concluderen dat de zoons van eiser de wapens konden bemachtigen, wat een risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebracht.

Eiser voerde aan dat zijn zoons niet meer bij hem in huis woonden en geen toegang hadden tot zijn wapens, en dat hij een goede reputatie had. Hij stelde ook dat het stellen van extra voorwaarden aan het wapenverlof een minder ingrijpende maatregel zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat de onbetrouwbaarheid van de zoons, in combinatie met de toegang die eiser als voorzitter had tot de wapenkluis, voldoende reden vormde voor de intrekking van het wapenverlof. De rechtbank benadrukte dat het intrekken van een verlof geen strafrechtelijke sanctie is, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid het wapenverlof had ingetrokken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Zwiers),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N.L. van den Herik).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 (het primaire besluit) heeft de politiechef van de [regio] het wapenverlof van eiser op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (Wwm) ingetrokken.
Bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratieve beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er aanwijzingen zijn dat aan eiser het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Deze aanwijzingen zien niet op de persoon van eiser, maar op de kennelijke onbetrouwbaarheid van de twee zoons van eiser. De onbetrouwbaarheid van de zoons volgt uit verschillende mutaties uit het politiesysteem. Er valt volgens verweerder niet uit te sluiten dat de zoons van eiser de wapens zouden kunnen bemachtigen, hetgeen gelet op hun kennelijke onbetrouwbaarheid en het daaruit volgende gevaar voor misbruik van die wapens een risico zou vormen voor de veiligheid van de samenleving. Een minder ingrijpend middel, zoals een voorwaarde verbinden aan het verlof waarbij eiser zijn wapens moet opslaan in de kluis van de schietvereniging, is volgens verweerder geen oplossing. Eiser heeft immers als voorzitter van de schietvereniging toegang tot de kluis. Niet valt uit te sluiten dat zijn zoons de wapens daar zouden kunnen bemachtigen.
Eiser voert primair aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot intrekking van het wapenverlof. Hij heeft al jaren een keurige reputatie en hij acht het uitgesloten dat zijn zoons, die niet meer bij hem in huis wonen en ook geen sleutel hebben, zijn wapens daar zouden kunnen bemachtigen. Subsidiair voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot een minder vergaande maatregel, namelijk het stellen van extra voorwaarden aan het wapenverlof. Eiser heeft toestemming van de schietvereniging om zijn wapens in de kluis daar te bewaren. Deze maatregel maakt het onmogelijk dat zijn zoons zijn wapens zouden kunnen bemachtigen aangezien zij als niet-leden geen toegang krijgen tot de schietvereniging.
Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm kan een verlof worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
De rechtbank stelt voorop dat het intrekken van een verlof uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie is, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van dit maatschappelijke belang is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering – ook naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] – voldoende reden om een verlof in te trekken.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat deze twijfels zich op grond van de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm 2018) niet hoeven te concentreren op de houder van het verlof maar dat zij ook kunnen zien op de kennelijke onbetrouwbaarheid van derden, waarvan niet uitgesloten kan worden dat zij het wapen kunnen bemachtigen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zoons van eiser op basis van hun antecedenten in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als onbetrouwbaar zoals bedoeld in de Cwm 2018. Beide zoons zijn in verband gebracht met diverse (gewelds-)delicten waarbij vuurwapens zijn gebruikt. Verder vindt de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat verweerder het niet uitgesloten acht dat de zoons de vuurwapens van eiser kunnen bemachtigen en dat zij daar misbruik van zullen maken. Hierbij heeft verweerder van belang mogen achten dat uit het proces-verbaal van de woninginbraak blijkt dat de sleutels van de wapenkluis al minstens eenmaal in verkeerde handen terecht zijn gekomen en dat eiser heeft verklaard dat alleen zijn zoons weten waar de sleutels liggen en wat er in de kluis zit. Dat de wapens toen niet zijn gestolen, en dat de zoons van eiser nu niet meer thuis wonen, zijn omstandigheden die niet van doorslaggevende aard zijn. Zij doen immers niet af aan de bestaande familieband tussen vader en zoons, en het feit dat (in ieder geval) [A] ten tijde van het bestreden besluit nog toegang had tot de woning.
7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geconcludeerd dat het bestaan van de kans dat de zoons van eiser de wapens kunnen bemachtigen een gevaar voor de veiligheid van de samenleving oplevert en dat er reeds daarom (geringe) twijfel bestaat over het verantwoord zijn van de ten aanzien van eiser gemaakte uitzondering op het algehele verbod op wapenbezit.
8. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat verweerder had kunnen volstaan met het stellen van extra voorwaarden aan het wapenverlof. Ten tijde van het bestreden besluit is verweerder er op basis van de door eiser overgelegde brieven van de schietvereniging van uit gegaan dat eiser bij de algemene ledenvergadering van 21 juni 2018 was verkozen tot voorzitter van de schietvereniging en dat eiser als bestuurslid toegang had tot de wapenkluis van de vereniging. In het licht van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid overwogen dat de bereidheid van de schietvereniging om de wapens van eiser op te slaan in de verenigingskluis de voorgenoemde risico’s voor de veiligheid van de samenleving niet wegnemen. Het verplaatsen van de wapens naar de verenigingskluis geeft onvoldoende garanties zolang eiser daar zelf toegang toe heeft en onder de omstandigheid dat hij in het verleden onvoldoende zorgvuldig is omgegaan met de sleutels van (zijn eigen) kluis. Dat eiser misschien onder druk gezet wordt door zijn zoons om de wapens uit de verenigingskluis te halen en mee te nemen, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld, acht de rechtbank niet een op voorhand aannemelijk risico indien aan de voorwaarde dat eiser zélf geen toegang heeft tot de verenigingskluis zou zijn voldaan. Op het moment van het nemen van het bestreden besluit was die situatie echter niet aan de orde. Verweerder heeft het verzoek van eiser om extra voorwaarden te verbinden aan het verlof gelet op het voorgaande niet hoeven inwilligen.
9. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid het wapenverlof van eiser heeft ingetrokken.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld die uitspraak van de ABRvS van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2440).